Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-2529

van Marie-Hélène Crombé-Berton (MR) d.d. 12 januari 2009

aan de minister van Justitie

Identiteitsverduisteringen - Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 26 oktober 2006 - Omzetting in Belgisch recht - Termijn

nationale uitvoeringsmaatregel
richtlijn (EU)
witwassen van geld
valsheid in geschrifte

Chronologie

12/1/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 12/2/2009)
12/10/2009Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-983

Vraag nr. 4-2529 d.d. 12 januari 2009 : (Vraag gesteld in het Frans)

Op 26 oktober 2005 hebben het Europees Parlement en de Raad een richtlijn aangenomen tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (richtlijn 2005/60/EG, de richtlijn III genoemd). In artikel 7 van die richtlijn staat “onder deze richtlijn vallende instellingen en personen passen in de volgende gevallen de klantenonderzoeksvereisten toe:

a) wanneer zij een zakelijke relatie aangaan” en

“d) wanneer wordt betwijfeld of de eerder verkregen cliëntidentificatiegegevens

waarheidsgetrouw of adequaat zijn.”

Die bepaling voert dus de verplichting tot waakzaamheid in voor degenen die aan de “antiwitwaswet” zijn onderworpen (bankiers, accountants, advocaten of anderen), los van de meldingsplicht – die discreet de “aangifte” wordt genoemd – voor elke verrichting waarvan ze door de aard ervan het vermoeden hebben dat ze verbonden zijn aan het witwassen van geld of aan de financiering van het terrorisme (artikel 20). Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 23 januari 2008 (arrest nr. 10/2008) biedt een oplossing voor het probleem van de toepassing op de advocaten (beroepsgeheim) van die aangifteverplichting, die al is opgenomen in de richtlijn II (richtlijn 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot wijziging van de richtlijn 91/308/EEG van de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, omgezet in Belgisch recht door de wet van 12 januari 2004).

Artikel 7, d), heeft dus betrekking op de permanente verplichting tot waakzaamheid waaraan elke “financiële lasthebber” is onderworpen, specifiek in het licht van identiteitsverduisteringen. Het kan namelijk gebeuren dat financiële lasthebbers problemen ondervinden in het identificeren van hun klant/opdrachtgever, onder meer wanneer het gaat om een trust of wanneer een trust voorkomt in de controlestructuur van ondernemingen die financiële instrumenten aanbieden.

Krachtens artikel 45 van de richtlijn III, waren de lidstaten verplicht hun wetgeving vóór 15 december 2007 in overeenstemming te brengen met deze richtlijn. Dat is in België nog altijd niet gebeurd.

De beroepsbeoefenaars uit de financiële sector vragen dus een snelle omzetting van de richtlijn 2005/60/EG in een Belgische wet, die uiteindelijk zal moeten bepalen bij welk orgaan de verdachte identiteiten zullen moeten worden gemeld.

In de periode tussen de inwerkingtreding van de richtlijn III (van 15 december 2005) en de inwerkingtreding van de toekomstige wet tot omzetting van de richtlijn die de toepassing in België mogelijk moet maken, vragen de betrokken mensen uit de sector zich af wat ze moeten doen wanneer ze met een verdachte identiteit worden geconfronteerd. Kunnen ze die, als ze dat om evidente redenen van verantwoordelijkheid wensen, al melden? Zo ja, tot welk orgaan moeten/kunnen ze zich wenden?

Antwoord ontvangen op 12 oktober 2009 :

Algemeen kan ik U meegeven dat de omzetting van de richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financieel stelsel voor witwassen van geld en de financiering van terrorisme en van de richtlijn 2005/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad weldra een feit zullen zijn.

Het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financieel stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en het Wetboek van Vennootschappen werd op 27 november 2008 door de Ministerraad goedgekeurd. Het wetsontwerp werd vervolgens voor advies voorgelegd aan de Raad van State aan wiens opmerkingen het werd aangepast. Ook in tweede lezing werd het wetsontwerp op 20 februari 2009 door de Ministerraad goedgekeurd. Weldra zal de parlementaire procedure een aanvang nemen.

Meer concreet met betrekking tot uw vraag kan ik u meedelen dat in het hierboven vermelde wetsontwerp is opgenomen dat de geviseerde ondernemingen en personen hun cliënten, de uiteindelijke begunstigden of de begunstigden van hun cliënt moeten identificeren en hun identiteit verifiëren in de gevallen bepaald in artikel 7 van de richtlijn 2005/60/EG.

Indien deze ondernemingen en personen geen klantenonderzoek kunnen verrichten, mogen zij met de betrokken cliënt, de uiteindelijke begunstigden of de begunstigden van hun cliënt geen zakelijke relatie aangaan noch in stand houden, noch verrichtingen voor hem uitvoeren. In dat geval maken zij uit of een melding aan de Cel voor financiële informatieverwerking zich opdringt.

Advocaten zijn niet onderworpen aan de hierboven vermelde verplichting wanneer zij de rechtspositie van hun cliënt bepalen, dan wel wanneer zij hem in of in verband met een rechtsgeding verdedigen of vertegenwoordigen, met inbegrip van advies in het licht van een dergelijke procedure en in het bijzonder over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.

Onder “uiteindelijke begunstigde” dient te worden verstaan “de natuurlijke persoon of personen voor wiens rekening of ten voordele van wie een verrichting wordt uitgevoerd of een zakelijke relatie wordt aangegaan, of die de uiteindelijke eigenaar is van of de uiteindelijke controle hebben over de cliënt.”. De cliënt kan in dit geval een vennootschap of een rechtspersoon zijn.

Ingevolge het wetsontwerp dienen de geviseerde ondernemingen en personen zelf uit te maken of een melding aan de Cel voor financiële informatieverwerking zich opdringt wanneer zij geen klantenonderzoek kunnen verrichten, bijvoorbeeld wegens verberging van de identiteit van hun cliënt, de uiteindelijke begunstigden of de begunstigden van hun cliënt. Advocaten zijn in ieder geval vrijgesteld van deze meldingsmogelijkheid indien zij zich in de hierboven vermelde situatie bevinden.

Een richtlijn heeft geen directe uitwerking in de nationale rechtsorde. Zij dient eerst te worden omgezet naar nationaal recht vooral rechtsgevolgen te kunnen ressorteren.

Bovenvermelde informatie is gebaseerd op het wetsontwerp van 30 september 2008 tot omzetting van de richtlijnen 2005/60/EG en 2005/70/EG. Dit wetsontwerp is evenwel nog geen wet. Bijgevolg spelen de bepalingen die hierin worden vooropgesteld nog niet en bestaat er geen verplichting tot het voeren van een klantenonderzoek en dient geen melding te worden gemaakt wanneer er geen klantenonderzoek kan worden gevoerd door de geviseerde ondernemingen en personen.

Het staat deze ondernemingen en personen evenwel steeds vrij op eigen initiatief een melding te doen aan de Cel voor financiële informatieverwerking wanneer zij zich vragen stellen over de identiteit van hun cliënt, de uiteindelijke begunstigden of de begunstigden van hun cliënt.