Version à imprimer bilingue Version à imprimer unilingue

Question écrite n° 4-4561

de Berni Collas (MR) du 25 septembre 2009

au secrétaire d'État à la Mobilité, adjoint au Premier ministre

Bus - Transport d'enfants - Occupation maximale - Normes - Collaboration avec les administrations régionales

autobus
transport scolaire
sécurité des transports

Chronologie

25/9/2009Envoi question (Fin du délai de réponse: 29/10/2009)
23/11/2009Réponse

Question n° 4-4561 du 25 septembre 2009 :

Ik heb uw voorganger al geïnterpelleerd over de maximale bezetting van het openbaar vervoer en meer bepaald over de maximumcapaciteit in de bussen van de TEC voor het vervoer van schoolkinderen (cfr. schriftelijke vraag nr. 4-142).

Volgens artikel 65 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, moet ten minste één reiziger op drie een zitplaats hebben. Dat betekent dat een bus voor het vervoer van leerlingen maximum 90 leerlingen mag vervoeren.

Net als de drie jeugdadviesraden van het koninkrijk die u in maart 2009 een brief hebben gestuurd, meen ik dat die regel en de antwoorden die ik over dat onderwerp ontvangen heb, onvoldoende rekening houden met het landelijke karakter van talrijke regio's in het land (waaronder mijn regio). “ De leerlingen brengen gemiddeld immers meer tijd door in de bus dan in de stedelijke omgeving. De wegomstandigheden in de landelijke gebieden (minder strenge snelheidsbeperkingen in de buitenstedelijke gebieden, ijzel en laattijdige zoutstrooiing in de winter, enzovoort) maken een wetswijziging des te noodzakelijker om de veiligheid van de leerlingen te verzekeren.” (uittreksel van de brief van de drie jeugdadviesraden aan de staatssecretaris).

Uit het antwoord dat uw voorganger, Yves Leterme, mij op het dossier heeft gegeven, blijkt echter het volgende “Voor het vervoer met voertuigen van de openbare vervoersmaatschappijen is er een bestek, in overeenstemming met de geboden dienst. De normen variëren van het type stadsvervoer over korte afstanden met een maximum aantal staanplaatsen, tot het type snel intercommunaal vervoer over langere trajecten met een maximum aantal zitplaatsen.”.

De wetgever maakt dus wel degelijk een onderscheid tussen de stad en de landelijke gebieden.

“Die laatste redenering blijkt jammer genoeg niet te zijn toegepast op het leerlingenvervoer (uittreksel uit de brief van de drie jeugdadviesraden aan de staatssecretaris)… aangezien de “regel van 3 : 1” er altijd op een algemene manier wordt toegepast. Dat treft mij nog meer omdat de veiligheidssituatie van leerlingen bijzonder “delicate” aspecten heeft : “De leerlingen komen met een boekentas op de bus en nemen daardoor veel plaats in. Veel kinderen geraken niet aan de handgreep om zich vast te houden. De bestuurders, die de uurroosters moeten naleven, zijn vaak gehaast waardoor ze snel gaan rijden. De situatie wordt nog gevaarlijker in de winter wanneer de wegen glad zijn of er ijzelvorming is.” (schriftelijke vraag nr. 4-142).

Om de veiligheidsproblemen in de bus op te lossen, zou het wenselijk zijn de wetgeving aan te passen zodat effectief een “maximum aan zitplaatsen” zou worden geboden in de landelijke gebieden, niet alleen voor het “normaal” openbaar vervoer, maar ook – en vooral – voor het leerlingenvervoer.

