SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2019-2020 Zitting 2019-2020
________________
14 janvier 2020 14 januari 2020
________________
Question écrite n° 7-282 Schriftelijke vraag nr. 7-282

de Stephanie D'Hose (Open Vld)

van Stephanie D'Hose (Open Vld)

à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et de l'Asile et la Migration

aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie
________________
Fonds de sécurité d'existence - Fonctionnement et contrôle - Frais de fonctionnement Fondsen voor bestaanszekerheid - Werking en controle - Werkingskosten 
________________
fonds de sécurité d'existence
convention collective
financement
actif incorporel
fonds voor bestaanszekerheid
collectieve arbeidsovereenkomst
financiering
immateriële activa
________ ________
14/1/2020Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 13/2/2020)
22/1/2020Antwoord
14/1/2020Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 13/2/2020)
22/1/2020Antwoord
________ ________
Aussi posée à : question écrite 7-283 Aussi posée à : question écrite 7-283
________ ________
Question n° 7-282 du 14 janvier 2020 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 7-282 d.d. 14 januari 2020 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Il existe dans notre pays toute une série de fonds sociaux. Citons, par exemple, le Fonds social pour les intérimaires, le Fonds social de sécurité d'existence n° 201, le Fonds social pour les entreprises de nettoyage et de désinfection, le Fonds social pour le commerce du métal, le Fonds social et de garantie Horeca, le Fonds social n° 132, le Fonds social n° 119, etc.

Les Fonds de sécurité d'existence sont des personnes morales, qui sont instituées dans un secteur à la libre initiative des partenaires sociaux au moyen d'une convention collective de travail (CCT) rendue obligatoire, afin de remplir, à l'aide des cotisations patronales perçues, des tâches d'utilité sociale, et qui sont gérées de façon autonome et paritaire par les représentants des employeurs et des travailleurs du secteur concerné.

Les aspects les plus importants relatifs au fonctionnement des Fonds de sécurité d'existence (institution, détermination des statuts, modification des statuts, fixation des avantages et des cotisations patronales,…) doivent être fixés dans des CCT rendues obligatoires par le Roi.

Conformément à la loi du 7 janvier 1958 concernant les Fonds de sécurité d'existence, ces fonds peuvent avoir pour objectif:

- le financement, l'octroi et le versement d'avantages sociaux;

- le financement et l'organisation de la formation professionnelle des travailleurs et des jeunes;

- le financement et l'assurance de la sécurité et de la santé des travailleurs en général.

Outre les trois missions précitées, il faut tenir compte des autres missions que les Fonds peuvent exercer en application d'une réglementation particulière.

Les avantages octroyés par les Fonds sectoriels diffèrent d'un secteur à l'autre.

Le financement des Fonds de sécurité d'existence est assuré par les cotisations des employeurs ressortissant à ces fonds. La perception des cotisations peut se faire directement ou par l'intermédiaire de l'Office national de sécurité sociale.

Ces Fonds disposent d'un secrétariat et d'un conseil d'administration où sont représentées les organisations patronales et syndicales.

Il existe plus de 180 Fonds de sécurité d'existence, y compris les Fonds Maribel social pour le secteur non marchand privé, qui doivent être institués conformément à la loi du 7 janvier 1958 concernant les Fonds de sécurité d'existence.

La présente question porte sur une compétence transversale, partagée avec les Régions. La Région flamande, la Région de Bruxelles-Capitale et la Région wallonne sont ainsi compétentes en matière d'économie et d'emploi. En revanche, les CCT sont établies au niveau fédéral, de même que les règles relatives aux Fonds de sécurité d'existence.

Je souhaiterais poser les questions suivantes à la ministre.

1) Combien de Fonds de sécurité d'existence a-t-on créés? Pour chacun de ces Fonds, la ministre peut-elle préciser le montant des frais de fonctionnement et le nombre de membres du personnel (équivalents temps plein)?

2) Quels contrôles ses services effectuent-ils pour s'assurer que ces Fonds font un bon usage des moyens qui leur sont octroyés et remplissent bien leurs différentes obligations légales? Ces contrôles sont-ils suffisants?

3) Tous les Fonds ont-ils déposé leurs comptes annuels dans les délais? Si non, quels Fonds étaient en défaut et pourquoi?

