![]() |
![]() |
Personen met een handicap - Parkeerkaarten - Toekenningsvoorwaarden - Aanpassing
lichamelijk gehandicapte
faciliteiten voor gehandicapten
parkeerterrein
administratieve formaliteit
27/3/2009 | Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 1/5/2009) |
25/11/2009 | Dossier gesloten |
Heringediend als : schriftelijke vraag 4-6208
In het ministerieel besluit van 7 mei 1999 betreffende de parkeerkaart voor gehandicapte personen zijn de voorwaarden voor de toekenning van een parkeerkaart voor personen met een handicap vastgelegd.
Ik werd aangesproken door een persoon met een blijvende invaliditeit van 66% wegens een beenletsel. Om recht te hebben op een parkeerkaart, moet een persoon een blijvende invaliditeit van ten minste 80% hebben.
Artikel 1, 1°, e) van het koninklijk besluit bepaalt bovendien dat recht hebben op een parkeerkaart : “de personen wier gezondheidstoestand aanleiding geeft tot een
vermindering van zijn verplaatsingsmogelijkheden met ten minste
twee punten, bepaald overeenkomstig de handleiding en de schaal die
van toepassing zijn in het kader van de wet van 27 februari 1987 betreffende de
tegemoetkomingen aan Personen met een handicap”. Het verlies van een oog heeft de mogelijkheden om zich te verplaatsen van de betrokken persoon volgens het medisch onderzoek met slechts één punt verminderd.
Die persoon heeft dus geen recht op een parkeerkaart voor personen met een handicap. De voorwaarden die in het bewuste besluit zijn opgenomen, houden volgens mij dus geen rekening met slechtzienden. Met één oog een auto achteruit parkeren, is bijzonder moeilijk omdat die mensen moeilijk afstanden kunnen inschatten.
Ik heb volgende vragen :
1. Hoe evalueert u die situatie?
2. Hoe staat u tegenover een aanpassing van de voorwaarden van het besluit met het oog op een versoepeling van de toekenning van de parkeerkaarten?