Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-1810

van Margriet Hermans (Open Vld) d.d. 16 oktober 2008

aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking

Ontwikkelingshulp - Globalisering - Evaluatie - Bijsturing

ontwikkelingshulp
globalisering

Chronologie

16/10/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 20/11/2008)
19/11/2008Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1809

Vraag nr. 4-1810 d.d. 16 oktober 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Helpt buitenlandse hulp arme landen om zich te ontwikkelen ? Bijna zestig jaar na het ontstaan van de moderne ontwikkelingshulp leidt deze vraag tot een niet aflatende stroom publicaties. Bovendien is het debat over ontwikkelingshulp in toenemende mate zowel verbreed als verdiept onder invloed van mondiale veranderingen die veelal in de term "globalisering" samengevat worden. Dat leidt tot een verbreding van mogelijke instrumenten voor ontwikkeling, zoals internationale handel, migratie en toegang tot kapitaalmarkten. En dit leidt ook tot een verdieping van de ontwikkelingsthematiek naar thema's als veiligheid, duurzaamheid, voedselveiligheid en mondiale publieke goederen.

Achter deze vragen over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp en de afweging tussen verschillende potentiële instrumenten gaan fundamentele kwesties schuil.

In Nederland doen bepaalde uitspraken van professor P. van Lieshout over de relatie tussen hulp en ontwikkeling veel stof opwaaien. Professor P. van Lieshout is een rapport aan het schrijven voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) van de Nederlandse overheid over de toekomst van ontwikkelingssamenwerking. Hij stelt onder andere dat hulp en ontwikkeling in Afrika niet zoveel met elkaar te maken hebben. Ook in ons land staan vele veranderingen op til en ik meen dat de discussie die zich in Nederland ontspint niet zonder belang is.

Ik had dan ook volgende vragen voorgelegd :

1) Heeft de geachte minister kennisgenomen van de controversiële uitlatingen van de Nederlandse professor P. van Lieshout over de toekomst van ontwikkelingssamenwerking en over de relatie tussen hulp en ontwikkelingen ?

2) Is hij het eens met professor van Lieshout dat hulp en ontwikkeling in Afrika niet zoveel met elkaar te maken hebben ? Zo ja, kan hij dit toelichten en aangeven hoe hij dit beleidsmatig vertaald ? Zo neen, waarom niet ?

3) Hoe reageert hij op de uitspraak van professor van Lieshout dat hulp in Europa goed heeft gewerkt, dat Azië het zonder grote hulpbedragen goed heeft gedaan en dat Afrika het met veel hulp slecht heeft gedaan ?

4) Is hij het eens met professor van Lieshout dat het veel beter zou zijn om eerst ontwikkelingsdoelstellingen, en een daarbij horende intelligente strategie te formuleren en dan pas te bezien welk budget daarbij past ? Deelt hij kortom de mening dat zowel het huidige hoge budget en de koppeling met de groei van het BNP ter discussie zou moeten staan en onderdeel kan zijn van een uitvoerig debat en bijsturing zoals trouwens heden in het Nederlands Parlement geschiedt ? Kan hij dit zeer uitvoerig toelichten ?

5) Is hij het eens met de stelling dat investeringen in landbouw en infrastructuur meer opleveren voor ontwikkeling dan in onderwijs en gezondheidszorg ? Zo ja, hoe vertaalt hij dit beleidsmatig en welke bedragen zet hij hier concreet tegenover ?

Antwoord ontvangen op 19 november 2008 :

  1. Ik heb een van de interviews van professor van Lieshout beluisterd. De betrokkene stelt inderdaad bijzonder relevante vragen rond het thema ‘helpt hulp?’. Het zijn vragen en twijfels waar iedereen die in de sector van de Ontwikkelingssamenwerking werkt, mee wordt geconfronteerd. In die zin vind ik de opmerkingen van professor Lieshout niet controversieel. Het zijn vragen en twijfels die reeds in talrijke publicaties aan bod zijn gekomen. Publicaties die er ook toe leiden dat het internationale denken over wat bijdraagt tot grotere effectiviteit van de hulp, voortdurend evolueert. In mijn beleidsnota’s staat dit zoeken naar een grotere effectiviteit trouwens centraal.

  2. Zoals professor van Lieshout, wil ik ook waarschuwen voor al te simplistische redeneringen over hulp en ontwikkeling.

    Ten eerste, moet men heel duidelijk zijn over de doelstelling die met een bepaalde hulpinterventie worden nagestreefd. Niet alle hulp is direct op lange termijn ontwikkeling gericht, bijvoorbeeld noodhulp aan vluchtelingen, reconstructie na een natuurramp, enz. Niemand zal ontkennen dat dit soort hulpinterventies relevant kunnen zijn, en mensenlevens kunnen redden, ook al zijn ze niet direct gericht op ontwikkeling.

    Ten tweede, zelfs in programma’s die op lange termijn ontwikkeling zijn gericht, is hulp maar een van de elementen. Naast de inspanning van een donor, zijn er programma’s van de nationale overheid in het ontwikkelingsland, is er het beleid van de regering in het land, is er de regionale context waarin een land zich bevindt. Ontwikkeling is het resultaat van al die elementen samen. Welke resultaten er worden geboekt, hangt ervan af of de som van al die elementen positief bijdragen tot de doelstelling van ontwikkeling. Zo kan een donor een school bouwen, maar of dit ook leidt tot een vermindering van het analfabetisme in een streek, hangt ervan of de nationale overheid voldoende leerkrachten opleidt, dat inspectiediensten functioneren die waken over de kwaliteit van het onderwijs, enz. Als al die elementen van de puzzel op elkaar aansluiten, kan de hulp bijdragen tot ontwikkeling.

