SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2014-2015 Zitting 2014-2015
________________
19 mars 2015 19 maart 2015
________________
Question écrite n° 6-499 Schriftelijke vraag nr. 6-499

de Bert Anciaux (sp.a)

van Bert Anciaux (sp.a)

au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Economie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur

aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel
________________
Services d'aides familiales et d'aides séniors de la Communauté flamande - Commission paritaire - Fonctionnement - Fonds de sécurité d'existence Diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap - Paritair Comité - Werking - Fondsen voor bestaanszekerheid 
________________
fonds de sécurité d'existence
convention collective
commission paritaire
aide ménagère
soins aux personnes âgées
Communauté flamande
fonds voor bestaanszekerheid
collectieve arbeidsovereenkomst
paritair comité
hulp in het huishouden
zorg voor ouderen
Vlaamse Gemeenschap
________ ________
19/3/2015Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 23/4/2015)
5/5/2015Antwoord
19/3/2015Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 23/4/2015)
5/5/2015Antwoord
________ ________
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-541 Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-541
________ ________
Question n° 6-499 du 19 mars 2015 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 6-499 d.d. 19 maart 2015 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Les fonds de sécurité d'existence sont des personnes juridiques créées à la libre initiative des partenaires sociaux d'un secteur économique par une convention collective rendue obligatoire, en vue d'affecter des cotisations patronales à un rôle d'utilité sociale. Ils sont gérés de manière autonome et paritaire par les représentants des employeurs et des salariés du secteur économique concerné.

Les principaux aspects du mode de fonctionnement des fonds de sécurité d'existence (création, approbation et modification des statuts, détermination des avantages et des cotisations patronales) doivent être fixés par une CCT, rendue obligatoire par le Roi.

Ces fonds ont pour objectifs:

- de financer, d'accorder et de verser des avantages sociaux;

- de financer et d'organiser les formations professionnelles des travailleurs et en particulier des jeunes;

- de financer et d'assurer la sécurité et la santé des travailleurs en général.

Les avantages alloués par ces fonds sectoriels dépendent du secteur. Les fonds sont alimentés par les cotisations des employeurs qui ressortissent à leurs statuts. La perception des cotisations est assurée, soit par directement par le fonds, soit par l'Office national de Sécurité sociale.

Les activités des fonds couvrent naturellement des compétences des autorités fédérales (emploi, économie et sécurité sociale), mais aussi des matières régionales (économie, politique de l'emploi et formation professionnelle) et communautaires (formation, bien-être au travail, action sociale, enseignement).

Il importe de savoir si le Fonds de sécurité d'existence de la Commission paritaire des aides familiales et des aides séniors de la Communauté flamande tient également compte des décisions des Régions et des Communautés et est impliqué dans la politique desdites Régions et Communautés. Il est aussi utile de savoir si des CCT ont été conclues à l'échelon régional et si les partenaires sociaux ont négocié avec tous les niveaux de pouvoir dans le cadre de l'exécution des missions du fonds.

Voici donc mes questions au ministre:

1) Quels ont été les contacts entre les partenaires sociaux et les Régions et les Communautés relativement au fonctionnement et à la gestion de la Commission paritaire des aides familiales et des aides séniors de la Communauté flamande ?

2) La Région et la Communauté concernées ont-elles leur mot à dire quant à l'utilisation des actifs gérés par le fonds?

3) Quelles CCT a-t-on conclues dans le cadre de ce fonds? Quelles CCT régionales a-t-on conclues dans le cadre de ce fonds?

4) Quels sont les moyens dont dispose le fonds? Des accords ont-ils été pris avec le ministre ainsi qu'avec les ministres régionaux et communautaires compétents? Le fonds est-il sollicité pour des objectifs stratégiques de la Région et/ou de la Communauté concernée(s)?

 

Fondsen voor bestaanszekerheid zijn rechtspersonen die op vrij initiatief van de sociale partners in een bedrijfstak worden opgericht door een algemeen bindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst teneinde met de geïnde werkgeversbijdragen taken van sociaal nut te vervullen. Ze worden autonoom en paritair beheerd door de vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers van de betrokken bedrijfstak.

De belangrijkste aspecten met betrekking tot de werking van de fondsen voor bestaanszekerheid (oprichting, vaststelling statuten, statutenwijziging, vaststelling van de voordelen en van de werkgeversbijdragen,…) moeten worden vastgelegd in cao's, die door de Koning algemeen bindend worden verklaard.

Deze fondsen hebben als doel:

- sociale voordelen financieren, toekennen en uitkeren;

- de vakopleiding van de werknemers en van de jongeren financieren en organiseren;

- de veiligheid en de gezondheid van de werknemers in het algemeen financieren en verzekeren.

De voordelen die door deze sectorale fondsen worden toegekend, verschillen van sector tot sector. De financiering van de fondsen gebeurt door bijdragen van de werkgevers die vallen onder de statuten van het fonds. De inning van de bijdragen kan rechtstreeks gebeuren door het fonds zelf of via de Rijksdienst voor sociale zekerheid.

