Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-976

van Margriet Hermans (Open Vld) d.d. 14 mei 2008

aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken

Extreem rechts - Radicalisering op het internet - Preventie - Deradicalisatie

extreem rechts
internet
internetsite
jeugdcriminaliteit
nationaal-socialisme
racisme
xenofobie

Chronologie

14/5/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 12/6/2008)
4/7/2008Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-977

Vraag nr. 4-976 d.d. 14 mei 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Ik verwijs naar mijn andere schriftelijke vragen (nrs. 4-974, 4-972 en 4-970) omtrent extreem-rechts en het internet. De in Nederland gepubliceerde Monitor Racisme en Extremisme van de Universiteit Leiden en de Anne Frank Stichting stelt dat enkele honderden extreemrechtse Nederlandse jongeren steeds radicaler worden. Ze vormen neonazistische groepen die een terroristisch karakter hebben. Ze roepen gelijkgestemden op om aanslagen op overheidsgebouwen te plegen of moslims en joden aan te vallen.

De Nederlandse Krant, Het Algemeen Dagblad stelt het als volgt: “De neonazistische groepen ontstaan uit de subcultuur van Lonsdalers en “gabbers”. De eersten dragen kleding van het sportmerk Lonsdale, de laatsten draaien gabber- en housemuziek en hebben vaak een kaalgeschoren hoofd.”

De Nederlandse onderzoeker Jaap van Donselaar stelt dat binnen deze subcultuur enkele duizenden jongeren racistische denkbeelden hebben. Bijna ieder weekend leiden ontmoetingen tussen Lonsdalers en allochtonen tot knokpartijtjes. Ook in ons land zijn er regelmatig ontmoetingen en skinheadconcerten. Dit werd trouwens onlangs nog aangeklaagd in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Nieuw is volgens de Nederlandse onderzoeker dat zich een harde kern vormt die er een duidelijke terroristische denkwijze op nahoudt. In de zomer van 2002 was er in Parijs een mislukte aanslag op de Franse president. De dader kondigde zijn actie aan op een website van Blood & Honour.

Ook in ons land zijn er aanwijzingen dat alvast één extreemrechtse nazi-organisatie, Bloed Bodem Eer en Trouw (BBET), aanslagen plande.

Die hardliners zijn dan geen “gabbers” of Lonsdalers meer te noemen. Ze geven onder meer de skinhead-organisatie Blood & Honour een krachtige impuls. Van Donselaar gaat ervan uit dat deze groepen wapens in omloop hebben. Extreemrechts extremisme in Nederland heeft een “hoge ontvlambaarheid”.

Justitieel ingrijpen tegen racistische uitingen op internet blijft in Nederland systematisch uit. Op websites kunnen de geradicaliseerde extreemrechtse jongeren hun boodschappen openlijk verkondigen. Ook tijdens demonstraties wordt niet opgetreden als bij het scanderen van racistische leuzen, stelt Van Donselaer bezorgd vast.

Voor de aanpak van hedendaags rechts-extremisme is een nieuwe aanpak nodig, zo adviseert de Monitor. Daarbij zou de overheid kunnen leren van de aanpak van rechts-extremisme in Duitsland. Daar wordt onder meer hulp geboden aan mensen die een extreme groepering willen verlaten.

Graag geef ik de geachte minister volgende naar mijn inzien belangrijke passage van het rapport mee: “Het gevaar bestaat, zo betogen Grunenberg en Van Donselaar, dat het hedendaagse denken over rechts-extremisme als probleem al te zeer bepaald wordt door de primaire gerichtheid op georganiseerde, electoraal gerichte varianten van rechts-extremisme, zoals we die tot eind jaren negentig hebben gezien. De problematiek van diffuse, extreemrechtse jongerengroepen is in Nederland van aanzienlijke betekenis geworden. De veranderde verschijningsvorm noopt tot een andere aanpak. Onder behoud van het bestaande instrumentarium, dat voornamelijk gericht is op de kern van (formele) organisaties, dient te worden gezocht naar strategieën die niet zozeer zijn gericht op de kern, maar veeleer op de schil.”

Graag had ik dan een antwoord gekregen op de volgende vragen:

1. Ik weet dat de Staatsveiligheid en justitie het fenomeen van extreem-rechts goed opvolgen. De kern van de organisaties wordt opgevolgd, doch hoe zit het met de schil, de jongeren die in de marge van dergelijke groeperingen zitten? Welke initiatieven worden er genomen?

2. Wat vindt de geachte minister van de suggestie om hulp te bieden aan mensen die een extreemrechtse groepering willen verlaten, conform de aanpak in Duitsland waar begeleiding aan voormalige leden wordt geboden (deradicalisatieprogramma)? Zal deze begeleiding in België geïmplementeerd worden en zo ja, op welke manier en tegen wanneer? Indien dit niet voorzien is, zou ik graag een uitgebreide toelichting krijgen over de redenen.

