SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2012-2013 Zitting 2012-2013
________________
22 novembre 2012 22 november 2012
________________
Question écrite n° 5-7298 Schriftelijke vraag nr. 5-7298

de Cindy Franssen (CD&V)

van Cindy Franssen (CD&V)

à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture

aan de minister van Middenstand, KMO's, Zelfstandigen en Landbouw
________________
Octroi automatique de droits - Demandes d'informations Automatische toekenning van rechten - Opvragen van informatie 
________________
pauvreté
droits sociaux
prestation sociale
prix réduit
catégorie sociale défavorisée
armoede
sociale rechten
sociale uitkering
gereduceerde prijs
sociaal achtergestelde groep
________ ________
22/11/2012Verzending vraag
20/12/2012Antwoord
22/11/2012Verzending vraag
20/12/2012Antwoord
________ ________
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7291
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7292
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7293
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7294
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7295
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7296
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7297
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7299
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7300
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7301
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7302
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7303
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7304
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7305
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7306
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7307
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7308
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7309
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7291
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7292
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7293
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7294
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7295
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7296
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7297
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7299
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7300
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7301
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7302
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7303
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7304
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7305
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7306
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7307
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7308
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-7309
________ ________
Question n° 5-7298 du 22 novembre 2012 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-7298 d.d. 22 november 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Toute une série de droits ne sont accordés à des citoyens qu'après une procédure administrative durant laquelle leurs revenus et/ou leur fortune sont évalués et calculés. Pour les bénéficiaires, cela signifie beaucoup de tracas administratifs doublés de diverses émotions : honte, culpabilité, incompréhension... L'attribution automatique de droits simplifierait ces procédures et mettrait les citoyens plus à l'aise.

Dans l'accord de gouvernement fédéral 2011-2014 figure l'engagement suivant en matière de lutte contre l'exclusion et pour l'intégration sociale : « Partout où c'est possible, le gouvernement accélérera l'ouverture automatique de droits sociaux de type tarif social pour les personnes qui répondent aux conditions prévues (notamment énergie, eau, communications, SNCB). Il promouvra l'échange d?informations en la matière et communiquera suffisamment sur les droits sociaux accordés aux bénéficiaires. » La secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et la Lutte contre la pauvreté, Maggie De Block, a confirmé cet engagement dans sa note de politique générale du 12 janvier 2012.

On lit aussi dans le Plan fédéral de lutte contre la pauvreté (PFLP) que le gouvernement fédéral est prêt à faciliter l'accès des citoyens aux services publics :« Rendre les services publics accessibles à tous les citoyens signifie aussi identifier les citoyens les plus vulnérables et rendre automatiques les droits auxquels ils peuvent prétendre.». Les différents volets du PFLP indiquent que cette attribution automatique se fera dans plusieurs domaines : tarif social pour les fournitures d'énergie (action 32), traitement optimisé de l'information par le SECAL (action 50), simplification et accélération de l’octroi de l’intervention majorée de l’assurance maladie (action 78), etc.

Le gouvernement flamand a décidé que chacun de ses membres chargerait ses administrations respectives de formuler, le cas échéant, des propositions permettant l'attribution automatique de droits dans les domaines relevant de leurs compétences. Cette mesure favorise l'accessibilité de chaque département et l'attribution automatique des droits à tout citoyen qui peut y prétendre. En d'autres termes, on a opté pour une stratégie intégrée. Une telle approche se fait encore attendre au niveau du gouvernement fédéral.

Je souhaiterais apprendre du/de la ministre/secrétaire d'État :

1) À l'échelon fédéral, qu'entend-on spécifiquement par « attribution automatique de droits » ? Quelles mesures et quels aspects correspondent-ils à ce concept ?

2) Comment garantit-on actuellement que chaque ministre ou secrétaire d'État fédéral(e) veille, dans sa sphère de compétence, à l'attribution automatique de droits ? Si aucune mesure n'a encore été prise, va-t-on le faire ? Pourquoi ou pourquoi pas ?

3) Dans quels domaines de compétence des droits sont-ils attribués automatiquement ? Je souhaiterais un relevé, par domaine relevant des compétences du/de la ministre/secrétaire d'État, de tous les droits attribués automatiquement.

4) Dans vos domaines de compétence où l'attribution automatique de droits se pratique déjà, procède-t-on à une évaluation de l'accès aux procédures administratives, de la satisfaction du citoyen et de l'efficacité de cette attribution automatique ?

