Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-1856

van Margriet Hermans (Open Vld) d.d. 28 oktober 2008

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Suikervervangers - Stevia - Voordelen - Maatregelen om dit product op de markt te brengen

zoetstof
levensmiddelenadditief
levensmiddelenwetgeving
voedselveiligheid
lanceren van een product
veiligheid van het product
Europese Unie
verkoopvergunning
nieuwe voedingsmiddelen

Chronologie

28/10/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 27/11/2008)
18/12/2008Antwoord

Vraag nr. 4-1856 d.d. 28 oktober 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In mijn schriftelijke vraag van vorige legislatuur nr. 3-2945 (Vragen en Antwoorden nr. 3-50, blz. 4331) haalde ik de mogelijke risico's aan van aspartaam. Vreemd genoeg bestaat er een biologisch alternatief voor de mensen die graag - of uit noodzaak - suikervrije producten eten, namelijk stevioside, dat wordt gewonnen uit het stevia-plantje. Stevioside is een wit poeder dat wordt gewonnen uit de bladeren van stevia. Het product is 100 % natuurlijk en biedt de volgende voordelen :

- het bevat geen calorieën ;

- het is tot drie honderd maal zoeter dan suiker ;

- het heeft geen toxicologische effecten ;

- het is volledig veilig voor diabetespatiënten en geschikt voor mensen die wensen te vermageren.

De KU Leuven heeft een Europees onderzoekscentrum opgezet onder leiding van professor Geuns om wetenschappelijk onderzoek te voeren naar de steviaplant.

De Amerikaanse Food and Drug administration (FDA) liet sinds 1995 na lang aandringen de verkoop van stevia (poeder van de bladeren) en verfijnde extracten toe als voedingssupplement. In Brazilië en de landen rond de Stille Zuidzee, waaronder China, Korea en Japan, wordt stevia officieel toegelaten en veelvuldig gebruikt in voedselbereidingen en in farmaceutische producten. In Japan alleen wordt jaarlijks ongeveer 50 ton stevioside gebruikt voor een waarde van 140 miljoen euro. De marktopportuniteiten lijken goed. Uit statistieken blijkt dat er in sommige landen 30 % van de nodige suiker vervangen wordt door zoetstoffen zoals stevia.

Ingevolge een beschikking van de Europese Commissie van 22 februari 2000 mag stevia nog steeds niet verwerkt worden in voedsel. Het uitgevaardigde verbod is gebaseerd op een opinie van het Wetenschappelijk Comité voor voeding van de Europese Unie (EU). Vanuit wetenschappelijke hoek kwam er veel kritiek op dit rapport.

Diverse bronnen geven aan dat dit verbod zou voortvloeien uit het zware lobbywerk van de producenten van aspartaam. Natuurlijke zoetmiddelen zoals stevia kunnen immers niet het voorwerp uitmaken van een patent, waardoor het voor de voedingsindustrie commercieel minder interessant is dan aspartaam.

Op de zesendertigste jaarlijkse vergadering van het Joint Committee for Food Additives of the WHO/FAO (hierna JECFA genoemd) werd een belangrijke stap gezet. JECFA heeft een voorlopige ADI (aanvaardbare dagelijkse inname) van 2 mg steviol equivalenten per kilo lichaamsgewicht goedgekeurd, hetgeen in mensentaal wil zeggen dat wij ons leven lang 5 mg stevioside per kg lichaamsgewicht mogen innemen zonder schadelijke gevolgen. Europa houdt tot op heden geen rekening met dit besluit.

JECFA vraagt eveneens om bijkomend onderzoek te verrichten, onder meer op het vlak van diabetes van het type 2. Recentelijk werd aangetoond dat de orale inname van stevioside leidde tot een significante reductie van de glycaemische respons op een testmaaltijd. Wij beschikken in eigen land over een kenniscentrum bij uitstek inzake stevia : het Europees Onderzoekscentrum voor Stevia van de KU Leuven.

