Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 3-7858

van Christian Brotcorne (cdH) d.d. 13 april 2007

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën

Ministerieel besluit van 19 juli 2006 houdende de oprichting van het enig kantoor van Douane en Accijnzen - Verenigbaarheid met de Grondwet.

Chronologie

13/4/2007Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 21/5/2007)

Vraag nr. 3-7858 d.d. 13 april 2007 : (Vraag gesteld in het Frans)

Met het ministerieel besluit van 19 juli 2006 houdende de oprichting van het enig kantoor der douane en accijnzen werd een enig kantoor opgericht op het grondgebied van het Brussels Gewest met als drievoudige opdracht: de centrale inning van alle schulden inzake Douane en Accijnzen, de aanvaarding en het beheer van de akten van borgtocht en de ondersteuning van de nationale en internationale elektronische aangiften.

Om de betrekkingen bij het enig kantoor in te vullen werd op 10 november 2006 in het Belgisch Staatsblad een oproep aan de medewerkers gedaan.

Daarin staat dat "de functies in niveau A op 13 november 2006 worden opengesteld in de gemene titels bij wege van bevordering, mutatie en verandering van vakklasse voor alle personeelsleden van niveau A van de FOD Financiën, maar niet voor laureaten van een overgangsexamen Niveau A. (…)

De kandidaturen zullen worden onderzocht door een Selectiecomité bestaande uit zowel Nederlandstalige als Franstalige leden van zowel de personeelsdiensten als de operationele diensten van de Administratie van D&A. Dit comité onderzoekt de sollicitaties per functie op basis van het curriculum vitae, het selectieverslag en het persoonlijk dossier en doet een voorstel per functie, rekening houdend met:

- de rangschikkingsregels zoals bepaald in het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en loopbanen van het rijkspersoneel;

- de overeenkomst tussen de vaardigheden en kennis van het personeelslid met de vereisten van de gesolliciteerde functie;

- in het geval men voor meer dan één functie solliciteerde, met de orde van voorkeur van de kandidaten".

Bevestigt de minister deze situatie? Zo ja, vindt hij niet dat krachtens de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet, de Koning gemachtigd is om administraties op te richten en te organiseren? Vindt hij niet dat het de Koning toekomt om ministeriële departementen op te richten en de diensten en hun opdrachten te regelen? Vindt hij niet dat de oprichting van het enig kantoor van Douane en Accijnzen een koninklijk besluit vergde en niet een ministerieel besluit? Zo neen, waarom niet?

Vindt hij dat elke benoeming bij het enig kantoor de vastlegging van taalkaders vereist, vermits deze dienst onder de toepassing valt van artikel 44 van de gecoördineerde wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken? Zo niet waarom niet?

Vindt hij bovendien niet dat de benoemingsvoorwaarden bepaald in het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel en in het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel van toepassing zijn? Vindt hij niet dat een procedure voor de evaluatie van kandidaturen door een selectiecomité bij koninklijk besluit dient te worden geregeld? Zo neen, waarom niet?