Si oui, quand ? Sous quelle forme et de quelle manière ? Quels en sont les résultats ?

Si non, pourquoi pas ? Une évaluation est-elle prévue ? Quand ?

5) Comment le/la ministre/secrétaire d'État permet-il/elle à ses services de se procurer les informations nécessaires pour les procédures sans devoir les demander au citoyen ? Comment identifie-t-on les citoyens vulnérables et/ou qui peuvent faire valoir un droit déterminé ?

 

Heel wat rechten van burgers worden pas toegekend na een administratieve procedure waarbij het inkomen en/of het vermogen van de burgers wordt berekend en onderzocht. Dat betekent voor de burger heel wat administratieve beslommeringen en vaak brengt het ook heel wat emoties met zich: schaamte, schuld, onbegrip… Door rechten automatisch toe te kennen kunnen die administratieve procedures eenvoudiger en aangenamer worden voor de burger.

De federale regering engageert zich in het federale regeerakkoord 2011-2014 om, inzake de strijd tegen sociale uitsluiting en voor maatschappelijke integratie, "overal waar mogelijk de automatische opening van sociale rechten van het type "sociaal tarief" voor personen die aan de voorwaarden voldoen (onder meer energie, water, communicatie, NMBS) te versnellen. Zij zal de uitwisseling van informatie terzake aanmoedigen en voldoende communiceren over de sociale rechten toegekend aan de begunstigden." Staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke integratie en Armoedebestrijding, Maggie De Block bevestigde dit engagement eveneens in haar Algemene Beleidsnota van 12 januari 2012.

Ook in het Federaal Plan Armoedebestrijding (FPA) lezen we dat de federale regering bereid is om de overheidsdiensten toegankelijker te maken voor de burgers: "De overheidsdiensten toegankelijk maken voor alle burgers houdt dus in dat de meest kwetsbare burgers worden geïdentificeerd en dat de rechten waarop ze aanspraak kunnen maken automatisch worden toegekend." Uit verschillende acties van het FPA blijkt dat die automatische toekenning van rechten op verschillende domeinen een plaats zal krijgen: een sociaal tarief voor energieleveringen (actie 32), efficiëntere informatieverwerving bij de werking van de DAVO (actie 50), snellere en eenvoudige toekenning van de verhoogde tegemoetkoming van ziekteverzekering (actie 78)…

De Vlaamse regering gelast alle Vlaamse ministers om hun betrokken administraties op te dragen om waar nodig voorstellen tot aanpassing uit te werken om de automatische toekenning van rechten op hun respectieve beleidsdomein te verwezenlijken. Via deze maatregel wordt verzekerd dat elk departement toegankelijk is voor alle burgers en dat de rechten automatisch worden toegekend aan elke burger die er recht op heeft. Er wordt met andere woorden voor een integrale aanpak geopteerd. Binnen de federale regering is een dergelijke maatregel echter nog niet terug te vinden.

Graag had ik van de minister/staatssecretaris vernomen:

1) Wat wordt binnen het federale beleid specifiek verstaan onder een "automatische toekenning van rechten"? Uit welke verschillende maatregelen en aspecten bestaat die automatische toekenning?

2) Op welke manier wordt momenteel verzekerd dat elke federale minister of staatssecretaris erover waakt dat de rechten binnen zijn beleidsdomein automatisch worden toegekend? Indien hierrond nog geen maatregel bestaat, zal zo'n maatregel worden genomen? Waarom wel/niet?

3) Op welke beleidsdomeinen worden rechten automatisch toegekend? Graag een overzicht van alle rechten die automatisch worden toegekend per beleidsdomein onder de bevoegdheid van de betreffende minister/staatssecretaris.

4) Wordt bij de beleidsdomeinen waarbij de automatische toekenning van rechten reeds wordt gehanteerd een evaluatie uitgevoerd inzake de toegankelijkheid van administratieve procedures, de tevredenheid van de burger en de efficiëntie van de automatische toekenning?

Zo ja, wanneer wordt ze uitgevoerd? Hoe krijgt de evaluatie vorm en hoe wordt ze georganiseerd? Wat zijn de resultaten van de evaluatie?

Zo neen, waarom niet? Zal een evaluatie worden gepland? Wanneer?