Het potentieel van stevia en stevioside inzake volksgezondheid is enorm. Het aanwenden van suikers in de voeding wordt teruggedrongen, ten voordele van een natuurlijk en gezond alternatief. Ook inzake de behandeling van diabetes van het type 2 zijn de huidige onderzoeksresultaten hoopgevend. België zou in dit alles een voortrekkersrol kunnen spelen als er een relatief klein bedrag kan geïnvesteerd worden in nuttig wetenschappelijk onderzoek.

Ik had dan ook volgende vragen :

1) Kan de geachte minister aangeven waarom stevia of het daarvan afgeleide rebaudioside nog steeds verboden is op de Belgische markt als voedingsmiddel ?

2) Is zij het met mij eens dat de beschikking van de Europese Commissie van 22 februari 2000 houdende weigering van een vergunning voor het in de handel brengen van stevia als nieuw voedingsmiddel of nieuw voedselingrediënt en de verordening 258/97/EG van het Europees Parlement en de Raad waarbij stevia niet mag verwerkt worden in voedsel, achterhaald is gelet op het wetenschappelijke onderzoek hieromtrent, gelet op het feit dat dit product in de landen rond de Stille Zuidzee, China, Korea en Japan, regelmatig wordt gebruikt in voedselbereidingen en in farmaceutische producten en gelet op het feit dat dit product 100 % natuurlijk is en geen schadelijke effecten heeft voor de volksgezondheid ?

3) Kan zij aangeven of er schadelijke effecten bekend zijn die een dergelijk verbod rechtvaardigen ? Zo ja, welke schadelijke effecten ? Waar is dat uit gebleken ? Zo neen, is zij dan bereid de stof versneld tot de markt toe te laten ?

4) Hoe verklaart zij dat de stof wel is toegelaten in Japan, China, de Verenigde Staten (sinds kort) en in de Zuid-Amerikaanse landen ? Acht zij dit normaal ?

5) Hangt het verbod op stevia in de Europese Unie samen met interne marktbescherming ? Zo ja, acht zij dit een juiste gang van zaken ? Zo neen, wat staat dan marktintroductie in de Europese Unie en ons land als voedingsmiddel in de weg ?

6) Stevia casu quo rebaudioside is veel zoeter dan suiker en heeft niet de nadelige bijwerkingen van suiker zoals tandbederf, diabetes type 2 en obesitas. Ziet zij hier geen bijkomende reden om stevia toe te laten op de markt ?

7) Overlegt zij - of haar administratie - nog steeds met het Europees Onderzoekscentrum voor Stevia van de KU Leuven of met professor Geuns zoals de vorige legislatuur het geval was ? Zo neen, is zij bereid op korte termijn informatie in te winnen bij dit Centrum teneinde onder meer het huidige verbod inzake het gebruik van stevia en stevioside in voedingsmiddelen eventueel terug te evalueren ? Zo ja, wat zijn de resultaten van dit overleg ?

8) Is zij bereid nieuw onderzoek te laten verrichten naar deze effecten van mogelijke marktintroductie van stevia en rebaudioside in het kader van de terugdringing van obesitas, diabetes en tandbederf ? Zo ja, op welke termijn ? Zo neen, waarom niet ?

Antwoord ontvangen op 18 december 2008 :

1) Stevia was in het jaar 2000 niet goedgekeurd als nieuw voedingsmiddel, omdat het dossier te onvolledig was en omdat het voorzorgsprincipe niet toelaat om dan al een toelating te geven. Intussen is er een nieuw dossier via Duitsland in behandeling op Europees niveau. Afhankelijk van het resultaat van dit proces, zal Stevia al dan niet toegelaten worden als nieuw voedingsmiddel, mogelijk met voorwaarden.

