Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-5728

van Franco Seminara (PS) d.d. 7 december 2009

aan de minister van Justitie

Sexting- Ontwikkeling in België- Klachten en processen - Cijfers - Toepasbare juridische instrumenten - Slachtoffers - Bescherming

internet
mobiele telefoon
videocommunicatie
jongere
ongewenste intimiteiten
mobiele communicatie

Chronologie

7/12/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/1/2010)
15/4/2010Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-4947

Vraag nr. 4-5728 d.d. 7 december 2009 : (Vraag gesteld in het Frans)

Sexting een oorspronkelijk Angelsaksisch woord dat staat voor het versturen op het internet of naar de gsm's van andere correspondenten van elektronische boodschappen die foto’s of videobeelden bevatten van (ex)-vriendjes of vriendinnetjes het gaat daarbij om naaktfoto’s of zelfs seksuele spelletjes is in veel landen een heus maatschappelijk probleem geworden.

Het gaat vaak om ex-liefjes die een breuk slecht verteren en wraak nemen door op het internet foto’s of video’s van hun vroegere veroveringen te laten circuleren ten behoeve van hun schoolkameraden.

In de Verenigde Staten heeft een dergelijke situatie een meisje van 18 jaar uit het leven doen stappen omdat de pesterijen waaraan ze werd blootgesteld voor haar ondraaglijk waren geworden.

Dergelijke gedragingen zijn strafbaar, onder meer op basis van het recht op afbeelding erkend door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of, in voorkomend geval, op basis van de wet die het verspreiden van pornografische foto’s van minderjarigen bestraft.

Het probleem dat vaak ontstaat, is echter dat van de toestemming van de betrokken persoon omdat die geen bezwaren heeft gemaakt op het ogenblik waarop de foto werd genomen of de videoscène werd opgenomen.

In dat verband heb ik volgende vragen :

1.Is het fenomeen van “sexting” sterk aanwezig in België? Hebt u weet van dergelijke praktijken in ons land? Zo ja, beschikt u over cijfers over klachten en processen in dat verband?

2.Welke juridische instrumenten kunnen worden toegepast om dit nieuwe fenomeen te bestrijden?

3.Zijn die juridische instrumenten volgens u voldoende, gelet op de evolutie van dit fenomeen, met name om de slachtoffers van dergelijke pesterijen te beschermen ook al hebben ze ingestemd met het nemen van de foto’s of het opnemen van de videoscènes?

Antwoord ontvangen op 15 april 2010 :

Op basis van de informatie die door de bevoegde diensten (Dienst voor het Strafrechtelijk beleid, College van procureurs-generaal, Dienst Mensenhandel van de Federale Politie) werd bezorgd; kan ik u volgende antwoordelementen meedelen:

Allereerst heb ik de indruk dat hetgeen u als “sexting” aanduidt gelijk kan worden gesteld aan een vorm van cyberpesten en bijgevolg als dusdanig moet worden behandeld. Volgens het Observatorium van de Rechten op het internet en diens advies nr. 6 van februari 2009 (www.internet-observatory.be, site van de (Federale Overheidsdienst) FOD Economie, KMO (Kleine en Middelgrote Ondernemingen), Middenstand en Energie. Het advies werd geformuleerd naar aanleiding van een studie die het Observatorium in de vorm van een boek heeft uitgegeven, met name “Cyberpesten: pesten in bits&bytes”. Deze baseert zich op de onderzoeksresultaten die door de onderzoekers van de universiteit van Antwerpen en de Facultés Notre-Dame de la Paix van Namen werden geformuleerd), maakt een welbepaalde praktijk via het internet en/of gsm mede stalking uit als ze aan volgende vijf criteria beantwoordt:

1° de intentie hebben om te kwetsen (vanuit het oogpunt van de zender en/of ontvanger);

2° deel uitmaken van een repetitief patroon van negatieve online en/of offline acties, waarbij “repetitief” eveneens geïnterpreteerd kan worden als het veelvuldige doorsturen of raadplegen van een bepaalde boodschap;

3° zich manifesteren binnen een relatie die gekenmerkt wordt door machtsonevenwicht, gebaseerd op “real life” criteria (zoals fysieke sterkte, leeftijd) en/of “ICT-gerelateerde” criteria (zoals technologische knowhow, “technopower” of ook anonimiteit of pseudonimiteit);

4° voorkomen binnen de context van bestaande sociale (offline en/of online) groepen;

5° gericht zijn tegen een individu.

Het lijkt erop dat de meeste definities van de beschikbare rechtsleer het stalken via gsm als cyberpesten erkennen. Het wordt immers gepleegd met behulp van een elektronisch communicatiemiddel of via elektronische weg (“Cyberpesten: pesten in bits&bytes”, op. cit., p. 20).

Als voorbeeld halen de technische fiches die op deze site staan bovendien nadrukkelijk de verspreiding op een blog aan van films of foto's van seksuele contacten met een ex-vriendin.

