Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-5756

van Paul Wille (Open Vld) d.d. 7 december 2009

aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking

Congo - Ontbossing - Maatregelen - Steun aan duurzame projecten

Democratische Republiek Congo
ontbossing
tropisch regenwoud
houtskool
houtindustrie
opwarming van het klimaat
ontwikkelingshulp
bio-energie

Chronologie

7/12/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/1/2010)
11/1/2010Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-4802

Vraag nr. 4-5756 d.d. 7 december 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Congo telt 1,4 miljoen vierkante kilometer bos, dat is zesenveertig keer de oppervlakte van België. Slechts vijfentwintig miljoen hectare bos bevindt zich in de beschermde gebieden. Internationale instellingen schatten een immense bevolkingsstijging, met schattingen die een verdubbeling van de Congolese bevolking tegen 2030 inhouden. De gevolgen voor de ontbossing zouden enorm kunnen zijn.

In tegenstelling tot andere landen zijn het voornamelijk boeren, houtskoolproducenten en kleine zagerijen die hier verantwoordelijk zijn voor deze kap. De economische crash van de laatste jaren, de massale terugkeer naar traditionele landbouw en de opleving van de kleinschalige steenkoolindustrie en het falen van de Congolese elektriciteitscentrales zorgden hiervoor.

Gezien het korte voorgaande kader, volgende vragen:

1. Hoe snel verloopt de ontbossing in Congo? Kan de geachte minister dit in absolute en professionele cijfers uitdrukken? Kan hij duidelijk aangeven hoe hij tot deze cijfers kwam? Kan hij een detailbeeld geven voor de laatste jaren? Kan hij een meer algemene evolutie geven voor de laatste decennia? Kan hij dit met een aantal andere Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse landen (met grote oppervlaktes tropische bos) vergelijken?

2. Hoe komt het dat de stroomproductie zo sterk gedaald is in Congo? Heeft hij enig idee hoe sterk de stroomproductie achteruit gegaan is? Welke maatregelen worden genomen om de houtskoolmarkt te controleren?

3. Is hij bekend met de inspanningen van de heer de Merode, de Belgische directeur van het Virungapark, om op basis van biomassa briket te ontwikkelen? Hoe steunt België deze ontwikkeling? Is hij akkoord dat de gevolgen van deze inspanningen zowel micro-economisch als milieubeschermdend en in de strijd tegen de klimaatopwarming veel meer aandacht en steun verdienen van de Belgische regering? Is hij akkoord om in overleg met de minister van Klimaat en Energie te kijken in hoeverre dergelijke projecten beter gesteund kunnen worden?

3.Is hij bekend met het werk van de Belgische niet gouvernementele organisatie (NGO) SLDC en Kisangan? Is hij akkoord dat de gevolgen van deze inspanningen zowel micro-economisch als milieubeschermdend en in de strijd tegen de klimaatopwarming veel meer aandacht en steun verdienen van de Belgische regering? Is hij akkoord om in overleg met de minister van Klimaat en Energie te kijken in hoeverre dergelijke projecten beter gesteund kunnen worden?

4. Hoeveel Belgische personeelsleden van de directie-generaal Ontwikkelingssamenwerking (DGOS) zijn actief in Congo? Hoe is de evolutie van het Belgisch personeelsbestand? Hoeveel personeelsleden zijn direct of indirect betrokken bij projecten die de ontbossing tegengaan? Is dit in absolute en relatieve cijfers een stijging in vergelijking met de jaren ervoor?

5. Zijn de sectoren van de baksteenbak, de houtzagerijen en meubelmakerij op één of andere manier geregulariseerd? Zijn er inspanningen om de Congolese regering hierbij te adviseren? Wat is volgens hem de rol Trans-M hierin?

