Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-1270

van Hugo Vandenberghe (CD&V N-VA) d.d. 11 juli 2008

aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen

Verkoop van publicitaire ruimte - Oplichting - Maatregelen

reclame
economisch delict
burgerlijke procedure

Chronologie

11/7/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 18/8/2008)
9/10/2008Antwoord

Vraag nr. 4-1270 d.d. 11 juli 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De jongste weken lijken valse reclameronselaars hun praktijken op te drijven. Dagelijks ontvangt een zelfstandigenorganisatie klachten van gedupeerde ondernemers, die volstrekt waardeloze maar dure advertenties opgedrongen worden.

Graag had ik een antwoord gekregen op de volgende vragen :

1. Hoeveel ondernemers dienden de voorbije vijf jaar een klacht in wegens oplichting door nep-verkopers van reclame ? Graag had ik een uitsplitsing per jaartal bekomen ?

2. Acht de de geachte minister het aangewezen maatregelen te nemen opdat de daders strenger aangepakt worden door bijvoorbeeld een verbod op te leggen om nog langer een gelijkaardige beroepsactiviteit uit te oefenen ?

Antwoord ontvangen op 9 oktober 2008 :

Ik heb de eer het geachte lid het volgende te antwoorden:

Vraag 1: De laatste vijf jaar werden bij de algemene directie Controle en Bemiddeling zesenzeventig klachten ingediend die betrekking hadden op een tiental firma’s.

Dit geeft volgende verdeling:

Vraag 2: Op grond van de bestaande wetgeving kunnen dit soorten feiten bestraft worden aan de hand van processen-verbaal van waarschuwing en/of projustitia’s wegens inbreuk hetzij op artikel 76 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handels-praktijken en de voorlichting en bescherming van de consument indien de praktijk lijkt op afgedwongen aankoop, hetzij op artikel 94/2 van dezelfde wet wegens reclameaanbieding die bedrieglijk blijkt.

Hoewel deze wet niet het verbod op de uitoefening van het beroep voorziet, dient erop gewezen te worden dat zowel de benadeelde handelaren als hun beroepsverenigingen de mogelijkheid hebben om een stakingsvordering in te stellen wegens oneerlijke handelspraktijken bij de rechtbank van koophandel.

Tenslotte worden dergelijke praktijken doorgaans veroordeeld door de rechtbanken uit hoofde van oplichting en/of poging tot oplichting (artikel 496 van het Strafwetboek). De straffen die krachtens dit artikel uitgesproken worden, zijn voldoende afschrikkend.