Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-265

van Geert Lambert (SP.A-SPIRIT) d.d. 30 januari 2008

aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Cumulregeling - Vervangingsinkomen - Werk als kunstenaar

cumulatie van inkomsten
beroep in de kunst
ziekteverzekering
invaliditeitsverzekering

Chronologie

30/1/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 28/2/2008)
18/3/2008Antwoord

Vraag nr. 4-265 d.d. 30 januari 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Mensen die genieten van een vervangingsinkomen mogen geen bijkomende inkomsten hebben. Anders worden zij beschouwd als zelfstandigen met alle gevolgen van dien. Mensen met een levenslange lichamelijke en/of geestelijke beperking die van een uitkering genieten vallen onder diezelfde wetgeving. Velen van die mensen kunnen zich soms nog creatief uitleven bij het maken van kunst. Ze maken werken die ze bijgevolg kunnen verkopen. Als ze dit doen vallen ze onder voornoemde wetgeving die hen meer kost dan opbrengt.

De geachte minister paste de wet reeds aan in 2001 maar dan enkel voor volledig uitkeringsgerechtigde werklozen. Dit viel toen onder haar bevoegdheid als minister van Werkgelegenheid en Gelijke Kansen. Vandaag echter kan zij ook voor die groep van personen met een ziekte- of invaliditeitsuitkering de cumulreglementering gaan bepalen.

Vandaag dienen zij in voorkomend geval het zelfstandigenstatuut aan te vragen die voor hen zeker geen soelaas brengt. Op die manier missen zij een pak inkomsten maar vooral missen zij zo een creatieve invulling van hun leven. Creativiteit is voor die mensen soms nog de enige vorm van zelfontplooiing.

Zijn er voor de groep van personen met een ziekte- of invaliditeitsuitkering nog hindernissen om ook voor hen een cumul toe te laten wanneer zij, bij voorbeeld door het maken en verkopen van kunst, bijkomende inkomsten genieten?

Antwoord ontvangen op 18 maart 2008 :

Om arbeidsongeschikt erkend te kunnen worden, moet een gerechtigde elke werkzaamheid onderbroken hebben (artikel 100, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994). Indien de betrokkene een activiteit wenst te hervatten, bijvoorbeeld als kunstenaar, moet hij de voorafgaandelijke toestemming vragen aan de adviserend geneesheer van zijn ziekenfonds. De adviserend geneesheer kan zijn toestemming geven wanneer de betrokkene nog een vermindering van zijn vermogen behoudt van geneeskundig oogpunt uit van ten minste 50 % (artikel 100, § 2, van de bovenvermelde wet) en de activiteit verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand.

De inkomsten voortvloeiend uit deze activiteit, worden volgens de modaliteiten van artikel 230, § 1, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, aangerekend op het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.

Voor een toegelaten activiteit als werknemer wordt rekening gehouden met het bruto-inkomen, na aftrek van de sociale zekerheidsbijdragen ten laste van de werknemer.

Voor een toegelaten activiteit als zelfstandige (kunstenaar) wordt rekening gehouden met de belastbare beroepsinkomsten, na aftrek van de beroepskosten. Dit bedrag wordt vermenigvuldigd met 100/80.

Artikel 230, § 1, werd reeds in een recent verleden gewijzigd zodat de aanrekening van het beroepsinkomen, omgezet naar een dagbedrag, nu op een geleidelijke en billijke wijze gebeurt volgens een systeem van loonschijven (het bedrag hiervan wordt geïndexeerd zoals de uitkeringen) :

— de eerste schijf van 10,62 euro wordt niet aangerekend;

— de tweede schijf van 10,62 euro wordt aangerekend voor 25 %;

— de derde schijf van 10,62 euro wordt aangerekend voor 50 %;

— de vierde schijf hoger dan het totaal van de vorige schijven wordt aangerekend voor 75 %.

In concreto houdt dit in dat wanneer de betrokkene per maand minder verdient dan 276,12 euro, er geen vermindering zal zijn van het bedrag van zijn uitkeringen.

Het antwoord op uw vraag aangaande de situatie van de betrokkene in het kader van het sociaal statuut der zelfstandigen, valt onder de bevoegdheid van mijn collega, mevrouw Laruelle, minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw.