Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-4386

van Paul Wille (Open Vld) d.d. 11 september 2009

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie

Borstvoeding - Aantal borstgevende vrouwen -Tijdsduur - Promotie

moederschap
moedermelk

Chronologie

11/9/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 15/10/2009)
21/10/2009Antwoord

Vraag nr. 4-4386 d.d. 11 september 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In België kan men niet stellen dat borstvoeding een predominant cultureel model is voor kindervoeding, ook al is iedereen het eens over de vele voordelen die eruit voortvloeien voor de gezondheid en ook al evolueren de modellen geleidelijk aan en verbeteren de praktijken. Veel vrouwen bevallen zonder dat ze ooit een andere vrouw hun kind borstvoeding hebben zien geven, de overgang tussen de generaties van deze praktijk werd gedurende enkele tientallen jaren onderbroken. De daling van de borstvoedingscijfers blijkt verbonden te zijn met de toenemende deelname van de vrouwen aan de arbeidsmarkt en daarbij in parallel de ontwikkeling van het op de

markt brengen van de vervangingsmiddelen voor moedermelk, lang voorgesteld als gelijkwaardig aan moedermelk. Daarenboven werd flesvoeding als symbool gezien voor de emancipatie van de vrouw.

Gezien het korte, voorgaande kader kreeg ik graag een antwoord op volgende vragen:

Hoeveel Belgische vrouwen geven borstvoeding? Hoeveel maanden geven Belgische vrouwen gemiddeld borstvoeding? Hoe is de evolutie wat het aantal borstvoeding gevende vrouwen betreft zowel als het aantal maanden dat borstvoeding gegeven wordt? Kan de geachte minister een overzicht voor de laatste 30 jaar, en een meer gedetailleerd overzicht sinds 2000?

Vindt zij dat huisdokters, gynaecologen en pediaters voldoende borstvoeding aanraden?

Hoe komt het dat in Scandinavische landen vrouwen gemakkelijk vier tot zes maanden borstvoeding geven? Welke beleidsmaatregelen wil zij nemen om dit te stimuleren?

Is het juist dat in België kraamafdelingen vaak financiële steun krijgen van producenten van kunstmelk? Zo ja, over welke ziekenhuizen gaat, en over welke mate van financiële steun spreken we hier? Kan deze praktijk verantwoordelijk zijn dat op deze kraamafdelingen minder borstvoeding wordt aangemoedigd? Zo ja, welk beleid stelt zij hiertegenover?

Antwoord ontvangen op 21 oktober 2009 :

In Vlaanderen wijzen beschikbare cijfers van 2007 erop dat ongeveer 65 % van de kinderen op de leeftijd van zes dagen borstvoeding krijgen en ongeveer 34 % van de vrouwen nog steeds exclusief borstvoeding geven na drie maanden. 14 % van de kinderen krijgt na drie maanden reeds gemengde voeding (gedeeltelijk borstvoeding, aangevuld met volledige zuigelingenvoeding en/of vaste voeding). In de Franse Gemeenschap kregen in 2005 gemiddeld 66 % van de zuigelingen borstvoeding na de bevalling. Op de leeftijd van drie maanden krijgen nog 29 % van de zuigelingen exclusieve borstvoeding.

Er zijn momenteel nog geen nationale gegevens ter beschikking rond exclusieve borstvoeding na achtenveertig uur en zes maanden (twee referentietijdstippen zoals aanbevolen door de WGO). In het kader van het Europees actieplan ter bescherming, bevordering en ondersteuning van borstvoeding, heeft het Nationaal Voedings- en Gezonheidsplan (NVGP) financiële ondersteuning verleend voor een project waarbij gegevens werden verzameld bij veertien Belgische materniteiten rond de voeding van zuigelingen achtenveertig uur en zes maanden na de geboorte. De gegevens worden momenteel nog gevalideerd door de projectcoördinator. Er werden initiatieven gestart binnen de Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid om een regelmatige verzameling van vergelijkbare gegevens rond exclusieve borstvoeding en de voeding van zuigelingen op nationaal niveau te organiseren.

Het Zweedse voorbeeld zal waarschijnlijk maar gehaald worden indien het huidige beleid wordt bijgestuurd. In dit kader wordt onder andere onderzocht in hoeverre het babyvriendelijk ziekenhuisinitiatief (BFHI) kan uitgebreid worden. Het streven naar eenvormigheid in de begeleiding van borstvoeding in de kraamklinieken is immers fundamenteel in het voeren van een borstvoedingsbeleid.