4) La ministre peut-elle indiquer le montant total annuel des moyens alloués à ces Fonds? Dans la négative, pour quelles raisons?

5) Comment évalue-t-elle le fonctionnement de ces Fonds? Leur fonctionnement ne pourrait-il être plus efficace? La ministre peut-elle détailler sa réponse?

 

Ons land kent een hele rits aan sociale fondsen. Zo is er het Sociaal Fonds voor de uitzendkrachten, het Sociaal Fonds voor bestaanszekerheid nr. 201, het Sociaal Fonds voor de schoonmaakbedrijven, het Sociaal Fonds voor de metaalhandel, het Waarborg en Sociaal Fonds voor de Horeca, het Sociaal Fonds nr. 132, het Sociaal Fonds nr. 119, enz.

Fondsen voor bestaanszekerheid zijn rechtspersonen, die op vrij initiatief van de sociale partners in een bedrijfstak worden opgericht door middel van een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst (CAO), om met de geïnde werkgeversbijdragen taken van sociaal nut te vervullen, en die autonoom en paritair beheerd worden door de vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers van de betrokken bedrijfstak.

De belangrijkste aspecten met betrekking tot de werking van de fondsen voor bestaanszekerheid (oprichting, vaststelling statuten, statutenwijziging, vaststelling van de voordelen en van de werkgeversbijdragen, enz.) moeten worden vastgelegd in CAO's, die door de Koning algemeen verbindend worden verklaard.

Overeenkomstig de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid kunnen deze fondsen als doel hebben:

– het financieren, toekennen en uitkeren van sociale voordelen;

– het financieren en organiseren van de vakopleiding van de werknemers en van de jongeren;

– het financieren en verzekeren van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers in het algemeen.

Naast de drie voormelde taken moet ook rekening gehouden worden met andere taken die de fondsen op zich kunnen nemen in toepassing van bijzondere regelgeving.

De voordelen die door deze sectorale fondsen worden toegekend, verschillen van sector tot sector.

De financiering van de fondsen voor bestaanszekerheid gebeurt door bijdragen, te betalen door de werkgevers die vallen onder de statuten van het fonds. De inning van de bijdragen kan rechtstreeks gebeuren door het fonds zelf of via de Rijksdienst voor sociale zekerheid.

Deze fondsen bestaan uit een secretariaat en een raad van beheer met een vertegenwoordiging van de werkgevers- en de werknemersorganisaties.

Er bestaan meer dan honderdtachtig fondsen voor bestaanszekerheid, inbegrepen de sociale Maribel fondsen voor de private non-profit sector die overeenkomstig de bepalingen van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid moeten opgericht worden.

Deze vraag betreft een transversale aangelegenheid met de Gewesten. Zo zijn het Vlaamse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waalse Gewest bevoegd voor economie en werkgelegenheid. De CAO's worden echter op federaal niveau vastgelegd alsook de regels wat betreft de fondsen voor bestaanszekerheid.

Graag had ik de geachte minister volgende vragen voorgelegd:

1) Hoeveel fondsen voor bestaanszekerheid werden er opgericht? Kan zij per fonds meedelen welke werkingskosten worden aangerekend en hoeveel personeelsleden elk fonds telt (voltijdse equivalenten)?

2) Welke controle door zijn diensten worden uitgevoerd op de goede besteding van de aan hen toegekende middelen en het naleven van de verschillende wettelijke verplichtingen? Volstaan deze?

3) Hebben alle fondsen tijdig hun jaarrekeningen neergelegd? Zo neen, welke niet en waarom?

4) Kan zij meedelen hoeveel middelen er op jaarbasis in het totaal aan deze fondsen wordt toegekend? Zo neen, waarom niet?

5) Hoe schat zij de werking van deze fondsen in? Kan dit niet efficiënter? Kan dit uitvoerig worden toegelicht?

 
Réponse reçue le 22 janvier 2020 : Antwoord ontvangen op 22 januari 2020 :

Les questions de l’honorable membre relèvent de la compétence de ma collègue, Madame Muylle, ministre de l’Emploi, de l'Économie et des Consommateurs.

De vragen van het geachte lid vallen onder de bevoegdheid van mijn collega, mevrouw Muylle, minister van Werkgelegenheid, Economische Zaken en Consumentenzaken.