    Zoals professor van Lieshout, moeten we inderdaad vaststellen dat Subsahara-Afrika de laatste dertig jaar weinig vooruitgang heeft gekend: onvoldoende economische groei, toename van de armoede (zowel relatief als absoluut), stagnerende (en zelfs dalende) levensverwachting. Er is al heel wat geschreven over de factoren die deze stagnatie verklaren: de gebrekkige kwaliteit van het publieke beheer, corruptie, conflicten, extreem moeilijke natuurlijke omgeving (zoals bijvoorbeeld in de Sahel), snelle demografische groei, de vervrouwelijking van de armoede, etc.

    Uit dit gebrek aan ontwikkeling mag men evenwel niet zomaar afleiden dat hulp geen zin heeft. Ik wees al op de noodzakelijke humanitaire hulp. Maar ook op andere domeinen is hulp succesvol geweest. Men kan niet ontkennen dat er op dertig jaar een enorme vooruitgang is geboekt op het vlak van de opleiding van gekwalificeerd kaderpersoneel in Afrika, en die groei is te merken in zowat alle landen. Dat is zeker een resultaat waartoe de inspanning van de donorgemeenschap heeft bijgedragen. Bovendien, zijn er ook een aantal landen in Afrika die wel degelijk succes kennen op economisch en sociaal vlak. Het zijn voorbeelden van waar hulp en een coherent beleid elkaar positief kunnen versterken.

  1. Het succes van Azië houdt interessante lessen in voor de internationale donorgemeenschap over welke factoren bijdragen tot ontwikkeling. Overigens, dient wel opgemerkt dat Azië wel degelijk geprofiteerd heeft van aanzienlijke hulpbedragen. Landen als Zuid-Korea of Thailand hebben in de beginperiode van hun economische expansie wel degelijk veel hulp gekregen, maar ze hebben de afhankelijkheid van die hulpstromen snel kunnen afbouwen.

    De elementen van het succes van een aantal Aziatische landen zijn al vaak bestudeerd. De belangrijkste lijken me: goed technocratisch bestuur, sterk stimuleren van de privé-sector, massale investeringen in onderwijs, de regionale stimulus (het voorbeeld van andere landen). Die elementen van succes zijn uiteraard niet zomaar over te dragen op de samenwerking met Afrika. Niettemin is het duidelijk dat de donorgemeenschap in de hulpprogramma’s met Afrika veel meer de nadruk legt op versterking van het technocratisch bestuur, via institutionele samenwerking, door beleidsdialoog, opleidingsprogramma’s, enz. Ook de belangstelling voor het stimuleren van de privé-sector is enorm toegenomen in de samenwerkingsprogramma’s met Afrika.

  1. Uiteraard ben ik het ermee eens dat een goed uitgedacht beleid het vertrekpunt moet zijn voor de opmaak van een budget. Dit betekent onder meer vertrekken van realistische doelstellingen. Professor van Lieshout heeft ongetwijfeld een punt dat nogal wat donorprogramma’s in het verleden te optimistisch waren over de beoogde resultaten. En dat heeft veel te maken met de publieke opinie in donorlanden: men wil kunnen aantonen hoeveel scholen er zijn gebouwd, hoeveel hospitaalbedden zijn geleverd. Misschien moeten we aan de publieke opinie durven uitleggen dat dit soort zichtbare resultaten maar een deel van het verhaal zijn, en dat er voor ontwikkeling ook investeringen nodig zijn die veel minder zichtbaar zijn, zoals investeren in beter beleid, in capaciteitsversterking, ... Realisme betekent ook dat we voor een aantal van de armste Afrikaanse landen in onze hulprelatie een perspectief op veel langere termijn moeten aanhouden dan wat nu doorgaans gebeurt in de ontwikkelingssamenwerking. We moeten aanvaarden dat sommige interventies misschien pas binnen tien of vijftien jaar tot resultaten zullen leiden.

    Ik ben het dus eens met de stelling van professor van Lieshout dat we in ontwikkelingssamenwerking met meer realistische doelstellingen en met een perspectief op langere termijn moeten werken. Maar dit betekent niet dat de internationale donorgemeenschap zijn financiële inspanning kan verminderen. Integendeel, het is duidelijk dat de internationale gemeenschap op dit moment te weinig middelen vrijmaakt voor de armste ontwikkelingslanden. De huidige financiële crisis, de crisis van de voedselprijzen, etc. zijn allemaal elementen die vragen om een grotere inspanning.

  1. In het internationale denken over ontwikkelingssamenwerking was er tien jaar geleden een consensus om minder geld uit te trekken voor landbouw en infrastructuur. Dat had te maken met het feit dat in deze sectoren er een overwicht was van overheidsondernemingen die in de praktijk bijzonder inefficiënt waren, en daardoor nauwelijks een bijdrage leverden tot ontwikkeling. Integendeel zelfs, de inefficiëntie van die bedrijven maakte dat overheden in veel landen meer geld moesten uittrekken voor allerlei subsidies, ten koste van inspanningen voor ontwikkeling.

    Intussen is er in zowat alle landen een privatisering doorgevoerd. En donors zijn nu wel opnieuw geïnteresseerd om in deze sectoren te investeren. Er is dan ook een verschuiving aan de gang in de internationale hulpstromen, in de richting van infrastructuur en landbouw.

    Ik ben het niet eens met de stelling dat a priori hulp voor infrastructuur en landbouw meer zou opleveren voor ontwikkeling dan investeren in de sociale sectoren. Voor ontwikkeling zijn er investeringen nodig in alle sectoren. Het was een probleem dat omwille van de hierboven geschetste context, donors gedurende jaren te weinig hebben kunnen investeren in infrastructuur en landbouw.