Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-3207

van Margriet Hermans (Open Vld) d.d. 17 maart 2009

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

RIZIV - Ziekte-uitkering - Criterium van "laatste loon" - Deeltijdse werkhervatting - Fiscale klem

Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering
ziekteverzekering
deeltijdarbeid
chronische ziekte
gehandicapte
herintreding

Chronologie

17/3/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 16/4/2009)
12/5/2009Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-3206
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-3208
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-3209
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-3210

Vraag nr. 4-3207 d.d. 17 maart 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Momenteel wordt de ziekte-uitkering berekend op basis van het laatste loon van vóór de volledige arbeidsongeschiktheid.

Pas als men minstens een dag voltijds het werk hervat en daarna opnieuw arbeidsongeschikt wordt, wordt het recentste loon genomen als berekeningsbasis van de ziekte-uitkering.

Wanneer men slechts gedeeltelijk het werk hervat (wat men in de volksmond "progressieve tewerkstelling" noemt), verandert er niks aan de berekeningsbasis.

Veel zieke mensen kunnen en willen graag zo veel mogelijk dagen werken. Het verhoogt hun zelfbeeld. Financieel worden zij voor hun werklust niet beloond, integendeel zelfs. Het deeltijds werken tijdens chronische ziekte, in periodes wanneer de zieke wat aan de betere hand is wordt enkel financieel een beetje beloond als men minstens halftijds werkt naast je ziekte-uitkering, wat voor de meeste zieke mensen niet haalbaar is.

Sommige ziekenfondsen suggereren aan mensen om een dag voltijds te werken, waardoor zij in aanmerking komen voor een hoger "laatste loon", doch vele zieke mensen kunnen maar enkele uren na elkaar werken.

Ik heb dan ook volgende vragen voor de geachte minister:

1. Bent u vertrouwd met de problematiek van deeltijds werkende chronisch zieken en gehandicapten die desondanks een ziekte-uitkering krijgen op basis van hun laatste "voltijdse" loon dat zij ontvingen dat soms totaal achterhaald is gezien het soms grote tijdsverloop tussen de aanvang van de ziekte en het deeltijds hervatten van een betrekking? Hoe reageert u op deze problematiek?

2. Bent u het met me eens dat het aangewezen is om, op vraag van de chronisch zieke of de gehandicapte, de uitkering te herwaarderen op basis van hun deeltijds ontvangen loon omgezet in voltijds equivalenten? Zo neen, kan u dit uitvoerig toelichten en aangeven waarom u hier geen voorstander van bent? Zo ja, kan u aangeven hoe deze maatregel - al of niet stapsgewijze - kan worden ingevoerd?

3. Kan u aangeven op welke andere wijze de regering chronisch zieken en gehandicapten die willen en kunnen werken, zal stimuleren en ondersteunen om dit te realiseren? Graag een gedetailleerd overzicht?

4. Hoe reageert u op de kritiek dat deeltijds werken voor chronisch zieken en gehandicapten enkel loont als men ten minste halftijds een betrekking bekleedt en beseft u dat dit onrealistisch en fysiek onmogelijk is voor vele werkwillende chronisch zieken en gehandicapten? Kan u toelichten hoe dit probleem kan worden weggewerkt en tegen wanneer?

Antwoord ontvangen op 12 mei 2009 :

In antwoord op uw vraag, kan ik vooreerst bevestigen dat voor de berekening van de uitkeringen rekening gehouden wordt met het loon dat een werknemer verdient bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid (“gemiddeld dagloon”).

Wanneer een gerechtigde tijdens het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid (primaire ongeschiktheid) arbeidsgeschikt wordt maar opnieuw arbeidsongeschikt erkend wordt binnen de veertien dagen, gaat het om een herval in primaire ongeschiktheid (artikel 87, vierde lid van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994). In dat geval wordt dus verder rekening gehouden met het loon, vastgesteld bij de “eerste” ziekteperiode.

Vanaf het tijdvak van invaliditeit (vanaf het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid) bedraagt de termijn van herval drie maanden (artikel 93, tweede lid van de gecoördineerde wet). Wanneer een invalide gerechtigde arbeidsgeschikt wordt verklaard, en opnieuw arbeidsongeschikt wordt erkend binnen de drie maanden (herval in invaliditeit) moet er dus ook geen herberekening gebeuren van het gemiddeld dagloon.