5) Op welke manier geeft de minister/staatssecretaris de diensten onder zijn/haar bevoegdheid de mogelijkheid om de nodige informatie voor de administratieve procedure te verkrijgen zonder dat zij dit moeten opvragen aan de burger? Op welke manier worden de kwetsbare burgers en/of de burgers die aanspraak kunnen maken op een bepaald recht geïdentificeerd?

 
Réponse reçue le 20 décembre 2012 : Antwoord ontvangen op 20 december 2012 :

1. Dans le cadre du statut social des indépendants, on entend par “octroi automatique des droits” l’examen automatique du droit (aux prestations) du bénéficiaire sans qu’il prenne une initiative à cet effet (examen sans demande). Il se peut toutefois que l’instance compétente fasse savoir au bénéficiaire potentiel qu’il peut être admis au bénéfice d’un droit social déterminé, mais que pour cela il doit d’abord compléter un formulaire.

2. Dans le cadre de la sécurité sociale - et donc aussi, a fortiori, dans le cadre du statut social des travailleurs indépendants - la loi du 11 avril 1995 visant à instituer la charte de l’assuré social (désigné ci-après ‘la charte’) est d’application depuis le 1er janvier 1997. Cette charte inclut une série de principes importants relatifs aux droits et obligations du public (les assurés sociaux) dans ses contacts avec les institutions de sécurité sociale.

Le principal objectif de la charte est de protéger le public par un ensemble de règles que toutes les institutions de sécurité sociale doivent respecter. Sont concernées toutes les institutions de sécurité sociale, et donc aussi les parastataux pour les travailleurs salariés, les indépendants et les fonctionnaires, sans oublier les institutions coopérantes de sécurité sociale comme, notamment, les caisses d’assurances et les mutualités.

Il ressort clairement de la charte sociale que l’administration souhaite que le citoyen soit davantage et mieux informé. La charte sociale prévoit un examen d’office des prestations sociales si c’est possible matériellement. L’institution de sécurité sociale est aussi tenue de prendre elle-même (de manière proactive) des initiatives pour informer le public. S’il s’avère que quelqu’un a droit à une prestation particulière, l’institution est tenue de verser cette prestation.

3. Les domaines stratégiques relevant de ma compétence sont les suivants:

  • prestations familiales;

  • assurance sociale en cas de faillite;

  • aide à la maternité;

  • intervention (forfaitaire) pour soins palliatifs et

  • pensions des travailleurs indépendants.

La mise en œuvre d’un octroi automatique de droits (sociaux) n’est généralement pas une sinécure. Bon nombre de facteurs interviennent, même pour les droits sociaux apparemment faciles à octroyer. Il faut par exemple examiner si les sources de données authentiques pertinentes sont fiables et quelles sont les données nécessaires pour octroyer le droit en respectant au mieux la vie privée des personnes concernées. Enfin, les sources de données doivent aussi pouvoir être reliées techniquement aux systèmes des instances compétences. Parfois, certaines conditions légales doivent même être modifiées pour pouvoir utiliser les informations existantes.

La législation ne prévoit pas l’octroi automatique des droits aux prestations familiales, à l’assurance sociale en cas de faillite, à l’aide à la maternité, à la prestation dans le cadre des soins palliatifs, aux indemnités de maladie-invalidité, à l’assurance maternité et aux soins de santé. Cela implique que les assurés sociaux doivent pour cela introduire une demande auprès de l’instance compétente, à savoir les caisses d’assurances sociales (CAS) ou la Caisse auxiliaire nationale pour les assurances sociales des travailleurs indépendants pour les quatre premières prestations et la mutualité ou la Caisse auxiliaire d’assurance maladie-invalidité (CAAMI) pour les trois dernières prestations.

Les indemnités de maladie-invalidité, l’assurance maternité et les soins de santé relèvent de la compétence de l’Institut national d’assurances maladie-invalidité (INAMI). Je renvoie à cet effet à la réponse de ma collègue Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique.

Dans mon domaine stratégique, les droits sociaux sont octroyés par les CAS et la Caisse nationale auxiliaire d’assurances sociales pour travailleurs indépendants. Par souci de facilité, je parlerai ci-après de « CAS » pour désigner aussi bien les caisses d’assurances sociales elles-mêmes que la Caisse nationale auxiliaire.

Comme il a déjà été évoqué dans la question précédente, le fait que les législations ne prévoient pas toujours l’octroi automatique de droits ne signifie pas qu’il ne soit pas question d’une attitude proactive de la part des instances compétentes ; cela ne veut pas dire qu’il ne peut y avoir d’examen de certains droits sans demande explicite de la part de l’assuré social. Vous trouverez ci-dessous quelques précisions:

a) L’audit des CAS

La qualité des services prestés par les CAS a fait l’objet d’un audit effectué à ma demande en 2009. Cet audit ne se limitait pas à analyser la qualité de la gestion des dossiers. Il fut accordé de l’intérêt principalement à la proactivité des CAS, et plus exactement aux moyens mis en œuvre par les CAS pour anticiper certaines demandes de leurs affiliés en matière d’information ou de services, avant que ces derniers ne fassent eux-mêmes la demande. Les CAS ont pu modifier leur façon d’agir et, le cas échéant, de se montrer plus proactives.

Suite à cet audit, une charte d’engagement de service a été rédigée à mon initiative, qui les obligent, pour toutes les prestations relevant de leur compétence, de dûment informer leurs affiliés. En outre, elles sont obligées de mentionner sur leur site web toutes informations concernant leurs obligations et droits dans le statut social des indépendants.

b) Les pensions (des indépendants) occupent une place particulière dans mon domaine stratégique. En ce qui concerne les pensions, depuis 2004, l'examen d'office des droits à la pension de retraite à l'âge de la pension (aujourd'hui 65 ans pour les hommes et les femmes) est une obligation légale dans le régime des travailleurs indépendants, pour les résidents belges. Cet examen d’office n’est pas effectué par les CAS, mais par le service pension de l’Institut national d’assurances sociales pour travailleurs indépendants (INASTI).

Il n’y a cependant pas d’automatisation complète de l’octroi et du paiement des droits à la pension. En effet, en cours d’instruction de ses droits, l’intéressé est invité à compléter un questionnaire relatif à sa carrière professionnelle et aux périodes qui pourraient faire l’objet d’une assimilation, telles que les périodes d’études (pour lesquelles l’intéressé doit aussi fournir la preuve) et les périodes de service militaire. De plus, la pension ne peut être mise en paiement que si le futur pensionné remplit une déclaration relative à l'activité professionnelle et au bénéfice de prestations sociales. Par celle-ci, il renseigne au service de pension de l'INASTI quelle sera sa situation à la date de prise de cours de sa pension. L'absence d'une telle déclaration fait obstacle à la mise en paiement de la pension.

Lors de l'examen d'office des droits à la pension de retraite de travailleur indépendant, les autres droits à la pension auxquels l'intéressé peut prétendre (pension de survie, pension de conjoint divorcé, pension de conjoint séparé) sont également examinés d'office dans le régime des travailleurs indépendants.

Si le conjoint décédé bénéficiait d'une pension de retraite de travailleur indépendant au moment de son décès, les droits à une pension de survie du conjoint survivant sont examinés d'office. On peut aussi ici parler d'octroi automatique. Le conjoint survivant ne doit en effet fournir à l'INASTI aucun renseignement sur la carrière professionnelle du conjoint décédé puisque les droits de ce dernier avaient déjà préalablement été examinés. Même la mise en paiement de la pension de survie est dans la majorité des cas automatique, sans déclaration préalable relative à l'activité professionnelle ou au bénéfice de prestations sociales, étant donné la catégorie d'âge des bénéficiaires visés.

4. Aucune évaluation de l'octroi automatique ou semi-automatique des droits aux prestations n'a déjà été effectuée.

5. Je fais référence au principe de la demande unique de données. La BCSS permet aux institutions de sécurité sociale d’accéder aux informations enregistrées dans les bases de données du réseau, pour autant que cela soit nécessaire à l’application de la sécurité sociale et en respectant les dispositions en matière de protection de la vie privée. La Banque-Carrefour de la Sécurité sociale fournit aux institutions de sécurité sociale l'accès aux informations stockées dans les bases de données du réseau, dans la mesure nécessaire pour l'application de la sécurité sociale et en tenant compte des dispositions concernant le respect de la vie privée. Conformément à l’article 11 de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-Carrefour de la Sécurité sociale, les institutions de sécurité sociale sont tenues de s’informer d’abord auprès de la Banque-Carrefour quand elles ont besoin de données sociales pour l'exécution de leurs missions ou lorsqu'elles doivent vérifier l'exactitude des données sociales dont elles disposent. Cette obligation garantit pour les citoyens et les entreprises un allégement maximal dans la communication de renseignements destinés à la sécurité sociale. Uniquement après qu’il ait été constaté par la Banque-Carrefour que les données recherchées ne sont pas disponibles sur le réseau, ces données sociales peuvent être demandées auprès des assurés sociaux ou des entreprises.

