Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-4331

van Paul Wille (Open Vld) d.d. 7 september 2009

aan de minister van Justitie

Terreuralarm 2007 - Embargo-procedure - Gebrek aan samenwerking tussen de betrokken actoren

terrorisme
Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse
staatsveiligheid

Chronologie

7/9/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/10/2009)
24/11/2009Antwoord

Vraag nr. 4-4331 d.d. 7 september 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Het traditionele stadsvuurwerk van Brussel op de Kunstberg ging op 31 december 2007 niet door. Dit wegens het toenmalige geldende verhoogde terreuralarm. Het verhoogde terreuralarm werd afgekondigd na de arrestatie van veertien mensen. De politie en de binnenlandse veiligheidsdienst vermoedden dat die van plan waren om de veroordeelde terrorist Nizar Trabelsi te bevrijden. Dezelfde mannen zouden meteen daarna terroristische aanslagen gaan plegen, zo werd beweerd.

Op 17 december 2007 lichtte het federaal parket de directeur van het OCAD (Orgaan voor de Coördinatie en de Analyse van de Dreiging) in over de stand van zaken van een door de federale gerechtelijke politie van Brussel gevoerd gerechtelijk onderzoek. Blijkbaar hadden meerdere politionele bronnen het over een op til zijnde aanslag waarbij zowel de plaats (de Grote Markt van Brussel en de straten en pleinen die erop uitgeven), het tijdstip (eindejaarsperiode) als de middelen van de terroristen werden genoemd. Omdat de federaal procureur die informatie als ernstig en geloofwaardig beschouwde, nam hij het initiatief om een vergadering te beleggen met het OCAD en de federale politie met de bedoeling het coördinatieorgaan toe te laten een punctuele dreigingsanalyse op te maken. De inlichtingendiensten werden hierop niet uitgenodigd.

Omdat de federaal procureur het onderzoek niet wou hypothekeren, beriep hij zich op de zogenaamde embargoprocedure zodat de gerechtelijke informatie alleen werd meegedeeld aan de directeur van het OCAD.

De federaal procureur kon zich niet vinden in die stelling. Hij verklaarde alle voor de inlichtingendiensten relevante informatie te hebben meegedeeld, hierbij weliswaar rekening houdend met de belangen van het lopend strafrechtelijk vooronderzoek. Naar zijn oordeel konden deze diensten niets aanleveren omdat ze over geen informatie beschikten. Hij toonde zich ontgoocheld over de bijdrage van de veiligheid van de Staat in dit dossier.

Gezien het korte voorgaande kader, volgende vragen:

1. Wat vindt de geachte minister van de embargo-procedure ingeroepen op 17 december 2007 door de federale procureur?

2. Is hij akkoord dat reeds vele jaren de samenwerking tussen de verschillende gerechtelijke en inlichtingendiensten mank loopt door de embargo-procedure die vaak beroep doet op het geheim van lopende onderzoeken? Heeft hij hier een oplossing voor?

3. Wat vindt hij van de door embargoprocedure navenante ontwikkeling dat slechts een aantal topmagistraten van het federaal parket en de directeur van OCAD de gerechtelijke informatie kennen die heel het land in hoogste staat van alarm stellen? Is hij zich bewust wat voor problemen de embargo-procedure voortbrengt voor de administrateur-generaal van de VSSE en de directeur van OCAD? Werkt hij aan een oplossing?

4. Wat vindt de Minister dat door de embargoprocedure OCAD zich verplicht zag om toenadering te zoeken tot buitenlandse inlichtingendiensten, en dat onze diensten volledig buiten spel werden gezet?

5. Naar het oordeel van de federale procureur konden deze diensten niets aanleveren omdat ze over geen informatie beschikten. Hij toonde zich ontgoocheld over de bijdrage van de veiligheid van de Staat in dit dossier. Is dit achteraf gecheckt?

Antwoord ontvangen op 24 november 2009 :

De wijze waarop het OCAD de terreurdreigingen tijdens de jaarwisseling 2007-2008 heeft geanalyseerd maakte het voorwerp uit van een toezichtonderzoek door de Vaste Comités P en I.

Dit toezichtonderzoek resulteerde in het rapport 2008/1 betreffende het gemeenschappelijk Toezicht van het Vast Comité P en het Vast Comité I met betrekking tot het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse.