Antwoord ontvangen op 11 januari 2010 :

1. In haar analyse van de wouden van de Democratische Republiek Congo (DRC) verwijst de Wereldbank (2007) naar een studie van het Woods Hole Research Center (2001) die een jaarlijkse ontbossinggraad van om en bij de 0,4 % documenteert tussen 1984 en 1998, waarbij wordt aangegeven dat dit een lage graad is in vergelijking met andere tropische landen. In de publicatie Quel avenir pour les forêts de la RD (2007) stelt de bijdrage van de auteurs van het door de Europese Commissie gefinancierde Observatoire des Forêts d’Afrique Centrale een ontbossinggraad van jaarlijks 0,26 % voorop voor de periode 1990-2000.

De publicatie Les Forêts du Bassin du Congo: État des Forêts 2008 (2009), een output van het Observatoire des Forêts d’Afrique Centrale schuift een netto jaarlijkse ontbossinggraad van 0,2 % naar voor. Het jaarlijks gemiddelde van de zes bestudeerde landen (in casu Democratische Repuibliek Congo, Republiek Congo, Centraal Afrikaanse Republiek, Kameroen, Gabon en Equitoriaal Guinea) is 0,16 % en de DRC heeft hier met 0,2 % de hoogste graad van ontbossing, en dit op basis van een studie van Duveiller van 2008. Dit wordt verklaard omdat de DRC het land is met de hoogste rurale bevolkingspopulaties die kap- en brandlandbouw toepassen, een praktijk die geïdentificeerd is als de voornaamste oorzaak van ontbossing van de dichte wouden in de regio. Deze publicatie geeft ook aan dat dit cijfer de echte bedreigingen die op de wouden van de DRC wegen, maskeert. Enerzijds wordt verwezen naar de fragmentatie van de wouden tegenover het bestaan van een uitgebreid netwerk van rurale pistes. Anderzijds wordt er op gewezen dat het ontbossingritme lokaal veel hoger is dan het nationale gemiddelde in de sterk bevolkte zones met een dynamische landbouwsector.

Dit laatste element werd benadrukt in een presentatie van het Woods Hole Research Center op het Chatham House Event in London (december 2007) waar via cartografie de differentiële ontbossinggraag werd verduidelijkt in de DRC voor de periode 2000-2006: in de Kivu’s, in Ituri, in het noorden van de Evenaarsprovincie en in bepaalde delen van Bas-Congo wordt er een ontbossingsgraad van om en bij de 17,5 % bereikt, in de cuvette centrale waar het gros van het dichte tropische regenwoudwoud bevindt een graad van 0,25 %, en in andere delen van het land vooral een graad van 7,5 %.

Wat de vergelijking met andere landen en andere continenten betreft : Een document Do trees grow on Money (2007) van het gerenommeerde Centre for International Forest Research (CIFOR) geeft een overzicht van huidige ontbossingsgraden. In termen van jaarlijkse ontbossingsgraden spannen Centraal-Amerika en Zuid en Zuid-Oost Azië daar de kroon: de gemiddelde ontbossingsgraad in Zuid en Zuid-Oost Azië is ongeveer 1 % waarbij Indonesië een jaarlijks netto verlies van 2 % krijgt toebedeeld voor de periode 2000-2005. West en Centraal-Afrika komen op 0,5 % voor de periode 1990-2000 en op 0,48 % voor de periode 2000-2005. Het is belangrijk aan te geven dat deze cijfers alle wouden in rekening brengen (ook savannes en dus niet enkel tropische regenwouden). Als gemiddelde voor de ganse wereld wordt een ontbossinggraad van 0,22 % voor de periode 1990-2000 en 0,18 % voor de periode 2000-2005 gedocumenteerd.