Un bel exemple d’identification des citoyens pouvant bénéficier d’un droit déterminé est que l'INASTI entame, 14 mois avant l'âge de 65 ans, l'instruction des droits à la pension de retraite pour toute personne qui a sa résidence principale en Belgique et pour laquelle il est constaté une affiliation auprès d'une caisse d'assurances sociales dans le Répertoire général des travailleurs indépendants (RGTI).

Bureau d’Intervention et de Restitution belge (BIRB)

1 à 3. En vertu de ses statuts, le BIRB est essentiellement chargé du paiement des subventions financières aux opérateurs économiques qui ne sont pas producteurs.

Dans le domaine de la lutte contre la pauvreté, le BIRB est chargé de l’exécution en Belgique du programme européen d’aide aux plus démunis (Règlements (CE) n° 1234/2007 et (UE) n° 807/2010). Ce programme permet de mettre des produits agricoles transformés et des denrées alimentaires à la disposition des personnes démunies en Belgique. Le budget de ce programme en 2013 est d’environ 12 millions d’euros.

Dans le cadre de l’exécution de ce programme, le BIRB n’a cependant aucun contact direct avec le citoyen. La distribution de ces produits d’aide aux plus démunis/citoyens est réalisée directement par les Centres publics d’action sociale (CPAS), les banques alimentaires et les organisations caritatives (ASBL).

Le soin de déterminer qui est considéré comme plus démuni a été confié aux CPAS. En effet, au niveau communal, seuls les CPAS sont en mesure de déterminer quelles personnes démunies/quels citoyens répondent à la définition de plus démunis telle qu’énoncée dans le règlement (UE) n° 807/2010 régissant le programme européen d’aide aux plus démunis (PEAD).

Pour la Belgique, six catégories de bénéficiaires ont été définies dans le cadre de ce programme :

1. les personnes bénéficiant du RIS et les membres de leur ménage

2. les personnes sans domicile fixe (sans-abri)

3. les sans-papiers

4. les personnes en séjour illégal

5. les réfugiés

6. les personnes vivant sous le seuil de pauvreté (1 000 euros pour les isolés).

De plus, les CPAS peuvent également définir d’autres catégories de bénéficiaires, pour autant qu’elles correspondent à la définition européenne des plus démunis et pour autant que les CPAS communiquent ces catégories au BIRB à titre d’information.

Les catégories de bénéficiaires, que le CPAS définit de préférence en concertation avec les organisations caritatives, s’appliquent tant au niveau du CPAS qu’à celui de toutes les organisations caritatives actives dans la commune.

Les organisations caritatives doivent conclure un partenariat avec le CPAS. Si une organisation caritative est active dans différentes communes, elle doit conclure un partenariat avec chacun des CPAS des différentes communes.

Ce partenariat peut prendre l’une des trois formes suivantes :

1. les bénéficiaires des organisations caritatives disposent d’une attestation individuelle (le cas échéant, valable pour leur ménage) délivrée par le CPAS

2. la liste des bénéficiaires établie par l’organisation caritative a été approuvée par le CPAS

3. le partenariat entre le CPAS et l’organisation caritative prévoit que l’organisation caritative peut déterminer elle-même si une personne appartient à l’une des catégories de bénéficiaires définies par le CPAS.

4. Voir question 1. Le BIRB n’évalue pas ces aspects. Cela relève de la compétence du CPAS.

5. Voir question . L’identification des bénéficiaires est réalisée directement par les CPAS, les banques alimentaires et les organisations caritatives.

Agence fédérale pour la sécurité de la chaîne alimentaire (AFSCA)

L’AFSCA n’est pas concernée par les questions posées.

Centre d'Étude et de Recherches vétérinaires et agrochimiques (CERVA)

Pas d’application pour le CERVA

1. Binnen het sociaal statuut der zelfstandigen wordt onder “automatische toekenning van rechten” begrepen: het automatisch onderzoek van het recht (op uitkeringen) van de begunstigde zonder dat hij/zij hiervoor een initiatief neemt (onderzoek zonder aanvraag). Het kan echter ook zijn dat de bevoegde instantie de potentiële begunstigde bericht dat hij/zij mogelijk in aanmerking komt voor een bepaald sociaal recht, maar dat hij/zij daartoe wel eerst een formulier moet invullen.

