de strijd tegen de sociale dumping in België
sociale dumping
mobiliteit van arbeidskrachten
onderaanneming
gedetacheerd werknemer
12/12/2013 | Verzending vraag |
8/4/2014 | Antwoord |
Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-4145
De wet van 5 maart 2002 tot omzetting van de richtlijn 96/71/EG van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, en tot invoering van een vereenvoudigd stelsel betreffende het bijhouden van sociale documenten door ondernemingen die in België werknemers ter beschikking stellen, bepaalt in artikel 5, § 1:
“De werkgever die in België een ter beschikking gestelde werknemer tewerkstelt, is ertoe gehouden, voor de arbeidsprestaties die er worden verricht, de arbeids-, loon- en tewerkstellingsvoorwaarden na te leven die bepaald worden door wettelijke, bestuursrechtelijke of conventionele bepalingen die strafrechtelijk beteugeld worden (...).”
De thematiek van “sociale dumping” is in de Europese Unie in feite op een eenvoudig principe gebaseerd: de minimale arbeidsvoorwaarden in een lidstaat moeten toegepast worden op de ter beschikking gestelde werknemers in deze staat.
Deze tekst is duidelijk, maar in de praktijk zijn er in de feiten en in het recht nogal wat problemen.
Zo heeft België op initiatief van de ministers van Werk en Economie bij de Europese Commissie de socialedumpingpraktijken in de Duitse vleesverwerkende nijverheid aangeklaagd.
De Europese instellingen zijn zich blijkbaar bewust van de problemen die verbonden zijn met sociale dumping en de toepassing van de richtlijn 96/71. Er was een voorstel van richtlijn voor de uitvoering van de richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en een reglement van de Raad omtrent de uitoefening van het recht om collectieve acties te voeren in de context van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting.
Er kwamen onmiddellijk hevige reacties op dit voorstel, dat uiteindelijk werd ingetrokken.
De Commissie voor de Sociale Zaken van de Kamer was van mening dat de Europese Unie haar bevoegdheden overschreed en het subsidiariteitsbeginsel in dit voorstel niet respecteerde.
Uit de debatten over dit voorstel onthouden we onder meer dat het Europees Parlement met verschillende resoluties de Commissie heeft opgeroepen op Europees niveau een wetgevend initiatief te nemen inzake de hoofdelijke ketenaansprakelijkheid van onderaannemers.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van de marktdeelnemers die profiteren van de sociale dumping ten koste van de kwaliteit van het werk verdient onze volle aandacht. Dat is precies het onderwerp van mijn vraag.
Is de minister van plan om, met het oog op een betere strijd tegen de sociale dumping in België en bij gebrek aan een concreet Europees initiatief, naar Belgisch recht een systeem van versterkte hoofdelijke aansprakelijkheid in te voeren voor de constructies van onderaanneming tussen de opdrachtgevers en de dienstverleners uit andere lidstaten van de Europese Unie? Als de huidige bepalingen volstaan, wat zijn dan de cijfergegevens van de supranationale sociale dumping?
Gelieve hierna de antwoorden te willen vinden op uw vragen.
Er bestaan op vandaag reeds twee systemen in België, specifiek in verband met de hoofdelijke aansprakelijkheid ten behoeve van de bescherming van de werknemers:
enerzijds het systeem voorzien door de programmawet van 29 maart 2012 die een algemeen regime van hoofdelijke aansprakelijkheid voor loonschulden heeft ingevoerd en
anderzijds de wet van 11 februari 2013 tot vaststelling van sancties en maatregelen voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen.
Beide regimes van aansprakelijkheid zijn duidelijk te onderscheiden van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor “sociale schulden” (in de zin van sociale zekerheidsbijdragen en bijdragen voor Fondsen voor bestaanszekerheid) in het geval toepassing wordt gemaakt van artikel 30bis van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) wet van 27 juni 1969 in casu wanneer het gaat om werken in onroerende staat.
Er bestaat ook een verlegging van de betaalplicht van lonen naar de inlener van personeel in het geval van een verboden terbeschikkingstelling ten behoeve van een gebruiker, bij toepassing van artikel 31 van de wet op de uitzendarbeid, tijdelijke arbeid en terbeschikkingstelling ten behoeve van gebruikers (wet van 24 juli 1987). Dit laatste fenomeen van het verboden inhuren van personeel doet zich vaker voor bij grensoverschrijdende arbeid en de misbruiken die dienaangaande worden vastgesteld.
De twee eerst genoemde systemen van hoofdelijke aansprakelijkheid voor loonschulden kunnen in principe toegepast worden op werknemers tewerkgesteld in de context van een grensoverschrijdende arbeid.
Het generiek systeem voor aansprakelijkheid voor loonschulden is op alle arbeidssituaties van toepassing waarbij de werkgever op ernstige wijze in zijn (loon) betaalplicht te kort schoot, dus ook op buitenlandse werknemers die door hun werkgever in België gedetacheerd worden om er tijdelijk diensten te verrichten voor die werkgever. Het tweede systeem, het bijzondere systeem van aansprakelijkheid voor loongarantie ten aanzien van niet-betaalde vreemde werknemers, de zogenaamde derde landers, die illegaal in het land tewerkgesteld worden, (en die eventueel ook door een buitenlandse werkgever gedetacheerd kunnen zijn) dient op het algemeen regime bij voorrang toegepast te worden als lex specialis.
De draagwijdte, omvang en uitvoeringsmechanisme van beide systemen is evenwel verschillend.
In het bijzonder het algemeen systeem ingevoerd door de Programmawet van 29 maart 2013, blijkt in de praktijk bijzonder moeilijk toe te passen wanneer de juiste prestaties van de betrokken werknemers niet gekend zijn. De programmawet die de artikelen 35/1 tot 35/6 in de loonbeschermingswet van 12 april 1965 invoerde, stelt in dat geval quasi onmogelijke eisen aan de Inspectie Toezicht op de sociale wetten voor het bewijzen van het verschuldigde loon.
Het ontwerp van handhavingsrichtlijn ter uitvoering van de detacheringsrichtlijn EG/96/71 van het Europees Parlement en de Raad, in het voorjaar 2013 voorgesteld, en op 9 en 10 december ter bespreking op de raad van ministers, voorziet eveneens in de invoering van een systeem van hoofdelijke aansprakelijkheid voor het beter afdwingen van de rechten van gedetacheerde werknemers op de minimale bezoldigingsvoorwaarden van toepassing in het werkland, doch deze aansprakelijkheid is enkel voorzien ten opzichte van de medecontractant voor wie de buitenlandse werkgever (aannemer of onderaannemer) rechtstreeks diensten verricht.
In de beide voormelde Belgische systemen van hoofdelijke aansprakelijkheid daarentegen, kan de aansprakelijkheid ook ingeroepen worden ten aanzien van elke aannemer in de ganse keten (opdrachtgever en hoofdaannemer inbegrepen) zonder bepaalde chronologie te moeten in acht nemen. Het ontwerp van richtlijn voorziet echter dat de idstaten in hun nationaal systeem verder kunnen gaan qua toepassingsgebied en draagwijdte van de aansprakelijkheid.
Ik zal er bij de bespreking van deze ontwerp richtlijn dan ook alles aan doen om de principes van het bestaand Belgisch systeem veilig te stellen.