Rebaudioside, stevioside of andere steviolglycosiden vallen onder de additievenwetgeving (zoetstoffen) en zijn ook (nog) niet toegelaten. Er zijn nu dossiers ingediend bij de EFSA. Deze zal zijn advies wellicht niet meer in 2008, maar wel in 2009 afronden. In geval van een positief advies, kunnen de zoetstoffen in de toekomst toegelaten worden. De procedure voor toelating van zoetstoffen is echter nu nog een trage procedure, met richtlijnen die moeten omgezet worden. De Commissie werkt momenteel aan een ontwerp van richtlijn. Als het advies van de EFSA niet snel klaar is, dan kan de toelating niet meer in deze wijziging van richtlijn opgenomen worden en wordt het wachten op de volgende reeks van toelatingen. Aangezien voor heel wat dossiers al lang een advies van de EFSA beschikbaar is, is het hoog tijd om de richtlijn uit te brengen.

2) Het is inderdaad zo dat de situatie van wetenschappelijke kennis veranderd is de laatste jaren. Het is echter niet aan de overheid om het initiatief te nemen om een toelatingsprocedure in gang te zetten. Er moet een aanvrager zijn die alles heeft samengezet in een dossier. Zoals eerder gezegd, zijn er dossiers ingediend en de procedures zijn lopende.

3) Het is niet aan de overheid om te bewijzen dat het schadelijk is, maar aan de aanvrager om te bewijzen dat er geen schadelijke effecten zijn met de te gebruiken methoden om dat in te schatten. We hebben immers zo'n
voorzorgsprinicpe ingebouwd in de wetgeving.

4) Het is niet vreemd dat de situatie verschillend is van land tot land (Japan, China, Verenigde Staten, Zuid-Amerikaanse landen, Europese Unie). Ten eerste heeft elk land een eigen risicobeoordeling. Verschillen kunnen verklaard worden doordat aanvragers hun dossier meestal niet in alle landen indienen, en omdat er soms toch meningsverschillen zouden kunnen zijn. Meningsverschillen kunnen te maken hebben met het feit dat op een ander moment, bij een andere stand van de wetenschap, met een andere inhoud van het dossier een risicobeoordeling wordt uitgevoerd. Het is dus normaal dat er verschillen zijn. Graag wijs ik er op dat de JECFA dit jaar in juni een positief advies gaf voor steviolglycosiden met een ADI van 4 mg/kg lichaamsgewicht per dag. De ADI is niet meer tijdelijk en er wordt geen aanvulling van het dossier meer gevraagd (geen bijkomend onderzoek). Ik weet niet of het dossier dat ingediend is bij de EFSA dezelfde informatie bevat als het dossier bij de JECFA, maar het JECFA advies lijkt toch te suggereren dat er ergens genoeg informatie is voor een volledig dossier.

5) Aangezien er nu aanvragen zijn ingediend, hangt de marktintroductie enkel af van de gang van de lopende procedures van toelating. Er moet eerst een toelating in de wetgeving ingeschreven zijn voordat er marktintroductie mag gebeuren. Hierbij is in de eerste plaats de risicobeoordeling van belang, maar er is ook tijd nodig voor het juridische aspect van de toelating en het risicomanagement.

6) Dezelfde voordelen gelden voor andere intense zoetstoffen. Aangezien het principe van toelating van zoetstoffen in allerlei
voedingsmiddelen aanvaard is, zal voor rebaudioside en dergelijke dezelfde conclusie gelden. Er moet wel over gewaakt worden dat de ADI niet overschreden wordt, zodat de lijst van voedingsmiddelen waarin de zoestof wordt toegelaten, beperkt moet worden, en de concentraties binnen de perken moeten worden gehouden.

7) Ja, er zijn nog steeds van tijd tot tijd contacten tussen de administratie en professor Geuns.

8) Dergelijk onderzoeksidee is nogal specifiek en toch zeer omslachtig. Het is eventueel mogelijk om bij de volgende algemene voedselconsumptiepeiling en/of
gezondheidsenquête meer vragen te stellen over het gebruik van zoetstoffen