2. Binnen de sociale zekerheid - en dus a fortiori ook binnen het sociaal statuut der zelfstandigen - geldt sinds 1 januari 1997 de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde (hierna genoemd het handvest). Dat handvest bevat een aantal belangrijke principes in verband met de rechten en plichten van de bevolking (de sociaal verzekerden) in hun contacten met de socialezekerheidsinstellingen.

Het voornaamste doel van het handvest is de bevolking te beschermen door een geheel van regels waaraan alle socialezekerheidsinstellingen zich moeten houden. Het gaat om alle socialezekerheidsinstellingen, dus ook de parastatalen voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren, alsook de meewerkende instellingen van de sociale zekerheid zoals o.a. de sociale verzekeringsfondsen en de mutualiteiten.

Uit het sociaal handvest blijkt duidelijk dat de overheid de burger meer en beter wil informeren. Het sociaal handvest voorziet in het ambtshalve onderzoek van de sociale uitkeringen, wanneer dat materieel mogelijk is. Daarnaast wordt de socialezekerheidsinstelling ook verplicht om uit eigen beweging (pro-actief) initiatieven te nemen om de bevolking te informeren. Als blijkt dat iemand recht heeft op een bepaalde uitkering, is de instelling verplicht om ze uit te keren.

3. De beleidsdomeinen onder mijn bevoegdheid zijn de volgende:

  • gezinsbijslag;

  • sociale verzekering in geval van faillissement;

  • moederschapshulp;

  • (forfaitaire) uitkering in geval van palliatieve zorgen en

  • zelfstandigenpensioenen.

De realisatie van een automatische toekenning van (sociale) rechten is meestal geen sinecure. Zelfs voor ogenschijnlijk eenvoudig toe te kennen sociale rechten komt er heel wat bij kijken. Zo moet er gekeken worden of de relevante authentieke gegevensbronnen betrouwbaar zijn. Daarnaast moet bekeken worden welke gegevens nodig zijn om het recht met maximale eerbieding van de privacy van de betrokkenen toe te kennen. Ten slotte moet een koppeling van de gegevensbronnen met de systemen van de bevoegde instanties ook technisch mogelijk zijn. Soms moeten bepaalde wettelijke voorwaarden zelfs worden aangepast om te kunnen gebruikmaken van de voorhanden zijnde informatie.

De wetgeving voorziet niet in de automatische toekenning van rechten op gezinsbijslag, sociale verzekering in geval van faillissement, moederschapshulp, uitkering in het kader van palliatieve zorgen, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, moederschapsverzekering en geneeskundige verzorging. Dit houdt in dat de sociaal verzekerden hiervoor een aanvraag moeten doen bij de bevoegde instantie. Dit zijn de sociale verzekeringsfondsen (SVF) of de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen voor de eerste vier uitkeringen en de mutualiteit of de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (HVIZ) voor de laatste drie.

De ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, de moederschapsverzekering en de geneeskundige verzorging vallen onder de bevoegdheid van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekeringen (RIZIV). Hiervoor verwijs ik naar het antwoord van mijn collega mevrouw de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Laurette Onkelinx.

De toekenning van sociale rechten in mijn beleidsdomein gebeurt door de SVF en de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen. Gemakshalve spreek ik hierna over “SVF” als ik zowel de sociale verzekeringsfondsen zelf als de Nationale Hulpkas bedoel.

Zoals reeds aangehaald onder de vorige vraag, houdt het feit dat de wetgevingen niet steeds voorzien in een automatische toekenning van rechten hoegenaamd niet in dat er geen sprake is van een pro-actieve houding langs de zijde van de bevoegde instanties noch dat er geen onderzoek van bepaalde rechten kan en mag gebeuren zonder een expliciete vraag van de sociaal verzekerde. Hieronder een aantal verduidelijkingen:

a) De audit van de SVF

De kwaliteit van de dienstverlening door de SVF heeft het voorwerp uitgemaakt van een audit in 2009 op mijn verzoek. Deze audit beperkte zich niet tot de analyse van de kwaliteit van de dossierbehandeling. Er werd voornamelijk aandacht besteed aan de proactiviteit van de SVF, meer bepaald aan de middelen die de SVF aanwenden om te anticiperen op vragen van hun aangeslotenen en hen informatie of diensten te leveren voor zij erom vragen. De SVF hebben ruimschoots de kans gehad hun handelswijze aan te passen en, in voorkomend geval, zich meer proactief op te stellen.

