SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2011-2012 Zitting 2011-2012
________________
31 mai 2012 31 mei 2012
________________
Question écrite n° 5-6354 Schriftelijke vraag nr. 5-6354

de Willy Demeyer (PS)

van Willy Demeyer (PS)

à la vice-première ministre et ministre de l'Intérieur et de l'Égalité des Chances

aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen
________________
La circulaire annoncée suite aux événements survenus sur le site de Meister Benelux De aangekondigde rondzendbrief ingevolge de gebeurtenissen op de site van Meister Benelux 
________________
circulaire
police
police locale
sécurité et gardiennage
conflit social
milice privée
conflit du travail
rondschrijven
politie
gemeentepolitie
beveiliging en bewaking
sociaal conflict
private militie
arbeidsconflict
________ ________
31/5/2012Verzending vraag
16/7/2012Antwoord
31/5/2012Verzending vraag
16/7/2012Antwoord
________ ________
Requalification de : demande d'explications 5-2250 Requalification de : demande d'explications 5-2250
________ ________
Question n° 5-6354 du 31 mai 2012 : (Question posée en français) Vraag nr. 5-6354 d.d. 31 mei 2012 : (Vraag gesteld in het Frans)

Dans la circulaire CP4 on trouve cette considération historique. Si la tâche du " maintien de l'ordre " a pris la forme d'une " gestion négociée de l'espace public ", c'est qu'un triple processus est en cours depuis le 19e siècle. 1° Une évolution sociologique : " les conflits sociaux se sont transformés en une problématique incluant toujours plus de concertation et moins de conflit ". 2° Une évolution " existentielle " : les groupes d'intérêts en jeu dans un événement se sont reconnus l'un l'autre comme des partenaires de discussion fiables. 3° Une évolution policière : la négociation est devenue acceptable comme forme du rapport entre les services de police et les acteurs d'une manifestation.

De ce point de vue, il est facile de comprendre l'inquiétude provoquée par les événements survenus sur le site de Meister Benelux en février dernier. Ils se situaient en décalage par rapport à ce triple processus de pacification et ils ont donc suscité une triple question. 1° Une question sociologique : faut-il voir dans les événements de Sprimont la simple résurgence de pratiques du passé ou la préfiguration d'un durcissement des conflits sociaux ? 2° Une question " existentielle " : qu'est-ce qui distingue une entreprise de gardiennage en simple infraction avec la loi Tobback d'une véritable milice privée ? 3° Une question policière : la police peut-elle négocier avec une milice armée de battes de base-ball ou doit-elle rétablir l'ordre juridique (contrôler les identités, procéder aux arrestations, saisir les armes) ? Ces questions dépassent la seule compétence de l'honorable ministre de l'Intérieur bien qu'elles la concernent au plus haut point.

Lors de la séance plénière du 1er mars 2012 (Sénat, Annales n° 5-49, p. 20), vous avez marqué les limites de la CP4 lue à la lumière des événements de Sprimont et vous avez affirmé votre " intention de prendre une circulaire générale à destination des autorités au sein des conflits sociaux en vue de préciser le rôle et les responsabilités de chacun ". " Il n'existe, ajoutiez-vous, aucune circulaire de ce type si ce n'est la circulaire sur la gestion négociée de l'espace public qui se limite à énoncer de grands principes de l'approche policière ".

Pensez-vous qu'une évaluation de la CP4 s'impose suite aux événements de Sprimont et celle-ci est-elle à l'ordre du jour ? Quelles démarches avez-vous entreprises depuis février 2012 pour répondre à cette triple inquiétude et quand pourra-t-on lire la directive annoncée ?

 

In de rondzendbrief CP4 staat een historische overweging. De ordehandhaving heeft de vorm aangenomen van het genegotieerd beheer van de publieke ruimte omdat er sedert de 19de eeuw een drievoudige evolutie aan de gang is. 1° Een sociologische evolutie: sociale conflicten vormden zich om tot een problematiek met steeds meer overleg en minder conflict. 2° Een existentiële evolutie: belangengroepen die naar aanleiding van een gebeurtenis tegenover elkaar staan, erkennen elkaar als betrouwbare gesprekspartners. 3° Een evolutie bij de politie: onderhandeling tussen deelnemers aan gebeurtenissen en de politiediensten is aanvaardbaar geworden.

Zo bekeken is het gemakkelijk te begrijpen welke onrust werd veroorzaakt door de gebeurtenissen bij Meister Benelux van februari jongstleden. Ze stonden in schril contrast met dit drievoudig pacificatieproces en gaven dus aanleiding tot een drievoudige vraag. 1°Een sociologische vraag: zagen we in Sprimont eenvoudig een heruitgave van praktijken uit het verleden of een voorafspiegeling van de verharding van sociale conflicten? 2° Een existentiële vraag: wat onderscheidt een bewakingsfirma die de wet Tobback gewoonweg niet naleeft van een privémilitie? 3° Een vraag over de politie:kan de politie onderhandelen met een militie gewapend met baseballbats of moet ze de rechtsorde herstellen (de identiteit controleren, aanhoudingen verrichten, wapens in beslag nemen)? Deze vragen reiken verder dan de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse zaken, ook al gaan ze vooral haar aan.

