SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2011-2012 Zitting 2011-2012
________________
15 mai 2012 15 mei 2012
________________
Question écrite n° 5-6245 Schriftelijke vraag nr. 5-6245

de Guido De Padt (Open Vld)

van Guido De Padt (Open Vld)

au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken
________________
Personnes handicapées - Moyen de locomotion personnel - Régime fiscal de faveur - TVA - Usage impropre - Dérogations - Personnes handicapées cohabitantes Personen met een handicap - Persoonlijk vervoermiddel - Fiscale gunstregeling - btw - Oneigenlijk gebruik - Uitzonderingen - Samenwonende personen met een handicap 
________________
taux de TVA
automobile
facilités pour handicapés
déduction fiscale
BTW-tarief
automobiel
faciliteiten voor gehandicapten
belastingaftrek
________ ________
15/5/2012Verzending vraag
16/4/2013Antwoord
15/5/2012Verzending vraag
16/4/2013Antwoord
________ ________
Question n° 5-6245 du 15 mai 2012 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-6245 d.d. 15 mei 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Le taux réduit de TVA s'applique exclusivement lorsque le véhicule est utilisé par la personne handicapée comme moyen de locomotion personnel et ce durant une période d'au moins trois ans à compter du premier jour du mois au cours duquel le véhicule est livré. Cela ne veut pas dire que la personne en question doit conduire elle-même le véhicule. Il ou elle peut aussi se faire véhiculer. Mais sa présence dans le véhicule est exigée en cas de déplacement sur la voie publique.

Il est autorisé d'utiliser de temps en temps le véhicule pour des déplacements effectués en l'absence de la personne invalide ou handicapée. Le véhicule doit alors être utilisé à des fins en rapport avec la situation particulière de la personne (par exemple le retour du travail, de l'école, de l'hôpital où la personne invalide ou handicapée a été conduite). Lorsque le véhicule est utilisé dans d'autres circonstances, on considère qu'il est utilisé à d'autres fins que le transport personnel de la personne.

En cas d'usage impropre du véhicule durant la période de trois ans, la personne invalide ou handicapée est tenue de reverser la TVA dont elle a été initialement exonérée lors de l'acquisition du véhicule. La personne invalide ou handicapée perd en outre, en raison de l'usage impropre du véhicule, le bénéfice du taux réduit pour l'achat de pièces, équipements et accessoires, et pour les entretiens et réparations de ce véhicule.

L'administration ne formule aucune critique contre l'usage du véhicule en l’absence de la personne handicapée ou invalide qui est mineure ou placée sous le statut de minorité prolongée pour autant que le véhicule soit utilisé par le représentant légal de la personne invalide ou handicapée et à condition qu’il s’agisse du seul véhicule de la famille. Cette mesure d’assouplissement est maintenue jusqu’au moment où la personne concernée peut prétendre à une allocation de remplacement de revenus ou à une allocation d’intégration.

Il arrive cependant que plusieurs personnes majeures invalides ou handicapées cohabitent avec un assistant. Dans de tels cas, un seul véhicule peut suffire, comme un minibus adapté par exemple. Mais il ne pourrait être immatriculé qu'au nom d'une seule personne invalide. Le véhicule peut alors être exclusivement utilisé pour cette personne handicapée et non pour les autres. Dans ces circonstances, aucune dérogation au taux réduit de TVA n'est accordée.

Dans ce cadre, mes questions sont les suivantes.

1) Combien de véhicules ont-ils été immatriculés dans notre pays au cours de la période 2008-2011 comme véhicule personnel d'une personne invalide, en donnant lieu à un taux réduit de TVA ?

2) Combien de fois, au cours de la même période, y a-t-il eu usage impropre du véhicule avec pour conséquence que la TVA, qui n'a pas dû être payée lors de l'acquisition du véhicule, a dû être remboursée ? Quel montant a-t-il été effectivement remboursé ?

3) Combien de dérogations ont-elles été accordées durant la même période pour l'usage du véhicule en l’absence de la personne handicapée ou invalide mineure ou placée sous le statut de minorité prolongée, pour autant qu’il s’agisse du seul véhicule de la famille ?