Ingevolge deze audit werd een charter voor goede dienstverlening op mijn initiatief opgesteld waarbij zij, voor alle uitkeringen die onder hun bevoegdheid vallen, de verplichting hebben hun aangeslotenen behoorlijk te informeren. Bovendien hebben zij eveneens de verplichting op hun website alle informatie te vermelden wat hun verplichtingen en hun rechten betreft binnen het sociaal statuut van de zelfstandigen.

b) Binnen mijn beleidsdomeinen nemen de (zelfstandigen)pensioenen een bijzondere plaats in. Immers, vanaf 2004 geldt de wettelijke verplichting om ambtshalve voor de Belgische inwoners op de pensioenleeftijd (momenteel 65 jaar voor mannen en vrouwen) de rechten op een rustpensioen in het stelsel van de zelfstandigen te onderzoeken. Dit ambtshalve onderzoek wordt niet door de SVF verricht, maar wel door de pensioendienst van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ).

Er is evenwel geen volledige automatische toekenning en uitbetaling van de onderzochte pensioenrechten. In de loop van het onderzoek van zijn rechten, wordt de betrokkene immers uitgenodigd om een vragenlijst in te vullen over zijn beroepsloopbaan en over de periodes die het voorwerp zouden kunnen uitmaken van een gelijkstelling, zoals studieperiodes (waarvoor de betrokkene ook het bewijs moet leveren) en periodes van militaire dienst. Bovendien kan het pensioen enkel betaalbaar gesteld worden indien de toekomstige gepensioneerde een verklaring invult over de beroepsbezigheid en over het genot van sociale uitkeringen. Hiermee deelt hij de pensioendienst van het RSVZ mee wat zijn toestand zal zijn op het ogenblik van de ingangsdatum van het pensioen. De afwezigheid van dergelijke verklaring vormt een hinderpaal voor de uitbetaling van het pensioen.

Bij het ambtshalve onderzoek van de rechten op het rustpensioen van een zelfstandige, worden ook de andere pensioenrechten waarop de betrokkene aanspraak zou kunnen maken (zoals overlevingspensioen, pensioen als uit de echt gescheiden echtgenoot, pensioen bij feitelijke scheiding) van ambtswege in het stelsel van de zelfstandigen onderzocht.

Indien de overleden echtgenoot een rustpensioen als zelfstandige genoot op het ogenblik van zijn overlijden, worden de rechten op een overlevingspensioen van de overlevende echtgenoot ambtshalve onderzocht. Hier kan men wel spreken van een automatische toekenning. De overlevende echtgenoot moet immers aan het RSVZ geen inlichtingen verschaffen over de beroepsloopbaan van de overleden echtgenoot, omdat de rechten van deze laatste al voorafgaandelijk onderzocht werden. Zelfs de uitbetaling van het overlevingspensioen gebeurt in het merendeel van de gevallen automatisch, zonder voorafgaandelijke verklaring over de beroepsbezigheid of het genot van de sociale uitkeringen, gelet op de leeftijdscategorie van de beoogde begunstigden.

4. Er werd, tot op heden, geen evaluatie uitgevoerd over de automatische of semi-automatische toekenning van rechten op uitkeringen.

5. Ik verwijs naar het principe van de eenmalige opvraging van gegevens. De KSZ verstrekt de instellingen van sociale zekerheid toegang tot de informatie opgeslagen in de databanken van het netwerk, voor zover dit nodig is voor de toepassing van de sociale zekerheid en met inachtneming van de bepalingen betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De Kruispuntbank van de sociale zekerheid biedt de instellingen van sociale zekerheid toegang tot de informatie in de gegevensbanken van het netwerk, in de mate nodig voor de toepassing van de sociale zekerheid en rekening houdend met de bepalingen betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Overeenkomstig artikel 11 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid zijn de instellingen van sociale zekerheid ertoe gehouden zich in de eerste plaats tot de KSZ te richten wanneer ze sociale gegevens nodig hebben voor de uitvoering van hun opdrachten of wanneer ze de juistheid moeten nagaan van sociale gegevens waarover ze beschikken. Deze verplichting waarborgt een maximale ontlasting van de burgers en ondernemingen inzake de mededeling van gegevens voor doeleinden van sociale zekerheid. Slechts nadat door de KSZ is vastgesteld dat het gezochte gegeven niet reeds in het netwerk beschikbaar is, mag het sociaal gegeven bij de sociaal verzekerden of de ondernemingen worden opgevraagd.

