Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-2255

van Paul Wille (Open Vld) d.d. 12 januari 2009

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen

Derde pensioenpijler - Mogelijke reservetekorten op Belgische pensioenfondsen - Maatregelen

spaartegoed
aanvullend pensioen
Financial Services and Markets Authority
pensioenregeling
monetaire crisis
beleggingsmaatschappij
verzekeringsmaatschappij
verzekeringsproduct
financiële solvabiliteit
levensverzekering
boekhoudkundige reserve
bescherming van de consument
pensioenfonds

Chronologie

12/1/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 12/2/2009)
27/3/2009Rappel
24/7/2009Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-1651

Vraag nr. 4-2255 d.d. 12 januari 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Ik verwijs naar mijn eerdere schriftelijke vraag hieromtrent (nr. 4-885) en uw antwoord hieromtrent alsook de zware impact van de kredietcrisis, de inflatie en de daarmee gepaard gaande rentestijgingen op de banken en de verzekeringen. Het hoeft geen betoog dat ook de pensioenfondsen in moeilijk vaarwater zijn terechtgekomen en dat het einde zo mogelijk nog verre van in zicht is.

De kredietcrisis, de dalende rente en de negatieve ontwikkelingen op de aandelenmarkten alsook de obligatiemarkten hebben in het eerste kwartaal geleid tot een daling van de dekkingsgraad. Dit is de mate waarin een pensioenfonds kan voldoen aan zijn toekomstige verplichtingen.

In Nederland zou de reserve van een op de drie Nederlandse pensioenfondsen inmiddels gezakt tot onder de grens die werd vastgelegd door de Nederlandse Nationale Bank.

Ik maak me bijzonder ongerust omtrent de spaarproducten in het kader van de derde pijler, gezien het gebrek aan transparantie wat betreft de opgelopen averij voor de individuele spaarder en gezien sommige spaarders niet anders kunnen dan eieren voor hun overgebleven geld te kiezen. Gezien de overheid deze aanmoedigt is het van belang om te zien wat de stand van zaken is, zeker gezien ook de meer veilige spaarproducten die vooral in obligaties beleggen getroffen zijn.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1.Heeft de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen of andere diensten weet van specifieke spaarproducten in het kader van de derde pensioenpijler die worden geconfronteerd met ernstige tekorten en/of een reservetekort zouden hebben opgelopen? Zo ja, om hoeveel fondsen gaat het specifiek en welke bedragen zijn hiermee gemoeid alsook hoeveel spaarders? Kan de geachte minister dit uitvoerig toelichten en aangeven hoeveel geld van de tabellen werd geveegd sinds 2008 wat betreft de boekwaarde van de spaarproducten in het kader van de derde pensioenpijler?

2.Hoeveel bedraagt de gemiddelde dekkingsgraad van de specifieke spaarproducten in het kader van de derde pensioenpijler en kan de ontwikkeling van de gemiddelde dekkingsgraad worden aangeven op kwartaal basis van deze fondsen en dit voor de jaren 2007 en vooral 2008 (eerste kwartalen)? Is er sprake van een negatieve tendens?

3.Kan de geachte minister aangeven welke waarborgen er zijn wat betreft het toezicht op de specifieke spaarproducten in het kader van de derde pensioenpijler en volstaan deze volgens de minister gezien de negatieve ontwikkelingen op de beurzen, de problemen tengevolge de “credit crunch” en het nog steeds dreigend inflatiespook?

4.Is er behoefte aan een herstelplan bij één van de spaarproducten in het kader van de derde pensioenpijler die vanwege één van onze instellingen werden uitgebracht en/of in ons land gevestigd zijn en kan dit uitvoerig worden toegelicht?

Antwoord ontvangen op 24 juli 2009 :

1.De derde pijler omvat elke individuele vorm van aanvullende pensioenopbouw, waarbij de premiebetaling door de overheid fiscaal wordt aangemoedigd.

