Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-3236

van Margriet Hermans (Open Vld) d.d. 17 maart 2009

aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking

Rwanda - Ontwikkelingshulp - Negatieve gevolgen - Stopzetten van westerse ontwikkelingssamenwerking

Rwanda
ontwikkelingshulp
ontwikkelingsland
economische onafhankelijkheid
bilaterale hulp

Chronologie

17/3/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 16/4/2009)
20/4/2009Antwoord

Vraag nr. 4-3236 d.d. 17 maart 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Luidens een Nederlandse krant wil Rwanda af van westerse ontwikkelingshulp. Het land is nu nog voor de helft van zijn begroting afhankelijk van hulp.

De Rwandese president Paul Kagame heeft daartoe de Zambiaanse econome Dambisa Moyo benaderd, nadat hij haar oproep had gelezen te stoppen met ontwikkelingshulp, omdat die nergens in Afrika tot economische groei en vermindering van armoe heeft geleid.

In haar boek Dead Aid geeft Moyo adviezen over hoe Afrikaanse landen hun begroting kunnen financieren zonder ontwikkelingshulp. Moyo promoveerde in Oxford en heeft acht jaar in Londen bij de Amerikaanse zakenbank Goldman Sachs gewerkt.

De econome sprak in Rwanda met de president en met een groot aantal ministers, ambassadeurs en topambtenaren.

Ik heb dan ook volgende vragen voor de geachte minister:

1. Hoe reageert de geachte minister op de oproep van de Rwandese president om de westerse ontwikkelingshulp stop te zetten?

2. Hebben zijn diensten deze berichtgeving eveneens opgevangen en zo ja, wat is de timing?

3. Hoe reageert hij op het standpunt van de Oxfordse econome Dambisa Moyo en meer in het bijzonder op haar standpunt dat hulp het sociale en financiële kapitaal van een land wegjaagt en aanzet tot corruptie?

4. Is hij het eens met haar stelling dat het voor de ontwikkelingslanden beter is om in plaats van ontwikkelingshulp, toegang tot de kapitaalmarkten te verbeteren, alsook tot de markten? Hoe gaat hij dit vertalen in zijn beleid? Kan hij dit concreet illustreren?

Antwoord ontvangen op 20 april 2009 :

Vraag 1 en 2.

Minister Charles Michel had recent in Brussel een ontmoeting met de Rwandese minister van Buitenlandse Zaken, mevrouw Rosemary Musemilani (op woensdag 1 april).

Uiteraard werd op die vergadering ook de stand van zaken in de Belgische Ontwikkelingssamenwerking besproken. In 2010 zal een nieuw vierjaren-programma met Rwanda, voor de periode 2011-2014, worden onderhandeld. Tijdens het gesprek tussen beide ministers was er een eerste gedachtewisseling over hoe de toekomstige bilaterale samenwerking er zou kunnen uit zien. Tijdens dit onderhoud, heeft minister Museminali, die duidelijk elk misverstand dat zou kunnen ontstaan na de opmerkingen van President Kagame willen rechtzetten, trouwens gezegd dat Rwanda niet tegen hulp is, maar een meer efficiënte hulp wil die aan de bevolking de mogelijkheid biedt om op eigen benen te staan, in plaats dat afhankelijkheidssituaties gecreëerd worden.

Vraag 3.

Het boek van mevrouw Dambisa Moyo is niet het eerste dat wijst op de mogelijke negatieve neveneffecten van hulpstromen. En ze is evenmin de eerste die ervoor pleit dat Afrikaanse landen de hulprelaties afbouwen.

Er bestaat inderdaad heel wat literatuur over de mogelijke negatieve neveneffecten van hulp. Maar dat betekent nog niet noodzakelijk dat alle hulp een negatieve impact zou hebben. Integendeel de conclusie is genuanceerder.

Naar mijn mening is de meest interessante analyse over deze problematiek die van Paul Collier, in een artikel onder de titel “Is aid oil? - An analysis of whether Africa can absorb more aid” (gepubliceerd in World Development, 2005).

Het uitgangspunt van deze studie is de vaststelling dat heel wat arme ontwikkelingslanden die over grondstoffen beschikken, geen economische en sociale ontwikkeling kennen. Grondstoffen (en dan vooral olie) zijn voor de overheden een ‘gemakkelijke’ bron van inkomsten. De overheden hoeven hun eigen bevolking niet te belasten, en dus is er ook minder druk vanuit de bevolking en het parlement over hoe die belastinginkomsten worden gebruikt. De overheden hoeven ook geen leningen aan te gaan op de internationale markt, en dus is er ook minder druk om vooral te investeren in productieve projecten (die voldoende opbrengen om de lening af te betalen). De ervaring in een groot aantal landen leert dat ‘gemakkelijk’ geld “easy money” leidt tot minder transparant beheer, minder rigoureus zoeken naar rendabele projecten, en in een aantal gevallen tot corruptie.

Paul Collier argumenteert dat ontwikkelingshulp tot op zekere hoogte voor een overheid in een ontwikkelingsland ook “gemakkelijk” geld is. Het geld komt niet uit belastinginkomsten op de eigen bevolking, en het bestaat overwegend uit schenkingen (of uiterst concessionele leningen). En dus is er inderdaad een risico dat de hulpstromen even slecht worden beheerd als de inkomsten uit olie. Maar Collier argumenteert dat hulp een aantal kenmerken heeft die de kans op negatieve neveneffecten verminderen. Bijvoorbeeld selecteren donors projecten die aan een aantal effectiviteits-voorwaarden voldoen. Donors kijken ook toe op de formulering en op de uitvoering van de projecten, en sturen bij indien nodig. Begrotingshulp wordt slechts gegeven als er voldoende garanties zijn op het vlak van de kwaliteit van het beheer van de publieke financiën en wat betreft de noodzakelijke sector-hervormingen en als deze gepaard gaat met een politieke dialoog. Deze intensieve dialoog tussen donors en overheid, en het nauwgezet opvolgen van de interventies, zijn kenmerken van de ontwikkelingshulp die maken dat het risico op negatieve neveneffecten beduidend kleiner is dan bij inkomsten uit olie. En dus is het antwoord op de vraag van Paul Collier: “neen, hulp is niet gelijk aan olie “Aid is not oil”.

De uitdaging van de ontwikkelingssamenwerking is dus erover te waken dat de mogelijke negatieve neveneffecten geneutraliseerd worden.

Vraag 4.

De stelling van mevr. Dambisa Moyo over het belang van het verbeteren van de toegang tot kapitaalmarkten kan volledig worden onderschreven. Economische groei in ontwikkelingslanden zal niet uitsluitend komen van publieke investeringen (al of niet met ontwikkelingshulp), maar groei wordt pas duurzaam indien de investeringen vanuit de privé-sector toenemen. Een bouwsteen om privé-investeringen aan te moedigen is een goed werkende nationale kapitaalmarkt, en toegang tot de internationale kapitaalmarkt. Alle donors hebben het laatste decennium instrumenten ontworpen om bij te dragen tot het stimuleren van privé-investeringen. In het geval van België, werd daartoe BIO gecreëerd. In de begroting Ontwikkelingssamenwerking voor 2009 werden de middelen voor BIO trouwens drastisch verhoogd.