4) Le ministre estime-t-il souhaitable de prévoir également une dérogation pour l'usage du véhicule en l’absence de la personne handicapée ou invalide majeure ou lorsque plusieurs personnes handicapées majeures invalides cohabitent, pour autant qu’il s’agisse du seul véhicule de la famille ? Peut-il motiver sa réponse ?

 

De btw-gunstregeling geldt uitsluitend als het voertuig door de persoon met een handicap als persoonlijk vervoermiddel wordt gebruikt en dit gedurende een periode van minstens 3 jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand .waarin de levering van het voertuig plaats heeft. Dit betekent niet dat die persoon in kwestie het voertuig zelf moet besturen. Hij of zij mag zich eveneens laten rijden. De aanwezigheid in het voertuig is wel vereist wanneer het op de openbare weg wordt gebruikt.

Het is toegelaten dat het voertuig af en toe wordt gebruikt voor verplaatsingen verricht zonder de aanwezigheid van de invalide of gehandicapte. Het moet dan wel worden gebruikt voor doeleinden die in verband staan met zijn bijzondere toestand (bijvoorbeeld terugkeer van het werk, van de school, van het ziekenhuis waar de invalide of gehandicapte werd gebracht). Wanneer het voertuig in andere omstandigheden wordt gebruikt, wordt de wagen geacht voor andere doeleinden dan voor zijn persoonlijk vervoer te zijn aangewend.

Wanneer het oneigenlijke gebruik van het voertuig zich voordoet binnen de periode van drie jaar is de invalide of de gehandicapte gehouden de btw, die aanvankelijk bij de verkrijging van het voertuig werd bespaard, terug te storten. De invalide of gehandicapte verliest door het oneigenlijke gebruik van het voertuig voor de toekomst bovendien het voordeel van het verlaagde tarief voor de aankoop van onderdelen, uitrustingsstukken en toebehoren, en voor de onderhouds- en herstellingswerken aan dit voertuig.

De administratie levert wel geen kritiek op het gebruik van het voertuig zonder de invalide of gehandicapte die minderjarig is of onder het statuut van verlengde minderjarigheid is geplaatst. Het moet dan wel gaan om het gebruik van het voertuig door de wettige vertegenwoordiger van de invalide of gehandicapte en voor zover het ook het enige voertuig van het gezin betreft. Deze versoepeling wordt gehandhaafd tot op het ogenblik dat de betrokken persoon in aanmerking komt voor hetzij de inkomensvervangende tegemoetkoming, hetzij de integratietegemoetkoming.

Het gebeurt echter dat meerdere meerderjarige gehandicapte of mindervalide personen samenwonen met een begeleider. In dergelijke gevallen kan één voertuig volstaan, zoals een aangepaste minibus bijvoorbeeld. Die zou echter slechts op één mindervalide kunnen worden ingeschreven. Het voertuig kan dan uitsluitend worden gebruikt voor die ene persoon met een handicap, maar niet voor de andere. In deze omstandigheden wordt blijkbaar geen uitzondering op het gunstige btw-tarief toegestaan.

In dit kader volgende vraag:

1) Hoeveel voertuigen werden in ons land in de periode 2008 - 2011 ingeschreven als persoonlijk voertuig voor een mindervalide, waarbij de fiscale gunstregeling inzake btw van toepassing is?

2) Hoe vaak deed er zich in diezelfde periode oneigenlijk gebruik van het voertuig voor waardoor de btw, die aanvankelijk bij de verkrijging van het voertuig werd bespaard, diende te worden teruggestort? Hoeveel werd er effectief teruggestort?

3) Hoeveel uitzonderingen werden er in dezelfde periode toegestaan op het gebruik van het voertuig zonder de invalide of gehandicapte die minderjarig is of onder het statuut van verlengde minderjarigheid is geplaatst voor zover het ook het enige voertuig van het gezin betreft?

4) Acht de minister het raadzaam de uitzondering ook toe te staan voor het gebruik van het voertuig zonder de invalide of gehandicapte die meerderjarig is of wanneer meerdere meerderjarige mindervalide personen samenwonen, voor zover het ook het enige voertuig van het gezin betreft? Kan hij zijn antwoord motiveren?