Het verheugt mij dat u in een recente brief aan de Jeugdadviesraad van de Duitstalige Gemeenschap (RdJ), het probleem hebt erkend: Ik citeer uit uw brief :

“Het lijkt me interessant de klemtoon te leggen op de schoolbusdienst die eigendom is van de gespecialiseerde reguliere diensten. Ik heb mijn administratie bijgevolg belast met het onderzoek van uw verzoek, binnen de beperkingen van de federale bevoegdheden, de reguliere en gespecialiseerde diensten die vallen onder de autoriteit van de gewesten. In een eerste fase zullen de experts van mijn administratie een analyse maken van de technische voorwaarden waaraan de voertuigen voor het schoolvervoer moeten voldoen. Ze zullen ook de nodige contacten leggen met de betrokken gewestelijke administraties.”

Mijn vragen hebben betrekking op de stand van zaken in de verschillende aangekondigde fasen en over de algemene redenering achter de normen die momenteel van toepassing zijn :

1. Hoe verklaart u het dat de normen die op de leerlingen van toepassing zijn minder gunstig zijn dan die voor de rest van de bevolking? Dat is tenminste het gevoel dat bij mij opkwam toen ik het antwoord van de heer Leterme daarover hoorde in de plenaire vergadering van 13 maart 2008 (vraag om uitleg nr. 4-163, Handelingen nr. 20, blz. 55).

2. Heeft uw administratie al contact opgenomen met de betrokken gewestelijke administraties? Heeft ze al eerste conclusies kunnen trekken?

3. Zo ja, wat zijn de resultaten? Mogen we een verbetering van de situatie verwachten in de loop van het schooljaar dat net is gestart?

Réponse reçue le 23 novembre 2009 :

1. Tout d’abord, il est utile de rappeler la portée exacte des termes autobus et autocar. En général ces deux termes désignent indifféremment les véhicules automobiles, autres que les voitures, voitures mixtes et minibus, conçus et construits pour le transport de passagers et comportant, outre le siège du conducteur, plus de huit places assises et dont la masse maximale est soit inférieure ou égale à cinq tonnes (catégorie M2), soit supérieure à cinq tonnes (catégorie M3).

Le terme autobus est réservé aux véhicules affectés uniquement à des services réguliers ou réguliers spécialisés de transport de personnes. Les services réguliers comprennent toutes les lignes régulières pouvant être empruntées par l’ensemble des voyageurs alors que les services réguliers spécialisés désignent des trajets spécifiques réservés à des groupes bien définis d’utilisateurs.

Parmi les transports réguliers spécialisés, le transport scolaire doit être effectué par des véhicules qui satisfont, à l’exception du contrôle de qualité, à toutes les exigences techniques applicables aux autocars. De plus, le transport de voyageurs debout est autorisé, comme pour les autobus, selon les prescriptions de l’article 65 de l’arrêté royal du 15 mars 1968 portant règlement général sur les conditions techniques auxquelles doivent répondre les véhicules automobiles et leurs remorques, leurs éléments ainsi que les accessoires de sécurité. Toutefois, les véhicules immatriculés à partir du 31 mars 2003 et qui sont exclusivement destinés au transport de passagers assis (autocars) doivent répondre aux prescriptions des directives européennes relatives aux encrages des ceintures de sécurité, aux ceintures elles-mêmes et aux systèmes de retenue. Cette obligation ne vise pas les véhicules immatriculés avant le 31 mars 2003 ou qui sont conçus pour le transport de passagers debout (autobus).

Quel que soit le cas de figure, il est évident que les transports scolaires doivent se faire dans des conditions strictement identiques à celles des autres transports de personnes, aucune discrimination n’est pratiquée. Toute autre situation dans laquelle un transport d’enfants se ferait dans des conditions de moindre qualité n’est de toute façon pas autorisée.

2. Etant donné le faible effectif en personnel dans le service concerné et compte tenu d’autres priorités, le contact n’a pas encore été établi avec les administrations régionales. Toutefois, j’ai entretemps chargé les responsables du service de prendre immédiatement contact avec les administrations régionales.

3. Etant donné que ce contact n’a pas encore eu lieu, il n’y a pas non plus des résultats.