De werking van de fondsen strekt zich uiteraard uit over bevoegdheden van de federale overheid, (tewerkstelling, economisch beleid en sociale zekerheid), maar evengoed over bevoegdheden die vallen onder de Gewesten (economisch beleid, tewerkstellingsbeleid en beroepsopleiding) en de Gemeenschappen (vorming, welzijn op het werk, algemeen welzijnswerk, onderwijs).

Het is belangrijk te weten of het Fonds voor bestaanszekerheid van het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap eveneens rekening houdt met de besluitvorming van de Gewesten en Gemeenschappen en mee betrokken wordt bij de ontwikkeling van het beleid van deze Gemeenschappen en Gewesten. Het is ook belangrijk te weten of er op gewestelijk vlak cao's werden gesloten en of de sociale partners met alle overheden onderhandelingen hebben gevoerd in het kader van de uitvoering van de taken van het fonds.

Daarom heb ik volgende vragen voor de minister:

1) Welke contacten waren er tussen de sociale partners en de Gewesten en Gemeenschappen over de werking en het beheer van het Fonds voor bestaanszekerheid van het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap?

2) Is de aanwending van het geld dat door het fonds beheerd wordt, mee bepaald door het respectieve Gewest en de respectieve Gemeenschap?

3) Welke cao's werden in het kader van dit fonds gesloten? Welke gewestelijke cao's werden er al gesloten in het kader van dit fonds?

4) Over hoeveel middelen beschikt het fonds? Werden daarover afspraken gemaakt met de minister en met de bevoegde ministers van de Gewesten en Gemeenschappen? Wordt het fonds mee ingezet voor beleidsdoelstellingen van het bevoegde Gewest en/of de bevoegde Gemeenschap?

 
Réponse reçue le 5 mai 2015 : Antwoord ontvangen op 5 mei 2015 :

Afin d’assurer la cohérence réciproque, ces questions parlementaires seront traitées ci-dessous ensemble.

La base légale pour le fonctionnement des fonds de sécurité d’existence est la loi du 7 janvier 1958 concernant les fonds de sécurité d’existence. Les fonds de sécurité d'existence sont des personnes morales qui sont instituées dans un secteur à la libre initiative des partenaires sociaux au moyen d'une convention collective de travail (CCT) rendue obligatoire, afin de remplir, à l'aide des cotisations patronales perçues, des tâches d'utilité sociale, et qui sont gérées de façon autonome et paritaire par les représentants des employeurs et des travailleurs du secteur concerné. Le financement et l'affectation des moyens sont convenus par les partenaires sociaux de manière autonome dans une CCT.

Il faut souligner que les fonds de sécurité d’existence ne peuvent pas être considérés comme des services publics sociaux. Ce sont des initiatives purement privées. Le législateur n’a en effet pas institué les fonds lui-même comme c’est le cas pour les institutions publiques de sécurité sociale (Office national de sécurité sociale (ONSS), Office national de l’emploi (ONEm), l’Institut national d'assurance maladie-invalidité (INAMI), …), mais s’est limité à créer un cadre légal pour les fonds, cadre au sein duquel les fonds peuvent organiser leurs activités.

La réglementation sur les fonds de sécurité d’existence est caractérisée par la gestion autonome et paritaire des fonds de sécurité d’existence par les partenaires sociaux eux-mêmes et par l’intervention limitée de l'État. En effet, un fonds de sécurité d’existence est une personne morale privée autonome, comparable à n’importe quel employeur ou institution privée. Le ministre fédéral de l’Emploi peut seulement intervenir en cas de déséquilibre financier d’un fonds.

Les aspects les plus importants relatifs au fonctionnement des fonds de sécurité d'existence (institution, détermination des statuts, modification des statuts, fixation des avantages et des cotisations patronales, etc.) doivent être fixés dans des CCT rendues obligatoires par le Roi.

Conformément à la loi du 7 janvier 1958 relative aux fonds de sécurité d'existence, ces fonds ont pour but :

– le financement, l'octroi et le versement d'avantages sociaux ;

– le financement et l'organisation de la formation professionnelle des travailleurs et des jeunes ;

– le financement et l'assurance de la sécurité et de la santé des travailleurs en général.

La création d'un fonds sectoriel, ainsi que ses missions, le montant et le mode de financement par le biais des cotisations patronales, sont fixés de façon autonome par les partenaires sociaux par des CCT du secteur concerné. En principe, l’autorité fédérale, les Régions et les Communautés ne sont pas associés au fonctionnement, à la gestion ni au financement des fonds sectoriels. Les fonds de sécurité d'existence sont financés en effet par des moyens privés, à savoir les cotisations patronales qui sont fixées de façon autonome dans une CCT à rendre obligatoire. Il est en effet important de retenir que les fonds de sécurité d’existence ne sont, en principe, pas financés par des moyens publics. Le 20 octobre 2004, la Commission européenne a estimé (NN 136/2003) que les fonds sectoriels belges répondent, quant au principe, à toutes les conditions qui ont poussé la Cour européenne de Justice, en son arrêt Pearle du 15 juillet 2004 (C-345/02), à ne pas considérer lesdites cotisations comme des aides publiques ou aides d'État. C'est la raison pour laquelle des commissaires du gouvernement ne sont pas prévus au sein des fonds de sécurité d’existence.

