Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-597

van Yves Buysse (Vlaams Belang) d.d. 3 april 2008

aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken

FOD Binnenlandse Zaken - Opbouw geldelijke anciënniteit - Opmerkingen van het Rekenhof

loon
overheidsapparaat
loonschaal
anciënniteit
ministerie

Chronologie

3/4/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/5/2008)
22/7/2008Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-291

Vraag nr. 4-597 d.d. 3 april 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De artikelen 7 en 35 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 tot vaststelling van de weddeschalen der aan verscheidene ministeries gemene graden, bepalen dat de beperkingen van validering inzake de leeftijdsklassen blijven gelden voor diensten verricht vóór 1 januari 1994, ook voor personeelsleden die na 1 januari 1994 in dienst kwamen. Deze beperkingen houden in dat de geldelijke anciënniteit pas kan worden opgebouwd zodra het betrokken personeelslid een bepaalde leeftijd heeft bereikt.

Volgens het Rekenhof worden deze regels bij de FOD Binnenlandse Zaken in verscheidene gevallen niet gerespecteerd.

Welke maatregelen heeft de geachte minister genomen om de artikelen 7 en 35 van het hierboven vermelde koninklijk besluit correct te laten toepassen?

Antwoord ontvangen op 22 juli 2008 :

Ik heb de eer het geachte lid het volgende mede te delen.

Het Rekenhof heeft in haar 163e Boek van het Rekenhof zelf vastgesteld dat de regelgeving om de geldelijke anciënniteit te bepalen op verscheidene punten onduidelijk is. Het normenkader dat de FOD P&O ter verduidelijking of aanvulling van de regelgeving heeft uitgewerkt, kan bovendien niet altijd uit deze regelgeving worden afgeleid. Dat heeft uiteenlopende toepassingen door de verschillende overheidsadministraties tot gevolg. Het valt dan ook te betreuren dat er in deze materie een gebrek is aan duidelijke instructies en omzendbrieven, zoals wel gebeurt voor andere onderdelen van het openbaar ambt.

Wat meer bepaald de voorliggende vraag betreft, kan bevestigd worden dat de FOD Binnenlandse Zaken naar aanleiding van het bovenvermelde rapport van het Rekenhof de nodige conclusies getrokken heeft. De noodzakelijke rechtzettingen werden dan ook doorgevoerd en de reglementering wordt sindsdien conform de conclusies van dit rapport toegepast.