Antwoord op vraag 1: De statistische gegevensbank van het College van procureurs-generaal bevat geen enkele informatie over het fenomeen “sexting”. Bijgevolg kunnen de statistische analisten geen antwoord geven op deze vraag.

Ook de federale politie meent geen algemene trend voor België te kunnen geven, omdat moeilijk een schatting kan worden gemaakt van de berichten die binnen deze problematiek passen. Bij meldingen wordt immers zelden de relatie tussen de verschillende personen aangehaald. Het onderzoek zal het statuut van elk van de partijen bepalen, met name of het bijvoorbeeld om een ex-vriend ging.

Het lijkt er evenwel op dat de cijfers over cyberpesten bij jongeren in België uit de reeds vermelde studie hier van toepassing kunnen zijn. De studie die bij 12-18-jarigen, in zowel de Vlaamse als Franstalige Gemeenschap, werd uitgevoerd toont gelijkaardige verhoudingen: zes jongeren op tien zijn het slachtoffer van minstens een vorm van stalking via gsm of internet. De resultaten van de twee Gemeenschappen verschillen nauwelijks (Franstalige Gemeenschap: 66,7%, Vlaamse Gemeenschap: 62,3%). Vier jongeren op tien geven toe zich reeds schuldig te hebben gemaakt aan een of meerdere vormen van cyberpesten. Ook hier zijn de verschillen tussen de Gemeenschappen miniem (38,7% in de Vlaamse Gemeenschap en 41,2% in de Franstalige Gemeenschap). (Advies nr. 6 van het Observatorium van de Rechten op het internet betreffende cyberpesten, pp. 23-24).

Ook al bestaan er geen gegevens over klachten en mogelijke processen met betrekking tot “sexting”, toch kunt u zich hierdoor waarschijnlijk een beeld geven van de omvang van het fenomeen. Indien u de kwestie omtrent de omvang van deze fenomenen in België wenst te verdiepen, dan kunt u bovenvermelde studie raadplegen. Indien u cijfers wenst over klachten inzake cyberpesten, dan verwijs ik u graag naar het antwoord op de vraag die reeds door uw collega, de heer Vandenberghe, werd gesteld (vraag nr. 4-5684).

Antwoord op vraag 2: Er dient in eerste instantie op te worden gewezen dat dit fenomeen niet louter repressief, maar algemeen moet worden aangepakt, waarbij preventie, meer bepaald in scholen, een bepalende rol speelt. Ik herinner er u evenwel aan dat dit bepalende aspect tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen behoort en dat de hieronder opgesomde repressieve maatregelen niet volstaan.

a) Vooreerst de mogelijkheid tot strafrechtelijke vervolging: vervolgingen zijn, in functie van de omstandigheden van de oorzaak, mogelijk op basis van volgende mechanismen:

– stalking (artikel 442bis van het Strafwetboek): Artikel 145,§3bis, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie is immers niet van toepassing op deze gevallen. Deze stelt immers het feit strafbaar van een correspondent schade te willen berokkenen. Omgekeerd zou dit soort gedrag bestraft kunnen worden op basis van artikel 442bis, op voorwaarde dat volgende constitutieve elementen van het misdrijf aanwezig zijn:

  1. pestgedrag (herhaaldelijk of onophoudelijk);

  2. de ernstige verstoring van de rust van het slachtoffer: het gedrag moet het privéleven van een persoon aantasten door hem op een hinderlijke manier lastig te vallen;

  3. een oorzakelijk verband tussen het gedrag en de verstoring van de rust;

  4. het feit dat de dader wist of had moeten weten dat hij de rust van het slachtoffer ernstig zou verstoren.

– Smaad via geschriften of prenten (artikel 448 van het Strafwetboek):

  1. smaad door daden, geschriften, prenten of zinnebeelden is niet gericht op een welbepaald feit, maar moet uit de omstandigheden worden afgeleid;

  2. de bedoeling van de dader van de feiten moet kwaadwillig zijn (bijzonder opzet);

  3. de smaad moet publiekelijk zijn (cfr. volgend punt).

– Laster of eerroof (artikel 443 van het Strafwetboek). Er zijn meerdere constitutieve elementen van het misdrijf:

  1. de eer van een welbepaalde persoon moet zijn aangetast;

  2. de kwaadwillige beschuldiging. Dit betekent dat de dader van het misdrijf daadwerkelijk de bedoeling had om te schaden;

  3. het feit dat het slachtoffer ten laste wordt gelegd moet concreet en precies zijn, dit wil zeggen dat de waarheidsgetrouwheid of de valsheid direct kan worden aangetoond en het tegenbewijs kan worden geleverd;

  4. het ten laste gelegde feit moet van dien aard zijn dat dit het slachtoffer in de publieke opinie onteert of afbreuk doet aan de achting die het slachtoffer in zijn omgeving verwierf;

  5. De beschuldiging moet openbaar zijn (artikel 444 van het Strafwetboek): Er werd geoordeeld dat berichten op een discussieforum aan deze stelling beantwoorden (Corr. Brussel, 22 december 1999, AM, 2000, pp. 134 ev, bevestigd door Brussel, 27 juni 2000, AM, 2001, pp. 142 ev.).