3. Het “deradicaliseren” is geen wondermiddel, maar kan wel een waardevolle aanvulling zijn op bestaande strategieën, zoals de repressieve en educatieve, aldus de Anne Frank stichting. Zal een lokaal gericht pilootproject rond deradicalisatie opgestart worden om vervolgens geëvalueerd te worden? Zo ja, kan dit toegelicht worden? Zo neen, waarom niet?

4. Hoeveel gevallen van extreemrechts geweld waren er in 2005, 2006, 2007 en de eerste maanden van 2008? Is er sprake van een toename?

5. Onderzoek naar de aard, omvang en achtergronden van racistisch en extreemrechts geweld kan op verschillende manieren plaatsvinden, via inventarisaties en via de survey-aanpak; idealiter worden beide gehanteerd. Welke methode wordt in ons land gehanteerd en waarom?

Antwoord ontvangen op 4 juli 2008 :

Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op haar vragen.

1. In de uitoefening van hun opdrachten van bestuurlijke politie, volgen de politiediensten momenteel de groeperingen en hun leden op die een bijzonder belang vertonen voor de openbare orde, en waarvan de lijst jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken wordt vastgesteld. Er worden duidelijke criteria gehanteerd nopens het aspect « lidmaatschap ». Het louter vertonen van sympathie voor een bepaalde strekking voldoet daartoe uiteraard niet. Het gaat om het opvolgen van de activiteiten van de betrokken personen. Enkel wie op grond van zijn handelingen als lid kan worden geïdentificeerd, zal worden opgevolgd. Uw vraag is evenwel zeer pertinent, en ik neem ze dan ook graag ter harte.

Specifiek wat het radicalisme betreft, wens ik in de toekomst namelijk een bijkomende mogelijkheid tot opvolging te creëren, en dat in toepassing van een koninklijk besluit in uitvoering van artikel 44/4 van de wet op het politieambt dat momenteel in voorbereiding is. Het is de betrachting om via een mechanisme van « projecten van bestuurlijke politie » de politiediensten toe te laten om onder strikte voorwaarden in de Nationale Gegevensbank een « Statuut R » (radicalisme) te creëren.

Ook hier zullen het uiteraard nog steeds de activiteiten van de betrokkenen zijn die aan de grondslag zullen liggen van de registratie, doch het voordeel ten aanzien van het huidige systeem zal er in bestaan dat men de radicale activiteit als dusdanig zal kunnen registreren, zonder het lidmaatschap van een bestaande groepering te moeten aantonen. Als tegengewicht zal dit alles wel onderworpen worden aan strikte voorwaarden en zullen de projecten van zeer nabij worden opgevolgd door een federaal begeleidingscomité. Het betreft de realisatie van een belangrijk aspect van het « Actieplan radicalisme » van het ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid.

2. Het Actieplan radicalisme voorziet in eerste instantie in een aanpak die gericht is op personen, groeperingen, websites, enz. die anderen radicaliseren. Daarnaast heeft de Nationale Taskforce Radicalisme zich wel reeds gebogen over de manier waarop de samenleving een grotere weerbaarheid zou kunnen opbouwen tegen radicaliserende invloeden. Deze voorstellen dienen echter nog te worden besproken binnen het College voor inlichting en veiligheid.

Wanneer de politie kennis heeft van personen die dermate geradicaliseerd zijn dat maatregelen moeten worden genomen, maakt ze dit over aan het OCAD als voorzitter van de Nationale Taskforce, die desgevallend het College voor inlichting en veiligheid zal vatten, onverminderd de rol van de gerechtelijke overheden in het geval van misdrijven.

De radicaliseringsprogramma's worden in België niet gehanteerd. Zoals toegelicht, wordt momenteel wel onderzocht hoe men meer kan doen op het vlak van de weerbaarheid tegen het radicalisme.

3. In België wordt gewerkt op de aanpak van de radicaliserende factoren, het verhogen van de weerbaarheid van de bevolking tegen radicaliserende invloeden en de aanpak van radicale personen.

4. De politie houdt wel cijfers bij over het aantal geweldplegingen, doch maakt geen onderscheid in haar statistieken naar extremistische motieven, vanuit welke hoek dan ook. Het is dan ook niet mogelijk om cijfers te geven op deze vraag.

5. In 2005 heeft de centrale dienst Terrorisme en Sekten een studie opgemaakt over extreem-rechts geweld in ons land. Deze vertrouwelijke studie bevatte de gekende feiten, achtergronden, uitingen, modus operandi, groeperingen, logo's, muziek, enz. en werd verspreid aan alle betrokken politiediensten, zodat deze het fenomeen beter zou kunnen situeren, en om de informatiestroom ter zake vlotter te laten verlopen. Niet alleen de federale politie, maar ook de lokale politie vervult een cruciale rol in de informatiestroom rond terrorisme en extremisme, zoals voorzien in mijn omzendbrief PLP 37 van 20 december 2004 betreffende de samenwerking en het uitwisselen van inlichtingen met betrekking tot het fenomeen terrorisme en extremisme (Belgisch Staatsblad van 25 januari 2005).