Pour autant que vos questions 1) à 4) se rapportent aux interactions possibles entre les fonds de sécurité d’existence et les Régions et Communautés, je vous renvoie aux ministres régionaux concernés.

Finalement, la direction générale Relations collectives de travail du service public fédéral (SPF) Emploi, Travail et Concertation sociale peut, sur base de la loi du 11 avril 1994 relative à la publicité de l’administration, et sur demande écrite, autoriser la consultation des rapports annuels, comptes annuels et rapport du réviseur / expert-comptable qui ont été déposés conformément à l’article 21 de l’arrêté royal du 15 janvier 1999 relatif à la comptabilité et aux comptes annuels des fonds de sécurité d’existence.

Wegens de onderlinge samenhang zullen deze parlementaire vragen hieronder samen beantwoord worden.

De wettelijke basis voor de werking van de fondsen voor bestaanszekerheid is de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid. Fondsen voor bestaanszekerheid zijn rechtspersonen die, op vrij initiatief van de sociale partners in een bedrijfstak worden opgericht door middel van een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst (CAO), om met de geïnde werkgeversbijdragen taken van sociaal nut te vervullen, en die autonoom en paritair beheerd worden door de vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers van de betrokken bedrijfstak. De financiering en de aanwending van de middelen worden door de sociale partners autonoom afgesproken in een algemeen verbindend te verklaren CAO.

Er moet benadrukt worden dat de fondsen voor bestaanszekerheid niet als sociale openbare diensten beschouwd kunnen worden. Zij zijn louter privaatrechtelijke initiatieven. De wetgever heeft de fondsen immers niet zelf opgericht, zoals dit het geval is met de openbare instellingen van sociale zekerheid (Rijksdienst voor sociale zekerheid (RSZ), Rijksdienst voor arbeidsvoorziening (RVA), Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV), …), maar heeft er zich toe beperkt voor de fondsen een wettelijk kader te creëren, waarbinnen zij hun activiteiten kunnen organiseren.

De regelgeving over de fondsen voor bestaanszekerheid wordt gekenmerkt door het autonome en paritair beheer van de fondsen voor bestaanszekerheid door de sociale partners zelf en de beperkte staatstussenkomst. Een fonds voor bestaanszekerheid is inderdaad een autonome private rechtspersoon, vergelijkbaar met om het even welke private werkgever of instelling. De federale minister van Werk kan enkel tussenkomen bij verstoring van het financieel evenwicht van een fonds.

De belangrijkste aspecten met betrekking tot de werking van de fondsen voor bestaanszekerheid (oprichting, vaststelling statuten, statutenwijziging, vaststelling van de voordelen en van de werkgeversbijdragen, enz.) moeten worden vastgelegd in CAO's, die door de Koning algemeen verbindend worden verklaard.

Deze fondsen hebben, overeenkomstig de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, als doel :

– het financieren, toekennen en uitkeren van sociale voordelen ;

– het financieren en organiseren van de vakopleiding van de werknemers en van de jongeren ;

– het financieren en verzekeren van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers in het algemeen.

De oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid, de aan dit fonds opgedragen taken, alsook het bedrag en de wijze van financiering door werkgeversbijdragen, worden autonoom door de sociale partners vastgesteld in de CAO's van de betrokken sector. In beginsel zijn de federale overheid, de Gewesten en de Gemeenschappen niet betrokken bij de werking, het beheer en de financiering van de sectorfondsen. De fondsen voor bestaanszekerheid worden immers gefinancierd met privé-gelden, namelijk met werkgeversbijdragen die autonoom worden afgesproken in een algemeen verbindend te verklaren CAO. Het is inderdaad belangrijk te onthouden dat de fondsen voor bestaanszekerheid, in beginsel, niet met publieke middelen worden gefinancierd. De Europese Commissie heeft immers op 20 oktober 2004 beslist (NN 136/2003) dat de Belgische sectorfondsen in beginsel voldoen aan alle voorwaarden die het Europees Hof van Justitie in het Pearle-arrest van 15 juli 2004 (C-345/02) ertoe hebben gebracht de bedoelde bijdragen niet als staats- of publieke middelen aan te merken. Daarom zijn er, in principe, ook geen regeringscommissarissen voorzien in de schoot van de fondsen voor bestaanszekerheid.

Voor zover uw vragen 1) tot en met 4) betrekking hebben op mogelijke interacties tussen de fondsen voor bestaanszekerheid en de Gewesten en Gemeenschappen, verwijs ik u naar de bevoegde regionale ministers.

Tot slot kan de algemene directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de federale overheidsdienst (FOD) Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, op grond van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur, en op schriftelijke vraag, inzage verlenen in de jaarverslagen, jaarrekeningen en verslagen van de revisor / accountant die werden neergelegd overeenkomstig artikel 21 van het koninklijk besluit van 15 januari 1999 betreffende de boekhouding en de jaarrekening met betrekking tot de fondsen voor bestaanszekerheid.