Wanneer de arbeidsongeschikt erkende gerechtigde een activiteit wenst te hervatten, moet de betrokkene hiertoe de toestemming vragen aan de adviserend geneesheer van het ziekenfonds. De adviserend geneesheer kan zijn toestemming geven wanneer de betrokkene nog een vermindering heeft van zijn vermogen van geneeskundig oogpunt uit van ten minste 50 % (artikel 100, § 2 van de gecoördineerde wet) en de activiteit geen gevaar inhoudt voor zijn gezondheidstoestand (artikel 230, § 2 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de gecoördineerde wet). In zijn toestemming moet de adviserend geneesheer bepalen welke activiteit de betrokkene mag uitoefenen en onder welke voorwaarden (volume, enz.).

Wat uw specifieke vragen betreft, kan ik het volgende melden:

1. Voor gerechtigden die reeds geruime tijd invalide zijn, werden er reeds verschillende revalorisatiemaatregelen (dus verhogingen buiten index) genomen zodat het bedrag van hun invaliditeitsuitkering in bepaalde mate de evolutie volgt van het welvaartspeil. De minimumuitkeringen (minima voor een regelmatig en niet-regelmatig werknemer) worden ook regelmatig aangepast (buiten index) om in zekere mate dezelfde evolutie te volgen (zo is bijvoorbeeld de minimumuitkering voor een niet-regelmatig werknemer gekoppeld aan het leefloon, en volgt dan ook automatisch de verhogingen van het leefloon; cfr. artikel 214, § 2 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996).

2. Wanneer een gerechtigde met de toestemming van de adviserend geneesheer een toegelaten activiteit hervat, wordt de betrokkene tijdens deze periode verder arbeidsongeschikt beschouwd. Tijdens de periode van toegelaten activiteit worden de uitkeringen dan ook verder berekend op basis van het gemiddeld dagloon, vastgesteld bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid (veelal een voltijds loon). De onder 1) vermelde revalorisatiemaatregelen zijn natuurlijk ook van toepassing op deze groep van gerechtigden.

3. Het inkomen dat de betrokkene verdient uit de toegelaten activiteit, wordt volgens de bepalingen van artikel 230 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 aangerekend op het bedrag van de uitkeringen. Deze bepaling werd in een recent verleden reeds aangepast zodat de aanrekening van het inkomen op een billijkere en geleidelijkere wijze gebeurt dan voorheen (toepassing van loonschijven waarvan het percentage hoger wordt naargelang het inkomen stijgt; er wordt rekening gehouden met het belastbaar inkomen - (dus na aftrek van de sociale zekerheidsbijdragen als werknemer) – in plaats van het bruto-inkomen voordien, enz.). Ik overweeg nog om artikel 230 te wijzigen in de volgende zin:

- momenteel wordt voor de vakantiedagen die de betrokkene opneemt uit hoofde van de toegelaten activiteit, een waarde aan beroepsinkomen aangerekend, overeenstemmend met tweemaal de dagwaarde van het beroepsinkomen van die maand. Ik wens deze aanrekening te beperken tot de enkele dagwaarde;

- jaarlijkse voordelen die de betrokkene ontvangt uit hoofde van de toegelaten activiteit (bijvoorbeeld een eindejaarspremie) worden momenteel aangerekend over de vier kwartalen, volgend op het kwartaal van uitbetaling. De jaarlijkse voordelen zullen niet meer in aanmerking genomen worden.

4. De kritiek dat het enkel loont een “halftijdse betrekking” te hervatten lijkt me niet correct. Vooreerst vereist de reglementering niet dat het om een halftijdse hervatting moet gaan (cfr. hierboven). Vervolgens gebeurt de aanrekening van het inkomen volgens het systeem van de loonschijven (cfr. punt 3) waarbij rekening gehouden wordt met het inkomen dat de betrokkene verdiend heeft uit de toegelaten activiteit (op dit vlak wordt dus abstractie gemaakt van het arbeidsregime van de betrokkene).

Waar u tot slot nog verwijst naar een “fiscale klem”, behoort deze vraag tot de bevoegdheid van mijn collega, de heer Reynders, minister van Financiën, aan wie uw vraag ook werd overgemaakt.