Binnen de derde pijler onderscheidt men:

- het lange-termijn-sparen in het kader waarvan spaarders een individueel levensverzekeringscontract kunnen afsluiten;

- het pensioensparen. Binnen het pensioensparen dient een verder onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds de pensioenspaarverzekeringen en anderzijds de pensioenspaarfondsen.

De derde pijler omvat dus twee types producten, de individuele levensverzekeringen enerzijds en de pensioenspaarfondsen anderzijds. Het is belangrijk steeds dit onderscheid voor ogen te houden.

Individuele levensverzekeringen

De individuele levensverzekeringen binnen de derde pijler, zowel in het kader van het lange-termijn-sparen als in het kader van het pensioensparen, behoren tot de verzekeringstak 21. Daarbij ontvangt de spaarder een gegarandeerde technische rente, aangevuld met een jaarlijkse door de onderneming rekening houdend met haar eigen resultaten, vast te leggen winstdeelneming. Deze gegarandeerde rente bedraagt thans minimaal 0 % en maximaal 3,75 % en werd ook voor vroegere stortingen vastgesteld in functie van de lange termijnrente van dat ogenblik.

De technische rentevoet is gegarandeerd gedurende de ganse looptijd van het contract, zodat in elk geval een op voorhand vastgesteld minimumkapitaal op eindvervaldag wordt bereikt. De winstdeelname is afhankelijk van het rendement dat de onderneming kan halen uit de beleggingen die zij met de gestorte premies heeft gedaan.

Op 31 december 2007 bedroeg de waarde van het totaal ingelegde bedrag aan pensioensparen onder de vorm van een individuele levensverzekering 6,9 miljoen euro. Dit cijfer is slechts jaarlijks beschikbaar.

Pensioenspaarfondsen

De pensioenspaarfondsen van de derde pijler zijn gemeenschappelijke beleggingsfondsen die vallen onder de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles. Meer in het bijzonder betreft het gemeenschappelijke beleggingsfondsen met een veranderlijk aantal rechten van deelneming, in de zin van artikel 6 van deze wet.

Pensioenspaarfondsen bieden de spaarder geen gewaarborgd rendement. Het rendement wordt bepaald door de evolutie van de waarden waarin het beleggingsfonds is belegd. De spaarder beschikt dan ook niet over een garantie met betrekking tot de mogelijke opbrengst en het eindbedrag dat hij zal ontvangen bij zijn pensionering.

Aangezien pensioenspaarfondsen investeren in financiële instrumenten zoals aandelen en obligaties, ondergaan de pensioenspaarfondsen de evoluties van de financiële markten. De diversificatieregels die aan de pensioenspaarfondsen worden opgelegd beogen evenwel een spreiding van het kapitaal over een portefeuille van verschillende aandelen en obligaties. Deze spreidingsregels worden gehanteerd om de impact van een eventueel bankroet van een individuele instelling of bedrijf op de netto inventariswaarde van een pensioenspaarfonds te milderen.

Het kapitaal van een pensioenspaarfonds staat ook los van de financiële instelling waar de beleggers hun pensioenspaarfonds aanhouden. Een eventueel faillisement van de promotor van een pensioenspaarfonds heeft geen impact op de activa die ten allen tijde eigendom blijven van de deelnemers.

In België zijn momenteel veertien pensioenspaarfondsen actief.

Op grond van de rapportering aan de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA) bleken de Belgische pensioenspaarfondsen per 31 december 2007 een totaal netto actief van 11,8 miljoen euro aan te houden.

Per 31 maart 2008 en 30 juni 2008 bedroeg het totaal netto actief respectievelijk 10,8 miljoen euro en 10,5 miljoen euro. 30 september 2008 bedroeg het totaal netto actief van de Belgische pensioenspaarfondsen 9,8 miljoen euro.

2. Individuele levensverzekeringen

Het begrip dekkingsgraad bestaat niet op het niveau van afzonderlijke verzekeringsproducten.