Sinds 2005 is een pilootproject, gefinancierd door DG1 FOD Volksgezondheid, erop gericht ondersteuning te bieden aan de materniteiten die het kwaliteitslabel “Babyvriendelijk” willen verkrijgen. Dit internationaal label, uitgewerkt door de WGO en Unicef ter bescherming, ondersteuning en bevordering van borsvoeding wordt toegekend aan de gezondheidsinstelingen en de kraamafdelingen die aan de moeders informatie en een kwaliteitsvolle begeleiding geven. Om dit label te bekomen, moet het ziekenhuis bescherming bieden tegen alle commerciële invloeden wat zuigelingenvoeding betreft en dus financiële steun vanwege de producenten van flesvoeding weigeren.

Op dit moment hebben al veertien materniteiten het BFHI-certificaat. Dit jaar zijn er zestien materniteiten die zich voorbereiden en eind 2010 zal duidelijk zijn of ze voldoen aan de criteria van de wereldgezondheidsorganisatie en UNICEF om het certificaat te behalen.

De opleiding van gezondheidswerkers is een bevoegdheid van de Gemeenschappen maar continue bijscholing is ook belangrijk. Daarom werd tijdens de wereldborstvoedingsweek, namelijk op 2 oktober laatstleden, een wetenschappelijk symposium georganiseerd door het NVGP. Het symposium was bedoeld voor gezondheidswerkers (gynaecologen, anesthesisten, kinderartsen, huisartsen, lactatiedeskundigen, kinderverpleegkundigen, enz.). De verschillende thema’s die aan bod kwamen waren onder meer het belang van borstvoeding, kinder- en moedervriendelijke praktijken voor en na de bevalling, het overkomen van moeilijkheden voor het behalen van het BFHI label.

Tijdens de borstvoedingsweek die doorging van 1 tot 7 oktober werd een TV-spot rond de normalisatie van borstvoeding in onze maatschappij getoond met steun van de NVGP. De spot was te zien via de belangrijkste televisiestations. De jaarlijkse affiche voor de week van de borstvoeding, die dit jaar gelinkt werd aan de TV-spot, is al gefinaliseerd en werd vestuurd naar alle materniteiten, pediaters, gyneaocologen.

De affiche en de spot verwijzen ook naar de site www.borstvoedingnatuurlijk.be waar de voordelen van borstvoeding nog eens op een rijtje werden gezet.

Een vrij courante praktijk van de producenten van babymelk bestaat er inderdaad in dat ze financiële steun verlenen aan de kraamafdelingen onder de vorm van tal van aanbiedingen: waaronder verzorgingsmateriaal of medisch materiaal, boeken, abonnementen op wetenschappelijke tijdschriften, ondersteuning bij het organiseren van wetenschappelijke evenementen. De ziekenhuizen die deze voordelen genieten zijn niet exact in kaart gebracht. Deze praktijk, die nergens verboden is in de wetgeving op de ziekenhuizen en de alternatieve zorgvormen, is trouwens niet beperkt tot de producenten van flesvoeding; ook andere farmaceutische bedrijven of producenten van medisch materiaal doen hetzelfde. In een aantal gevallen maken de geschonken bedragen de financiering van onderzoeksbeurzen mogelijk, meestal via een bestaande stichting of een door de firma opgerichte stichting.

Wat de materniteiten betreft, zijn de marketingpraktijken op het gebied van vervangingsmiddelen voor moedermelk geregeld door het koninklijk besluit van 18 februari 1991 betreffende voedingsmiddelen bestemd voor bijzondere voeding en door de latere wijzigingen aan dit besluit. Deze wetgeving bepaalt uitdrukkelijk dat het gratis aanbieden van zuigelingenvoeding aan ziekenhuizen en pas bevallen moeders verboden is. Het promoten van vervangproducten voor moedermelk, en van zuigflessen en fopspenen kan inderdaad een invloed hebben op de gewoontes van het zorgpersoneel en op de keuze van de moeders op het gebied van babyvoeding. Ondanks het wettelijk verbod, zou het gratis aanbieden door de firma’s van poedermelk als voeding voor de pasgeborenen in de kraamafdelingen nog niet volledig tot het verleden behoren.