Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-10160

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 22 oktober 2013

aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie

De afbouw van het opvangnetwerk voor asielzoekers

politiek asiel
sociale voorzieningen
asielzoeker

Chronologie

22/10/2013Verzending vraag
30/10/2013Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-3889

Vraag nr. 5-10160 d.d. 22 oktober 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In het kader van besparingen en gezien de verminderde instroom en de snellere doorstroom van asielzoekers heeft men beslist om het aantal opvangplaatsen af te bouwen. Ik vang uit verschillende betrouwbare bronnen op dat men daarbij vooral de kleinere lokale opvanginitiatieven beoogt. Een beslissing die ik allerminst begrijp. Ten eerste zouden de lokale opvanginitiatieven tien procent goedkoper zijn dan de collectieve opvangcentra. Ten tweede zijn deze opvanginitiatieven een stuk menselijker aangezien ze een grotere autonomie en privacy toelaten. Ten derde gaat het hier over sterk persoonlijk, grotendeels vrijwillig en menselijk engagement van burgers en mensen - een vaststelling die de staatssecretaris ideologisch toch bijzonder moet charmeren.

Bevestigt de staatssecretaris dat men bij de afbouw van het opvangnetwerk vooral de lokale opvanginitiatieven beoogt? Hoeveel plaatsen wil men concreet schrappen in de lokale en in de collectieve opvang? Met welk argumenten verantwoordt de staatssecretaris haar keuze om vooral in de lokale opvanginitiatieven te snoeien? Gebeurt dit op basis van een grondige evaluatie? Heeft de staatssecretaris, zoals in het regeerakkoord staat vermeld, de werking en de kosten van het netwerk voor opvangplaatsen laten evalueren? Zo ja, met welke resultaten?

Klopt het dat de lokale initiatieven goedkoper zijn? Wat is de dagelijkse kostprijs voor een asielzoeker in de lokale en in de collectieve opvang? Beaamt de staatssecretaris mijn opvatting dat lokale opvanginitiatieven een stuk menselijker zijn en getuigen van sociale activering? Is de cumul van deze argumenten, in het kader van de besparingen en in het kader van een humaan asielbeleid, niet veel meer bepalend bij de beleidskeuzes?

Antwoord ontvangen op 30 oktober 2013 :

Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op zijn vragen.

De planning voor de afbouw van de opvangcapaciteit is gebaseerd op een prognose van de noden.

Gezien de sterke daling van de instroom van asielzoekers, is de bezetting in het opvangnetwerk gedaald, zowel in de eerste fase van de opvang bij de opvangcentra als in de tweede fase van de opvang bij de individuele opvangstructuren. In de tweede fase is de onderbezetting nog groter omwille van de versnelde asielprocedure waardoor de gemiddelde verblijfsduur in het opvangnetwerk is verkort. Dit verklaart mee waarom de afbouw groter is in de tweede fase dan in de eerste fase.

Maar het is onjuist te stellen dat vooral de lokale opvanginitiatieven beoogd worden bij de afbouw van de opvangcapaciteit. Vorig jaar werd reeds begonnen met de afbouw van de transit- en noodopvangcentra. Onlangs werd ook nog het federale opvangcentrum van Stoumont en het opvangcentrum van het Croix-Rouge te Dinant gesloten. Tijdens deze regeerperiode werden reeds meer dan 2 600 collectieve plaatsen gesloten. Daarboven zullen nog 1 000 collectieve plaatsen worden getransformeerd naar bufferplaatsen.

Sinds deze zomer worden ook de individuele opvangplaatsen gesloten, die door de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW’s), CIRE en Vluchtelingenwerk Vlaanderen tijdens de opvangcrisis zijn geopend voor tijdelijke duur. De afbouw van deze tijdelijke opvangcapaciteit volstaat echter niet om de huidige structurele onderbezetting in de tweede fase weg te werken. Volgens de huidige planning zal de individuele opvangcapaciteit in totaal met bijna 3 000 plaatsen verminderd worden. Het gaat hierbij vooral om individuele opvangplaatsen voor families met kinderen, waar op dit moment een groot overschot aan is. Op die manier beogen we om de lokale opvangstructuren financieel beheersbaar te houden voor de OCMW’s en de betrokken Niet-gouvernementele organisaties (NGO’s).

Zoals gezegd zijn de noden het determinerend criterium bij de afbouw en niet de kostprijs.

Overigens dient opgemerkt te worden dat een loutere vergelijking van de tarieven niet het volledige plaatje geeft. LOI tarieven zijn forfaitair, de reële kosten liggen in bepaalde collectieve structuren lager. Daarenboven, individuele opvang is opvang in de tweede fase, voor mensen die autonomer kunnen leven. Die hebben minder begeleiding nodig, wat zich vertaald in lagere kosten. Zoals gezegd, door de kortere procedures is hier minder nood aan. Zeker gezien het grote aantal collectieve plaatsen dat reeds geschrapt is.

We zijn dus uitgegaan van de noden, om tot een kwalitatief netwerk te komen. We hebben expliciet niet gewild om een loutere besparingslogica te volgen.