De verzekeringsproducten in het kader van de derde pensioenpijler worden door de verzekeringsondernemingen immers volgens de bepalingen van artikel 9 van 22 februari 1991 globaal beheerd in het kader van het "afzonderlijk beheer tak 21 e.a.", waarbinnen hoofdzakelijk alle tak 21 verzekeringen vallen, ook degene die niet behoren tot de derde pensioenpijler, zoals bijvoorbeeld de groepsverzekeringen, de schuldsaldoverzekeringen en de gemengde levensverzekeringen. Op het niveau van dit afzonderlijk beheer dienen in toepassing van artikel 16 hoofdstuk 2 van de controlewet van 9 juli 1975 de technische provisies gedekt te zijn door gelijkwaardige activa. Men spreekt hier van een voldoende dekkingsgraad. Deze dekkingsgraad is voor het geheel van de ondernemingen afgenomen van 108 % op 31 december 2006 tot 102 % op 30 juni 2008, maar blijft in het algemeen voldoende.

Pensioenspaarfondsen

Omwille van het feit dat pensioenspaarfondsen geen welbepaald rendement of resultaat beloven zijn de begrippen "dekkingsgraad" en "herstelplan" niet reglementair voorzien in het kader van de regelgeving op de pensioenspaarfondsen.

De daling van de waarde van de activa die thans vastgesteld wordt dient echter beoordeeld in het perspectief van de rendementen over een langere periode die door elk van de pensioenfondsen gehaald werd, en dit in functie van hun beleggingspolitiek en risicoprofiel.

3. Individuele levensverzekeringen

Verzekeringsondernemingen zijn onderworpen aan de bepalingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. Op grond daarvan zijn zij onderworpen aan het prudentieel toezicht door de CBFA.

Verzekeringsondernemingen kunnen hun activiteiten pas aanvatten nadat zij door de CBFA werden toegelaten. Nadien dienen zij periodiek over hun activiteiten aan de CBFA te rapporteren.

De CBFA controleert of verzekeringsondernemingen voldoende technische voorzieningen boeken die hun toekomstige verplichtingen weerspiegelen en of deze voorzieningen worden afgedekt door reglementaire dekkingswaarden. De dekkingswaarden moeten op elk ogenblik, berekend aan marktwaarde, hoger zijn de wiskundige reserve, dit is de som van alle verplichtingen tegenover verzekeringnemers en verzekerden. Tevens gaat de CBFA na of de ondernemingen beschikken over de wettelijk voorgeschreven solvabiliteitsmarge. Dit is een buffer bovenop de dekkingswaarden. Tenslotte dient de CBFA er over te waken dat de verzekeringsonderneming beschikt over een aangepaste beleidsstructuur en een passende administratieve, boekhoudkundige, financiële en technische organisatie.

Hieraan kan nog worden toegevoegd dat de controlewet aan de verzekerden een bijzonder voorrecht verleent op de dekkingswaarden van het afzonderlijk beheer waarbinnen hun overeenkomst wordt beheerd.

Pensioenspaarfondsen

Het toezicht op de gemeenschappelijke beleggingsfondsen met een veranderlijk aantal rechten van deelneming is tweevoudig van aard:

- de CBFA ziet enerzijds toe op de kwaliteit van de informatieverstrekking aan het publiek. Dit gebeurt vooreerst via een a priori toezicht op het prospectus. Ook de periodieke verslaggeving biedt de belegger informatie over de activiteiten en de resultaten van een gemeenschappelijk beleggingsfonds. Deze periodieke verslaggeving is aan een a posteriori toezicht onderworpen. Passende informatie over beleggingsbeleid en de hiermee gepaard gaande risico's, kostenstructuur en rendement staan in de transparantieregels voorop.

