Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-638

van Karim Van Overmeire (Vlaams Belang) d.d. 3 april 2008

aan de minister van Buitenlandse Zaken

Onderzoekscommissie omtrent de gruwelen begaan tegen blanken in Congo in 1960 en daarna - Rapport - Publicatie

misdaad tegen de menselijkheid
eerbiediging van het privé-leven
dekolonisatie
verslag
geweld
Democratische Republiek Congo
toegang tot de informatie

Chronologie

3/4/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/5/2008)
10/6/2008Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-196

Vraag nr. 4-638 d.d. 3 april 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In 2002 was er in het Parlement heel wat te doen over het al dan niet vrijgeven van een rapport over de gruwelen die in 1960 en daarna werden begaan tegen blanken in Congo. Dit rapport werd in de jaren zestig opgesteld door een onderzoekscommissie die de regering bij het koninklijk besluit van 16 juli 1960 had opgericht. Die commissie heeft destijds in Congo en in België getuigenissen verzameld. Naar verluidt zou ze een rapport hebben opgesteld van meer dan 1.000 pagina’s: drie delen met getuigenissen en processen-verbaal van misdaden en een laatste deel met haar synthese en haar conclusies.

Er bestaan twee exemplaren van dit rapport, één ligt bij het Hof van Cassatie en één bij Buitenlandse Zaken, maar beide instellingen weigerden tot nog toe het voor publicatie of zelfs voor inzage vrij te geven.

In een verklaring in oktober 2002 in de Kamer kondigde voormalig minister van Justitie, de heer Verwilghen, aan dat een advies zou worden gevraagd aan de Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten, aan een aantal experts van de Commissie tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer en aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij zei ook dat het eindadvies over de mogelijkheid om het rapport voor publicatie of voor inzage vrij te geven luidde dat het rapport wel degelijk in aanmerking kwam voor openbaarmaking, mits respect voor de privacy van identificeerbare personen, die erin voorkomen.

De regering besliste toen om zo snel mogelijk een werkgroep samen te stellen in de Kamer bestaande uit twee of vier historici, twee of vier journalisten en vertegenwoordigers van de drie indertijd betrokken ministeries, namelijk Justitie, Landsverdediging en Buitenlandse Zaken. Het doel van deze commissie was een historisch kader te schetsen waarin het bewuste verslag over de afschuwelijke misdaden van de jaren ’60, ’61 en ’62 moet worden gesitueerd en te bestuderen of dit rapport voor publieke inzage vatbaar is. De minister van Buitenlandse Zaken werd belast met de opvolging van de werkzaamheden van deze commissie.

1. Wat is de huidige stand van zaken in dit dossier?

2. Werd het rapport inmiddels integraal vrijgegeven en gepubliceerd en zo niet, wat is de houding van de geachte minister ter zake?

Antwoord ontvangen op 10 juni 2008 :

1. Ik hecht bijzondere aandacht aan het rapport van de Onderzoekscommissie betreffende de inbreuken begaan op de integriteit van personen in 1960 en nadien in Congo.

2. Eind 2002 besliste de toenmalige regering om een werkgroep te belasten met het historisch kaderen van het rapport, met de bedoeling om er een publiceerbare versie van te maken. Naar mijn weten werd tot op heden geen dergelijke werkgroep of commissie samengesteld.

3. Hoewel de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken inderdaad beschikt over een exemplaar van het rapport, valt dit rapport als dusdanig onder de bevoegdheid van mijn collega van Justitie. Het is dan ook de minister van Justitie die de uiteindelijke beslissing dient te nemen inzake een eventuele gehele of gefragmenteerde bekendmaking van het rapport.

4. Ik zal met mijn collega van Justitie contact opnemen en onderzoeken hoe op gepaste wijze kan omgegaan worden met dit rapport. Hierbij moet rekening worden gehouden met de bescherming van de privacy van de nog levenden en van de nabestaanden die moet worden gewaarborgd, alsook met het kader van ons engagement voor deze regio naar de toekomst toe.

5. De beslissing van de toenmalige regering om een commissie te gelasten met het historisch kaderen van het rapport is inderdaad tot op heden zonder gevolg gebleven. Het is echter geenszins de betrachting om historisch relevante informatie geheim te houden. Het is daarentegen van primordiaal belang dat met uiterste voorzichtigheid wordt omgegaan met het priveleven van de personen (en hun nabestaanden) die hebben getuigd over deze inbreuken en aan wie anonimiteit werd verzekerd. Hiertoe dient een grondige reflectie worden gehouden over de voorwaarden waaronder deze documenten openbaar kunnen worden gemaakt. Ik ben van mening dat deze reflectie moet gebeuren in nauw overleg tussen het departement Justitie en het departement Buitenlandse Zaken.