De Food and Agriculture Organization (FAO)geeft in haar rapport 2005 Global Forest Resources een stand van zaken van de wouden op wereldvlak. Ook dit rapport geeft aan dat de regio’s met de hoogste ontbossingsgraad Centraal Amerika (jaarlijks -1,3 %) et Tropisch Azië (min 1 %) zijn. Volgens de FAO verloor Vietnam tussen 2000 en 2005 51 % van haar primaire wouden en Cambodja 29 %. In Afrika wordt voor dezelfde periode grootschalige ontbossing gedocumenteerd in Nigeria (min11 %) en Soedan. In absolute cijfers verloor Zuid-Amerika dan weer het meeste woud tussen 2000 en 2005: jaarlijks een verlies van 4,3 miljoen hectaren, waarvan 3,5 miljoen hectaren in Brazilië. Indonesië volgt met 1,5 miljoen hectaren. Voor de DRC wordt een verlies van 17 400 ha gemeld

In termen van trends stelt het FAO rapport het volgende. De DRC met een bosareaal van 133 miljoen hectaren verloor over de periode 1990-2005 in totaal 5 %. Dit komt overeen met een jaarlijkse ontbossinggraad van 0,38 % voor de periode 1990-2000 en 0,24 % voor de periode 2000-2005. Ter vergelijking Brazilië bereikt voor 1990-2005 een ontbossinggraad van 8,1 %, met jaarlijkse graden van respectievelijk 0,52 % en 0,63 %.

Het is momenteel niet evident om over recente en éénduidige wetenschappelijk robuuste cijfers te beschikken inzake ontbossing , mede gegeven de politieke gevoeligheid van dergelijke data . Niettemin kan op basis van hogervermelde studies afgeleid worden dat de ontbossinggraad in de landen van het Congo basin (0,16 %) in het algemeen laag is tegenover andere Afrikaanse landen én in vergelijking met Latijns-Amerika en Azië en dat de DRC (0,2 %) licht hoger scoort in termen van ontbossing dan de andere landen van het Congo basin, vooral tengevolge van de hoge rurale bevolkingspopulaties die kap-en-brandlandbouw beoefenen.

2. De daling van de stroomproductie in de DRC is deels te wijten aan de lange periode van politieke instabiliteit en aftakeling die dit land heeft gekend. Het geïnstalleerd hydro-eletrisch vermogen in de DRC lag begin 2008 rond 2500 Megawatt. Daarvan is 50 % niet beschikbaar door veroudering en defecten die worden veroorzaakt door het gebrek aan onderhoud en wisselstukken.

3. Op het budget conflictpreventie (begroting van de Minister van Buitenlandse Zaken) wordt een subsidie van 199 876 euro voorzien voor de financiering van het project van het Africa Conservation Fund van Prins Emmanuel de Merode in de Democratische Republiek Congo: Programme de développement des briquettes biomasse comme alternative énergétique au charbon de bois autour du Parc National des Virunga. Het Nationaal Virungapark wordt bedreigd door de productie van houtskool voor huishoudelijk gebruik voor meer dan één miljoen inwoners die leven rond het park en in de stad Goma. Deze handel leidt in de regio tot ontbossing en dus tot de vernietiging van de natuurlijke habitat van zeldzame en met uitsterven bedreigde dieren in deze site die op de lijst van bedreigd Werelderfgoed staat. Het illegaal afslachten van berggorilla’s, een diersoort die uitermate belangrijk is voor zowel de toeristische industrie als voor het behoud van de natuur, wordt in de hand gewerkt door de illegale handel in houtskool. Het project beoogt het gebruik van biomassa (blad- en grasafval, zaagsel, koffieresten…) aan te moedigen. Dit is een hernieuwbare en in overvloed beschikbare brandstof ter vervanging van brandhout en houtskool als huishoudelijke energiebron. Ook zullen hiermee in dit gebied zowel werkgelegenheid als inkomsten gecreëerd worden voor de arme bevolking die recent nog door oorlogsgeweld werd getroffen. Het project reikt dus zowel op ecologisch als op economisch vlak een duurzame oplossing aan.

