Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-1632

van Nele Jansegers (Vlaams Belang) d.d. 23 september 2008

aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken

Vaste Commissie voor Taaltoezicht - Behandeling van taalklachten - Evocatierecht van de bevoegde minister

Vaste Commissie voor Taaltoezicht
taalgebruik
ministerie

Chronologie

23/9/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 23/10/2008)
19/12/2008Antwoord

Vraag nr. 4-1632 d.d. 23 september 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De gecoördineerde wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken van 18 juli 1966 stellen dat de Vaste Commissie voor Taaltoezicht (VCT) ressorteert onder de voogdij van de FOD Binnenlandse Zaken.

Dit betekent onder andere dat de kredieten voor de werking van de Commissie worden uitgetrokken op de begroting van de FOD Binnenlandse Zaken. Maar het betekent evenzeer dat de wetgever de geachte minister in welbepaalde gevallen heeft willen betrekken bij bepaalde procedures.

Zo bepaalt artikel 61, § 6, van bovenvermelde wet, dat wanneer de Commissie honderdtachtig dagen na het ontvangen van een klacht, in verband daarmee geen advies heeft uitgebracht, de zaak door de minister van Binnenlandse Zaken “ aan zich wordt “ getrokken.

Het koninklijk besluit van 4 augustus 1969 tot regeling van de rechtstoestand van de voorzitter en van de leden van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht en tot regeling dezer werking ter uitvoering van voormelde wetten, bepaalt in zijn artikel 18 het volgende :

“ HOOFDSTUK VI. - Evocatierecht.

Art. 18. De voorzitter van de Commissie zendt aan de minister van Binnenlandse Zaken een afschrift van iedere klacht die ingediend is op grond van artikel 61, § 6, van de gecoördineerde taalwetten.

Heeft de verenigde vergadering van de afdelingen der Commissie of de afdeling geen advies uitgebracht binnen de in voornoemd artikel 61, § 6, bepaalde termijn van honderdtachtig dagen, dan zendt de voorzitter van de Commissie, binnen drie dagen na het verstrijken van de termijn, het volledig dossier van de zaak aan de minister van Binnenlandse Zaken.

Hij geeft de klager kennis van die toezending. ”

In de praktijk is echter gebleken dat deze wetsbepaling nooit werd en wordt toegepast, hoewel bij de behandeling van heel wat dossiers door de VCT de termijn van honderdtachtig (ruimschoots) wordt overschreden.

Wie is verantwoordelijk voor de niet toepassing van deze wetsbepaling ? Bij wie ligt met andere woorden het initiatiefrecht of de initiatiefplicht om deze bepaling ten uitvoer te brengen ? Wat onderneemt de geachte minister om deze bepaling uit een wet van openbare orde voortaan wel te doen respecteren ?

Antwoord ontvangen op 19 december 2008 :

Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op haar vragen.

Artikel 61, paragraaf 6 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken bepaalt dat, indien de Vaste Commissie voor taaltoezicht binnen de honderdtachtig dagen na het ontvangen van een klacht nog geen advies heeft uitgebracht, de voorzitter van de commissie het dossier overzendt aan de minister van Binnenlandse Zaken.

Deze termijn is steeds beschouwd als een termijn van orde en niet van verval. Ook na afloop van de termijn kan de commissie immers nog advies uitbrengen. Bovendien werd de Vaste Commissie voor taaltoezicht door de wetgever ingesteld als een orgaan dat waakt over de correcte toepassing van de taalwetten onder de controle van het Parlement.

Ten aanzien van de toepassing van het evocatierecht bestaat de vaste gedragslijn er dan ook in om deze met de nodige terughoudendheid te benaderen.