Dit Rapport werd vervolgens uitvoerig en in al zijn facetten besproken door de Parlementaire Begeleidingscommissies van het Vast Comité P en het Vast Comité I.

Ik verwijs het geachte lid dan ook graag naar het verslag van 17 juli 2008 over de werkzaamheden van deze commissies, waaraan het geachte lid als lid van de begeleidingscommissie van het Vast Comité I in de Senaat trouwens zelf bijdroeg.

2.

Het lijkt moeilijk te spreken van een procedure die de samenwerking tussen diensten al verscheidene jaren bezwaart terwijl de wet nauwelijks een jaar bestond bij de terreurdreiging eind 2007.

Bovendien is het ook niet bewezen dat de samenwerking mank loopt en mocht dit eventueel zo zijn, is het ook nog niet bewezen dat dit het gevolg is van de embargo-procedures.

Het federaal parket deelde mij tevens mee dat de analyse van het toezichtrapport 2008/01 er toe geleid heeft dat het federaal parket de samenwerking met de inlichtingendiensten en met het OCAD in terrorismezaken voortaan op een nog meer formele en schriftelijke manier laat verlopen. Binnen het federaal parket werden daartoe de nodige instructies uitgevaardigd, die inmiddels reeds ongeveer een jaar van kracht zijn en dit tot de algemene voldoening van alle partijen.

Daarenboven neemt, naast de punctuele contacten die er uiteraard zijn in concrete dossiers tussen het federaal parket en de federale gerechtelijke politie met het OCAD, de directie van het OCAD elke maandagochtend deel aan de briefingvergadering terrorisme op het federaal parket.

Met de inlichtingendiensten, zowel de veiligheid van de Staat als de ADIV (militaire inlichtingendienst), zijn er, naast de punctuele contacten die er uiteraard zijn in concrete dossiers, driemaandelijkse overlegvergaderingen tussen de federale procureur en de vier magistraten van de sectie terrorisme van het federaal parket en de directie van de inlichtingendiensten.

Naar de federale procureur mij mededeelt verloopt de samenwerking zeer goed en worden de richtlijnen vervat in de omzendbrief CIL 9/2005 van 15 juli 2005 van de minister van Justitie en het College van de procureurs-generaals betreffende de gerechtelijke aanpak in terrorisme, die deze samenwerking regelt, nauwgezet nageleefd.

3.

Vastgesteld moet worden dat er in december 2007 geen enkele terroristische aanslag op ons grondgebied gebeurde en er dus geen enkel slachtoffer te betreuren valt. De preventieve systemen die in plaats gesteld zijn, blijken derhalve wel degelijk te hebben gefunctioneerd en niets wijst er op dat er zich disfuncties hebben voorgedaan van dien aard dat daardoor een aanslag niet zou kunnen worden verijdeld.

4.

Het OCAD zag zich geenszins verplicht om toenadering te zoeken tot buitenlandse inlichtingendiensten om zo de eigen diensten buiten spel te zetten. In dit specifieke geval wilde een buitenlandse inlichtingendienst een pertinente inlichting meedelen betreffende de aan de gang zijnde dreiging.

De adjunct directeur van OCAD werd van deze inlichting in kennis gesteld, maar verzocht, zelfs expliciet, de betreffende buitenlandse dienst om de inlichtingen tevens ook over te maken aan zijn Belgische zusterdienst, zo dat in geen geval de Belgische dienst buiten spel zou worden gezet. Hetgeen ook is gebeurd.

5.

Met betrekking tot de dreiging op het einde van 2007 heeft de Veiligheid van de staat – net als de ADIV – volgend standpunt geuit: aangezien het geen essentiële contextuele inlichtingen kreeg betreffende de oorsprong van de door de federale politie verschafte gegevens, kon zij haar eigen bronnen niet gericht raadplegen en kon zij geen informatie verzamelen die de dreiging kon bevestigen.

Wat de uitwisseling van de informatie bertreft, heeft de Veiligheid van de Staat tussen 15 december 2007 en 15 januari 2008 deelgenomen aan een tiental vergaderingen ter zake met de justitiële en politieke overheden en met het OCAD en hen een tiental informatienota’s bezorgd?