De klimaatverandering treft vooral de arme landen, die bijzonder kwetsbaar zijn voor natuurrampen. Deze situatie is des te meer zorgwekkend naarmate ze de duurzame ontwikkeling van de landen van het zuiden bedreigt door bestaande fenomenen te verergeren: natuurlijke rijkdommen worden zeldzamer, aantasting van de biodiversiteit; toenemende droogte en woestijnvorming, met de gekende gevolgen voor de gewassen, de oogsten en dus de voedselzekerheid; problemen van volksgezondheid. Dit alles maakt van klimaatverandering een bijkomende uitdaging die transversaal moet worden geïntegreerd in het beleid en in de prioriteiten van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Na de internationale conferentie over klimaatverandering en Ontwikkelingssamenwerking die in maart 2008 in Brussel plaatsvond, heeft Professor van Ypersele, ondervoorzitter van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) in september 2008 een verslag overhandigd met dertien aanbevelingen om de uitdaging van de klimaatverandering in het Belgische coöperatiebeleid te integreren.

4. In Kisangani, heeft de niet-gouvernementele organisatie SLCD op drie plaatsen een partnerschap met de lokale niet-gouvernementele organisatie ADIKIS. In het dorp Masako zullen gelokaliseerde waterbronnen gebruiksklaar worden gemaakt. In de school is een regenwatercollector in gebruik en werd nog dit jaar een waterput aangelegd. Naar aanleiding van de opleiding agrobosbouw, werd de dorpelingen uitgelegd over hoe te composteren. Om de kilometer wordt een democompostbak geïnstalleerd. Met het oog op de instandhouding van het bos rond Masako onderhouden de dorpelingen geregeld de uitsleeppaden. In december werd met de steun van de lokale overheid het belang van bosbehoud en herbebossing aan de landbouwers uitgelegd. Er werd een kwekerij van nuttige bomen aangelegd (sapelliboom, fruitbomen, …) en er werd een aanvang gemaakt met de heraanleg van de individuele percelen (vijf boeren plantten op hun perceel elk vier sapellibomen). Dit jaar werd in Masako ook werk gemaakt van het schoolveldje om de kinderen te leren wat milieubescherming betekent (het nut van bomen en van het bos en van de teelt van nuttige bomen).

In het dorp Batiamaduka werd tijdens de eerste projectfase de waterput aangelegd. Het dorp kreeg er een composteerplek bij en weldra worden er demonstratielessen gegeven. Het schoolveldje wordt al bewerkt en de leerkrachten kregen uitleg over afvalbeheer (wel of niet biologisch afbreekbaar). Deze kennis geven ze op hun beurt door aan de leerlingen. Op het gebied van herbebossing gebruiken de dorpelingen de dorpsconcessie als proefperceel. In november 2008 werd een verguning gevraagd voor de herbebossing van dit perceel.

Op het eiland Mbiye werden in Batiabetua en Puku twee drinkwaterbronnen gebruiksklaar gemaakt. Nu moet het water nog naar de dorpen en de school worden geleid. De inspanningen inzake natuurbehoud hebben het eiland Mbiye het statuut van beschermd gebied opgeleverd. Het bos is bij besluit van het ministerie van leefmilieu uitgeroepen tot reservaat. Ingevolge de seminaries omtrent milieu-educatie, hebben de dorpelingen brigades opgericht die toezicht houden op de instandhouding van het bos. Dergelijk toezicht is van het grootste belang omdat diep in het bos geregeld houtkappers worden gesignaleerd. De inwoners onderhouden de uitsleeppaden en om herbebossing te stimuleren werd een kwekerij van nuttige bomen aangelegd.

5. Er zijn op dit ogenblik negen personeelsleden van DGOS actief in Kinshasa (bureau ontwikkelingssamenwerking op de Ambassade) en één personeelslid is actief in Lumbumbashi (attaché verbonden aan het Consulaat-generaal). Één attaché voor internationale samenwerking is indirect betrokken bij projecten die de ontbossing tegengaan. De personeelsbezetting blijft constant.

6. Voor zover mij bekend zijn de sectoren van de baksteenbak, de houtzagerijen en meubelmakerij niet geruleerd in de DRC. De industriële bosexploitatie werd sinds de invoering van de nieuwe boscode in 2002 wel gereguleerd. Ik beschik niet over informatie oevr de activiteiten van het bedrijf Trans-M.