Een mooi voorbeeld van identificatie van burgers die aanspraak kunnen maken op een bepaald recht, is dat het RSVZ voor iedere persoon die in België een hoofdverblijfplaats heeft en voor wie er een aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds in het Algemeen Repertorium voor zelfstandigen (ARZA) werd vastgesteld, een onderzoek opent naar zijn rechten op een rustpensioen, 14 maanden vooraleer hij de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft.

Belgisch interventie en restitutie bureau (BIRB)

1, 2, 3. Op grond van zijn statuten is het BIRB hoofdzakelijk belast met de uitbetaling van financiële tegemoetkomingen aan economische marktdeelnemers die geen producent zijn.

Het BIRB is in België op het domein van armoedebestrijding bevoegd voor de uitvoering van het Europees voedselhulpprogramma voor de minstbedeelden (Verordeningen (EG) Nr. 1234/2007 en (EU) Nr. 807/2010). Via dit programma worden verwerkte landbouwproducten en levensmiddelen ter beschikking gesteld aan de hulpbehoevenden in België. Het budget voor dit programma bedraagt voor 2013 +/- 12 miljoen euro .

Het BIRB heeft in het kader van de uitvoering van dit programma evenwel geen rechtstreeks contact met de burger. De rechtstreekse verdeling van deze hulpgoederen aan de hulpbehoevenden/burgers gebeurt via de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW’s), voedselbanken en liefdadigheidsinstellingen (VZW’s).

Het OCMW vormt de hoeksteen bij het vaststellen wie meest behoeftig is. Op gemeentelijk vlak zijn alleen de OCMW’s in staat te bepalen welke hulpbehoevenden/burgers beantwoorden aan de definitie van meest behoeftigen, zoals omschreven in Verordening (EU) Nr. 807/2010 dat het Europese programma van voedselhulp aan de meest behoeftigen (EPVM) regelt.

Voor België zijn in kader van dit programma zes categorieën van begunstigden vastgelegd:

1. personen en hun gezinsleden die genieten van een leefloon;

2. personen zonder vaste woonplaats (daklozen);

3. mensen zonder papieren;

4. mensen die hier illegaal verblijven;

5. vluchtelingen;

6. personen die onder de armoedegrens leven (1 000 euro voor een alleenstaande).

Daarnaast mogen OCMW’s ook andere categorieën begunstigden weerhouden, voor zover deze categorieën overeenstemmen met bovenvermelde Europese definitie van meest behoeftige en voor zover deze categorieën vooraf door het OCMW aan het BIRB ter informatie worden medegedeeld.

De categorieën begunstigden die het OCMW bij voorkeur bepaalt in samenspraak met de liefdadigheidsorganisaties gelden zowel voor het OCMW als voor alle liefdadigheidsorganisaties die in de gemeente actief zijn.

De liefdadigheidsorganisaties moeten een partnerschapsovereenkomst afsluiten met het OCMW. Als een liefdadigheidsorganisatie actief is in meerdere gemeentes, moet een partnerschaps-overeenkomst worden afgesloten met elk van de OCMW’s in de verschillende gemeentes.

Er zijn drie mogelijke vormen van partnerschapsovereenkomst:

1. de begunstigden van de liefdadigheidsorganisatie beschikken over een individueel (gezins)attest afgeleverd door het OCMW;

2. de lijst van begunstigden van de liefdadigheidsorganisatie werd goedgekeurd door het OCMW;

3. een partnerschapsovereenkomst tussen het OCMW en de liefdadigheidsorganisatie waarbij de liefdadigheidsorganisatie van het OCMW mag nagaan of iemand behoort tot één van de categorieën van begunstigden bepaald door het OCMW.

4. Zie vraag 1. Het BIRB doet hierop geen evaluatie, dit is de bevoegdheid van het OCMW.

5. Zie vraag 1. De identificatie gebeurt door de OCMW’s, de voedselbanken en de liefdadigheidsinstellingen zelf.

Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen (FAVV)

Niet van toepassing voor het FAVV

Centrum voor onderzoek in diergeneeskunde en agrochemie (CODA)

Niet van toepassing voor het CODA