Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-4694

van Franco Seminara (PS) d.d. 6 oktober 2009

aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking

Europese melkproducenten - Crisis - Melklozing - Verzending van melk naar Afrikaanse landen getroffen door hongersnood - Voorstel - Kritiek van niet-gouvernementele organisaties (ngo’s)

melkproductie
ontwikkelingshulp
honger
voedselhulp
melkpoeder
niet-gouvernementele organisatie

Chronologie

6/10/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 5/11/2009)
9/11/2009Antwoord

Vraag nr. 4-4694 d.d. 6 oktober 2009 : (Vraag gesteld in het Frans)

Uw idee, ingegeven door het gezonde verstand, om de melk die de Europese landbouwers lozen, te transformeren tot melkpoeder en dat te verzenden naar de Afrikaanse landen die door hongersnood zijn getroffen, heeft heel wat kritiek gekregen van de niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) die actief zijn in de ontwikkelingssamenwerking.

Volgens hen – ik citeer onder meer Oxfam-Solidariteit, NCOS-11.11.11, SOS Honger en Oxfam-Wereldwinkels – gaat het hier om een “vals goed idee” omdat er ingeval van een voedselcrisis in die landen prioriteit moet worden gegeven aan de aankoop van lokale producten.

Die ngo’s bevestigen onder meer dat het bijzonder dure transport van producten van de ontwikkelde landen de groei van de lokale productie in de weg staat. De lokale landbouw kan zich immers enkel ontwikkelen op voorwaarde dat er genoeg winst wordt gemaakt. De concurrentie met producten die tegen een lage prijs worden ingevoerd, maakt dat echter onmogelijk.

Welke elementen liggen ten grondslag aan uw voorstel en wat is uw reactie op de opmerkingen van de ngo’s?

Antwoord ontvangen op 9 november 2009 :

Een paar weken geleden werden op onze televisieschermen twee schrijnende onrechtvaardigheden met elkaar geconfronteerd. Enerzijds, in het Noorden, worden miljoenen liters melk geloosd op de akkers en anderzijds, in het Zuiden, lijden mensen onder de honger en sterven er dagelijks kinderen door ondervoeding.

In mijn hoedanigheid als minister voor Ontwikkelingssamenwerking maar voornamelijk als burger stel ik me vragen bij deze gebeurtenissen.

Ik wil de Europese landbouwers steunen die een rechtvaardige strijd voeren: een degelijke prijs krijgen voor hun arbeid, een prijs waarvan ze kunnen leven. Het Europees landbouwmodel, dat regelmatig door crisissen geteisterd wordt, slaagt er niet in om op stabiele wijze een op papier zo simpele doelstelling te halen, te weten ervoor zorgen dat onze landbouwers een rechtvaardige bezoldiging krijgen voor hun arbeid. De melkcrisis en nu ook de graancrisis zijn in dit opzicht bijzonder tekenend.

Ik versta heel goed de wanhoop en het gevoel van onrechtvaardigheid van deze landbouwers die gedwongen worden om hun productie onder de rentabiliteitsprijs te verkopen. Deze situatie staat lijnrecht tegenover het economisch liberalisme, want het echte liberalisme is ondenkbaar zonder rechtvaardigheid en gerechtigheid. De overheid, in casu de Europese Unie, moet de regulatieprincipes vastleggen opdat ze deugdzaam zouden zijn. Eerlijke handel of fair trade mag geen eenrichtingsverkeer zijn.

Ik wil de bevolkingen uit het Zuiden bijstaan die dagelijks de tol betalen voor de onderontwikkeling.

Voedselveiligheid, en zelfs voedselsoevereiniteit voor het Afrikaans continent moet een prioriteit zijn voor de Belgische regering, de Europese Unie en de hele internationale gemeenschap.

België heeft zich op dit vlak bijzonder voluntaristisch opgesteld. Zo heb ik twee jaar geleden op de Top van de FAO in Rome gepleit, binnen de internationale instanties, voor het vergroten van de middelen beschikbaar voor de landbouw om de ontwikkeling in het Zuiden in een stroomversnelling te brengen, opdat betrokken bevolkingen zelfvoorzienend zouden kunnen zijn.

Dit engagement heb ik vertaald door mijn wil om het aandeel van de officiële Ontwikkelingshulp dat aan landbouw besteed wordt tegen 2010 tot 10 % op te drijven, en zelfs tot 15 % in 2015.

België versterkt eveneens haar acties in haar achttien partnerlanden om de eerste Millenniumdoelstelling te bereiken, met name het bestrijden van armoede en zodoende het aantal mensen die honger lijden drastisch te verminderen tegen 2015.

Ondanks deze krachtige structurele maatregelen sterven er nog dagelijks kinderen van de honger in Kinshasa, Niamey, Mogadiscio, dit omdat de landbouwproductie in deze landen in het beste geval onregelmatig maar meestal ontoereikend is en niet op kan tegen een exponentieel stijgende vraag.

Ik heb sommige sceptische of zelfs afwijzende commentaren gehoord vanwege de Niet Gouvernementele Organisaties (NGO’s). Dit steunt op een intellectueel en ideaal denkbeeld dat de lokale vraag beantwoord moet worden door de lokale productie.

Mijn voorstel heb ik gemaakt met kennis van zaken.

België lag aan de basis van een beslissing van de « board » van het Wereldvoedselprogramma (WFP – februari 2006) ter versterking van de lokale aankoop van voedsel door deze organisatie. Ik steun dit beleid volledig evenals het programma “Purchase for progress”. Dit programma van het WFP beoogt de capaciteit te versterken van lokale landbouwers om te kunnen deelnemen aan oproepen van het WFP.

Toch blijf ik pragmatisch. Bij uitzonderlijke situaties moeten uitzonderlijke antwoorden geformuleerd worden. Er bestaan plaatsen op deze wereld waar voedselhulp niet geput kan worden uit lokale of regionale producties.

Een dergelijk algemeen en theoretisch discours zal vandaag en op korte termijn geen honger stillen.