- een tweede luik van toezicht slaat op de organisatie en werking van het gemeenschappelijk beleggingsfonds. In het kader hiervan ziet de CBFA er op toe dat het fonds, desgevallend via de aanstelling van een beheervennootschap, over een passende administratieve, boekhoudkundige, financiële en technische organisatie beschikt. Tevens moet het fonds over de geschikte beleidsstructuren beschikken die waarborgen dat het fonds op autonome wijze en in het uitsluitend belang van de beleggers wordt beheerd.

In het kader van haar toezicht gaat de CBFA in het bijzonder na of het door een pensioenspaarfonds gevoerd vermogensbeheer strookt met de wettelijke beleggings- en risicospreidingsregels en met het statutair vastgelegde beleggingsbeleid. Voormelde risicospreidingsregels zijn er vooral op gericht om de impact van het waardeverlies van individuele financiële instrumenten op de globale beleggingsportefeuille van een pensioenspaarfonds te beperken.

4. Individuele levensverzekeringen

In het kader van haar algemene prudentiële opdracht volgt de CBFA nauwgezet op of de ondernemingen onder haar toezicht voldoen aan de wettelijke en reglementaire bepalingen. Indien een onderneming voor een afgezonderd beheer een onvoldoende dekkingsgraad bereikt, of een ander tekort vertoont, dan wordt zij eerst uitgenodigd om op korte termijn passende maatregelen te treffen, zoals het toewijzen van bijkomende gelijkwaardige activa ter dekking van de technische reserves of provisies of de versterking van haar solvabiliteit.

In 2008 heeft de CBFA haar toezicht terzake nog verscherpt en de situatie per 30 juni werd grondig onderzocht. Op die datum hebben de minwaarden die vooral rusten op de obligatieportefeuille de traditionele buffer aan vermogen die de ondernemingen aanhouden boven de wettelijke verplichtingen sterk verminderd. Inmiddels hebben verscheidene ondernemingen reeds maatregelen genomen zoals een versterking van het eigen vermogen. Ook op basis van de situatie per 30 september voert de CBFA een grondig onderzoek uit. Daarbij wordt aanvullende informatie opgevraagd en staat de CBFA in nauw contact met de ondernemingen die het hoogste risicoprofiel vertonen.

Uiteraard hebben de uitzonderlijk slechte beursomstandigheden een belangrijke negatieve impact op de waarde van de activa die de ondernemingen aanhouden. Daarbij moet er wel de aandacht op gevestigd worden dat de verzekeringsondernemingen in hun ALM-beleid rekening houden met de lange looptijden van de pensioenverbintenissen in het kader van de derde pijler, en daarvoor dus ook een beleggingsstrategie op langere termijn hanteren. Hoewel niemand de gevolgen kan vermijden van de turbulenties die thans op de markten worden vastgesteld, kan deze beleggingsstrategie in het algemeen wel weerstaan aan tijdelijke dalingen van de beurs.

Bij de ondernemingen die momenteel verscherpt opgevolgd worden door de CBFA, zijn er ook enkele die producten van de derde pensioenpijler aanbieden. Er is echter geen reden tot onmiddellijke bezorgdheid over de activa die in dit kader op langere termijn belegd worden.

De gebeurtenissen van de voorbije weken hebben aangetoond dat vooral het sneeuwbaleffect van plotse wijzigingen in het gedrag van de beleggers tot desastreuse resultaten kan leiden. De begunstigden van de pensioenen in de derde pijler die over een langere periode hun pensioenrechten opbouwen en de verzekeringsmaatschappijen die de activa beheren hebben er belang bij om aandachtig de gevolgen in te schatten van de huidige situatie, maar het lange termijnperspectief niet uit het oog te verliezen. Daarom voorziet dit regime ook in maatregelen die vevroegde opvragingen ontmoedigen.

Pensioenspaarfondsen

In het hoger geschetst reglementair kader is een herstelplan in het kader van de gemeenschappelijke beleggingsfondsen niet van toepassing.