Tijdens de plenaire vergadering van de Senaat van 1 maart 2012 (Senaat, Handelingen nr. 5-49, p.20) wees u op de beperkingen van rondzendbrief CP4 en kondigde u aan dat u “een algemene circulaire (zou) sturen aan alle autoriteiten in verband met sociale conflicten om de rol en de verantwoordelijkheid van de betrokkenen te verduidelijken”, want “Daarover bestaat momenteel geen circulaire, op de rondzendbrief betreffende het genegotieerd beheer van de publieke ruimte na, die enkel de grote lijnen schetst van het politieoptreden.”

Denkt u dat rondzendbrief CP4 dient te worden geëvalueerd in het licht van de gebeurtenissen in Sprimont? Is die evaluatie gepland? Welke stappen heeft u sedert februari ondernomen om tegemoet te komen aan die drievoudige problematiek en wanneer mag de nieuwe circulaire worden verwacht?

 
Réponse reçue le 16 juillet 2012 : Antwoord ontvangen op 16 juli 2012 :

1 Le gouvernement ne dispose pas d’indications que les événements de Sprimont serait l’expression d’une résurgence de pratiques du passé d’utilisation des milices privées ou autre formes d’un durcissement des conflits sociaux.

2 Dès qu’une entreprise offre à des tiers des activités de gardiennage, énumérées dans la loi du 10 avril 1990 réglementant la sécurité privée et particulière sans disposer d’autorisation à cet effet, elle commet une infraction à cette loi. C’est pourquoi il n’y a pas encore d’infraction à la loi du 29 juillet 1934 interdisant les milices privées. C’est uniquement le cas s’il ressort des faits que les activités de l’entreprise visent à « recourir à la force, ou suppléer l’armée ou la police, s’immiscer dans leur action ou se substituer à elles ». Ainsi, par exemple, l’exécution de rondes de surveillances sur un terrain privé constitue une activité de gardiennage, mais n’est pas en soi une infraction à la loi sur les milices privées. Ce serait toutefois le cas si les particuliers exercent des rondes de patrouille sur la voie publique. Ce dernier point représente en effet une immixtion dans l’action des services de police. Une enquête à l’initiative du Procureur du Roi de Liège est actuellement en cours pour déterminer si les faits qui se sont déroulés à Meister à Sprimont, constituent également un délit, hormis une infraction à la loi sur la sécurité privée, parce qu’ils forment une infraction à la loi sur les milices privées.

3 Il n’est pas opportun de modifier la circulaire CP 4 du 11 mai 2011 concernant la gestion négociée de l’espace public pour la police intégrée, structurée à deux niveaux, qui poursuit un but différent du problème qui nous occupe.

4 La directive générale relative à la gestion des conflits sociaux m’est actuellement soumis par mon administration.

1 De regering beschikt niet over aanwijzingen dat de gebeurtenissen van Sprimont een uiting zijn van een heropflakkering van praktijken uit het verleden om private milities of andere vormen ter versterking van de sociale conflicten te gebruiken.

2 Van zodra een onderneming bewakingsactiviteiten, zoals opgesomd in de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, aan derden biedt zonder hier toelating voor te hebben, dan pleegt zij een inbreuk op deze wet. Daarom is er nog geen inbreuk op de wet van 29 juli 1934 waarbij private milities verboden worden. Dat is uitsluitend het geval wanneer blijkt uit de feiten dat de activiteiten van de onderneming beogen om “geweld te gebruiken of het leger of de politie te vervangen, zich met dezer actie in te laten of in hun plaats te treden”. Op die manier vormt bijvoorbeeld het uitvoeren van bewakingsrondes op een privaat terrein een bewakingsactiviteit, maar op zich is dat geen inbreuk op de wet op de private milities. Dat zou wel het geval zijn als particulieren patrouillerondes zouden uitvoeren op de openbare weg. Dit laatste punt betekent namelijk dat er inmenging is in het optreden van de politiediensten. Op initiatief van de procureur des Konings van Luik wordt thans een onderzoek gevoerd om te bepalen of de feiten die hebben plaatsgevonden bij Meister in Sprimont, behalve een inbreuk op de wet op de private veiligheid, eveneens een misdrijf uitmaken omdat zij een inbreuk vormen op de wet betreffende de private milities.

3 Het is niet opportuun om de omzendbrief CP 4 van 11 mei 2011 betreffende het genegotieerd beheer van de publieke ruimte voor de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, die een ander doel nastreeft dan het hier besproken probleem, te wijzigen.

4 De algemene richtlijn betreffende het beheer van sociale conflicten wordt mij thans door mijn administratie voorgelegd.