    Dit zou kunnen betekenen dat de inhoud die online wordt geplaatst op blogs, platforms voor sociale netwerken of chatrooms die open zijn voor het publiek aan deze voorwaarde voldoen. Daarentegen beantwoorden elektronisch verstuurde berichten niet aan de voorwaarde. Deze worden immers niet via een mailinglijst verspreid.

– Openbare schennis van de goede zeden (artikelen 383, 384 en 386 van het Strafwetboek): het is op basis van een vaste rechtspraak dat deze notie ten aanzien van de waarden van de door de wet beschermde openbare zeden moet worden geïnterpreteerd zoals deze door het collectieve bewustzijn op een bepaald moment worden ervaren. Er is hier geen voorwaarde van openbaarheid: het kan dus gaan om privécommunicaties. Er wordt in twee verzwarende omstandigheden voorzien: wanneer deze misdrijven ten aanzien van minderjarigen werden gepleegd en wanneer de verdachte de dader is van het geschrift, het beeld, de prent of het voorwerp.

– Artikel 383bis wanneer minderjarigen betrokken zijn (verspreiding en bezit van kinderpornografisch materiaal). In dat verband kan worden benadrukt dat zowel het Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind als de door België goedgekeurde Conventie van de Raad van Europa van 2007 inzake cybercriminaliteit en de recentere Conventie van de Raad van Europa van 2007 inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Conventie van Lanzarote), die nog zal worden goedgekeurd, kinderpornografie definiëren als “alle materiaal dat de visuele weergave behelst van een kind dat deelneemt aan echte of gesimuleerde expliciete seksuele gedragingen of elke weergave voor primair seksuele doeleinden van de geslachtsorganen van een kind. Deze definitie komt ook voor in een ontwerp-kaderbesluit van de Commissie.

– Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming: als de dader minderjarig is, kan deze, hoewel hij strafrechtelijk niet schuldbekwaam is, misdrijven plegen. Ofwel zullen hem dan maatregelen uit deze wet worden opgelegd, ofwel zal hij als in gevaar verkerend worden beschouwd.

– Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

– Wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten.

b) Vervolgens zijn er de burgerlijke aansprakelijkheidsvorderingen die kunnen worden ingesteld voor het herstel van de geleden schade: de persoon die een daad van cyberpesten stelt kan persoonlijk verantwoordelijk worden gesteld ten aanzien van het slachtoffer (artikel 1382 van het Strafwetboek). Om een schadeloosstelling te verkrijgen, moet het slachtoffer het misdrijf van de dader van het cyberpesten kunnen bewijzen en aantonen dat dit misdrijf hem schade heeft berokkend. Zodra hij met voldoende onderscheidingsvermogen handelt om de draagwijdte van zijn daden te begrijpen, staat de minderjarigheid van de dader van het cyberpesten zijn aansprakelijkheid niet in de weg. De schuld wordt aangetoond wanneer het slachtoffer bewijst dat het gedrag waaronder het heeft geleden geen normaal redelijke en voorzichtige persoon waardig is, dat de dader van het cyberpesten vrij en bewust heeft gehandeld en dat deze er in had moeten voorzien dat zijn gedrag schade aan het slachtoffer zou berokkenen.

c) Het gaat ten slotte om bepaalde maatregelen die dienstverleners kunnen nemen wanneer hun contractuele verplichtingen niet worden nageleefd. In de praktijk hebben bepaalde internetdienstverleners die als tussenpersonen optreden (internetproviders en hosters) of mobieletelefoonoperatoren in clausules voorzien die het gebruik van hun diensten om onwettige informatie te verspreiden bestraffen met de ontbinding van de overeenkomst. Op dezelfde wijze voorzien beheerders van blogs, sociale netwerken of discussieforums in hun gebruiksvoorwaarden in de uitsluiting van elke gebruiker die wederrechtelijk gedrag vertoont, alsook sancties in geval van schending van de rechten van derden (verwijderen van de omstreden inhoud en de gebruiker). De dreiging met dit soort sancties lijkt bijzonder doeltreffend te zijn bij jongeren (Zie bovenvermeld onderzoek).

Antwoord op vraag 3: Afgaande op de verschillende bestaande bepalingen en de evolutie van de rechtspraak op het vlak van de nieuwe technologieën, meen ik dat het wettenarsenaal op heden toereikend is. De dienst voor het Strafrechtelijk beleid houdt dit evenwel nauwlettend in het oog, teneinde mij er op te wijzen indien in de toekomst dient te worden ingegrepen.