SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2012-2013 Zitting 2012-2013
________________
19 avril 2013 19 april 2013
________________
Question écrite n° 5-8736 Schriftelijke vraag nr. 5-8736

de Cindy Franssen (CD&V)

van Cindy Franssen (CD&V)

à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des Chances

aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen
________________
Le congé de maternité pour le personnel de la police après la naissance d'un enfant mort-né De bevallingsrust na een levenloos geboren kind bij het politiepersoneel 
________________
congé de maternité
mortalité infantile
protection maternelle et infantile
zwangerschapsverlof
kindersterfte
bescherming van moeder en kind
________ ________
19/4/2013Verzending vraag
20/6/2013Antwoord
19/4/2013Verzending vraag
20/6/2013Antwoord
________ ________
Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-3198 Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-3198
________ ________
Question n° 5-8736 du 19 avril 2013 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-8736 d.d. 19 april 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

La question orale n° 5-841que j'ai posée à la ministre de l'Emploi,Monika De Coninck, le 7 février 2013, a fait apparaître que l'article 39 de la loi sur le travail s'applique en cas d'« accouchement » ou de « naissance » d'un enfant mort-né. Il s'agit particulièrement du droit au congé postnatal ou repos d'accouchement. En revanche, en cas de « fausse couche », l'article 39 de la loi sur le travail ne s'applique pas et la travailleuse n'a pas droit au repos d'accouchement. Les termes « accouchement », « naissance » ou « fausse couche » ne sont pas définis dans la loi. C'est le médecin traitant qui rédige le certificat médical et estime s'il s'agit d'une « naissance » ou d'une « fausse couche ».

J'ai toutefois été confrontée au cas d'une femme, faisant partie du personnel de la police et ayant accouché d’un enfant mort-né après 22 semaines de grossesse. Son employeur lui a refusé le congé de maternité parce que la grossesse avait duré moins de 180 jours, même s'il était bien question d'une « naissance ».

L’article 8.5.7 de l’arrêté royal du 30 mars 2001 portant la position juridique du personnel des services de police dispose que le congé de maternité ne s’applique pas en cas de fausse couche se produisant avant le 181e jour de gestation. Ce n'est donc pas le critère de « naissance » ou de « fausse couche » qui est déterminant mais la durée de la gestation.

Toutefois, cet arrêté royal fait également explicitement référence à l’article 39 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, qui protège la maternité.

Une fausse couche et la perte de l'enfant qui s'ensuit a d'importantes conséquences physiques et mentales sur la mère. De plus, chaque mère vit cette perte différemment, que ce soit sur le plan psychique ou physique. Il est donc particulièrement difficile de définir la notion de « fausse couche » sur la base de la durée de la gestation.

Je souhaiterais donc obtenir les informations suivantes.

1) L’article 8.5.7 de l’arrêté royal du 30 mars 1971 portant la position juridique du personnel des services de police n’est-il pas en contradiction avec la loi du 16 mars 1971 sur le travail ?

2) Selon la hiérarchie des normes juridiques, la lois sur le travail prime-t-elle sur cet arrêté royal ?

3) La ministre prendra-t-elle des mesures spécifiques pour faire en sorte que l'on tienne compte du contexte personnel de chaque mère ? En d'autres termes, la ministre pense-t-elle qu'il soit possible de prendre des mesures qui favorisent une approche sur mesure ?

 

Uit mijn mondelinge vraag 5-841 aan de minister van Werk De Coninck van 7 februari 2013 blijkt dat bij een 'bevalling' of 'geboorte' van een levenloos kind artikel 39 van de Arbeidswet van toepassing is. Het betreft in het bijzonder het recht op postnataal verlof of bevallingsrust. Indien het echter gaat om een 'miskraam' is artikel 39 van de Arbeidswet niet van toepassing en is er dus geen recht op bevallingsrust. De termen 'bevalling', 'geboorte' of 'miskraam' worden in de wet niet nader omschreven. Het is de behandelend geneesheer die een medisch attest opmaakt en daarin oordeelt of het gaat om een 'geboorte' of om een 'miskraam'.

Ik werd echter geconfronteerd met een casus waarbij een vrouw behorend tot het politiepersoneel na een zwangerschap van 22 weken beviel van een levenloos kind. De werkgever weigerde haar bevallingsrust toe te kennen daar de zwangerschapsduur niet minstens 180 dagen duurde, ook al is er sprake van een 'geboorte'.

Artikel 8.5.7 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten bepaalt dat het moederschapsverlof niet van toepassing is in geval van een miskraam vóór de 181ste dag van de zwangerschap. Men hanteert hier dus niet het criterium 'geboorte' of 'miskraam', maar wel de duur van de zwangerschap.

Het betreffende koninklijk besluit verwijst echter ook expliciet naar artikel 39 van de Arbeidswet van 16 maart 1971 dat de moederschapsbescherming omvat.

Een miskraam en het bijhorend verlies van een kind heeft zowel fysiek als psychisch en mentaal een grote invloed op een moeder. Bovendien ervaart elke moeder dit verlies ook psychisch en fysiek anders. Het is dan ook bijzonder moeilijk om het begrip 'miskraam' te omschrijven op basis van de duur van de zwangerschap.

Daarom had ik graag van de minister het volgende vernomen:

1) Is het betreffende artikel 8.5.7. van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten in strijd met de Arbeidswet van 16 maart 1971?

2) Primeert volgens de hiërarchie van de rechtsnormen de Arbeidswet boven het betreffende koninklijk besluit?

3) Zal de minister specifieke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat er rekening wordt gehouden met de persoonlijke context van elke moeder? Ziet de minister met andere woorden maatregelen mogelijk die een aanpak op maat bewerkstelligen?

 
Réponse reçue le 20 juin 2013 : Antwoord ontvangen op 20 juni 2013 :

Conformément à l’article VIII.V.7 de l’arrêté royal du 30 mars 2001 (RPPol), un agent du personnel de la police n’a pas droit au congé de maternité en cas de fausse couche avant le cent quatre-vingt unième (181ème ) jour de grossesse. 

Cela implique que le droit au congé de maternité, en cas de fausse couche, est en effet fonction de la durée de la grossesse. 

Cet article du RPPol ne s’applique cependant pas en cas d’accouchement.

Dans ce cas-là, l’agent du personnel de la police peut en effet toujours prétendre au congé de maternité, et ce quelle que soit la durée de la grossesse. 

Le fait qu’il soit question d’une fausse couche ou d’un accouchement concerne une donnée médicale devant être constatée sur la base d’un certificat médical.

Par conséquent, l’article VIII.V.7 du RPPol n’est aucunement contraire à la loi sur le travail du 16 mars 1971.

Overeenkomstig het artikel VIII.V.7 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 (RPPol) , heeft een politiepersoneelslid geen recht op het moederschapsverlof in geval van een miskraam vóór de honderd eenentachtigste (181ste) dag van de zwangerschap. 

Dit houdt in dat het recht op het moederschapsverlof, in geval van een miskraam, inderdaad afhankelijk is van de duur van de zwangerschap. 

Dit artikel van de RPPol is echter niet van toepassing in geval van een bevalling.

In dat geval kan het politiepersoneelslid immers steeds aanspraak maken op het moederschapsverlof, en dit ongeacht de duur van de zwangerschap.  

Het feit of er sprake is van een miskraam of een bevalling betreft een medisch gegeven dat op basis van een medisch attest dient te worden vastgesteld. 

Bijgevolg is het artikel VIII.V.7 van de RPPol dus geenszins strijdig met de arbeidswet van 16 maart 1971.