 
Réponse reçue le 16 avril 2013 : Antwoord ontvangen op 16 april 2013 :

1-3. L’honorable membre trouvera ci-après le nombre de demandes pour lesquelles l’application du régime de faveur prévu en matière de TVA pour certaines catégories de personnes invalides et handicapées a été invoquée et ce, pour les années demandées et par direction régionale TVA.


2008

2009

2010

2011

Antwerpen - Anvers

274

252

310

189

Brugge - Bruges

320

267

312

271

Brussel I - Bruxelles I

129

100

103

113

Brussel II - Bruxelles II

72

64

75

81

Gent - Gand

268

190

263

245

Hasselt

499

500

493

455

Mechelen - Malines

280

257

224

282

Bergen - Mons

595

550

580

553

Namen - Namur

719

455

307

648

Luik - Liege

541

557

552

515

TOTAL

3697

3192

3219

3352

Les autres chiffres demandés ne sont actuellement pas encore disponibles.

4. Ainsi que le souligne l’honorable membre, il ressort des dispositions du régime de faveur concerné que les avantages fiscaux accordés à certaines catégories de personnes invalides et handicapées pour des véhicules destinés au transport sur route de personnes, sont subordonnés à la condition que le véhicule soit utilisé comme moyen de transport personnel de la personne invalide ou handicapée.

Il n’a donc jamais été dans l’intention du législateur d’accepter et de maintenir l’application du régime lorsque le véhicule est utilisé à d’autres fins de manière fortuite ou alternative. Les dispositions légales en la matière doivent être strictement interprétées.

Rien ne s’oppose à ce que la personne invalide ou handicapée se déplace dans le véhicule en compagnie d’autres personnes, ou à ce qu’elle en confie la conduite, en sa présence, à un parent, voire à un tiers. Pour l’application de ce régime de faveur, le véhicule ne peut cependant, en principe, pas être utilisé sans la personne invalide ou handicapée. Les avantages fiscaux ne sont en effet accordés que pour répondre aux difficultés de locomotion de cette dernière.

A cet égard, l’administration fait néanmoins preuve d’une certaine tolérance. Lorsque la personne invalide ou handicapée n’est pas en mesure de conduire elle-même la voiture, il apparaît évident que la personne qui la conduit jusqu’à son lieu de travail ou – s’il s’agit d’un enfant – jusqu’à l’école, ramènera la voiture au domicile de la personne invalide ou handicapée, sans celle-ci, et repartira « à vide » en fin de journée pour aller rechercher l’intéressée.

Il en va a fortiori de même, pour le transport de la personne invalide ou handicapée en vue de son hospitalisation, sans distinguer selon que l’intéressée conduise habituellement elle-même sa voiture ou non. Il n’est également plus critiqué qu’un membre de la famille ou un tiers utilise le véhicule pour se rendre seul à la pharmacie, pour les besoins de la personne invalide ou handicapée qui, pour des raisons de santé, ne peut temporairement pas quitter son domicile.

L’administration part donc du principe qu’un lien direct doit exister entre ces trajets exceptionnels sans la présence à bord de la personne invalide ou handicapée et les nécessités de sa locomotion personnelle, de sorte que ces trajets ne mettent pas en cause le bénéfice des avantages fiscaux.

Ainsi que le souligne l’honorable membre, l’administration admet  que le représentant légal de la personne invalide ou handicapée, mineure d’âge ou placée sous statut de minorité prolongée, utilise le véhicule en l’absence de celle-ci pour autant qu’il s’agisse du seul véhicule dont dispose le ménage.

Cet assouplissement sera maintenu jusqu’au moment où la personne invalide ou handicapée concernée sera prise en considération soit pour l’allocation de revenus de remplacement, soit pour l’allocation d’intégration visées par la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux personnes handicapées (Moniteur belge du 1er avril 1987).

Une circulaire est en préparation aux fins d’actualiser les circulaires n° AFER 15/2004 et n° AREC 3/2001 du 10.03.2004 (faisant état des principes précités), par l’intégration de la jurisprudence issue de l’arrêt n° 148/2007 du 28 novembre 2007 de la Cour constitutionnelle relatif à l’exonération de la taxe de circulation d’un véhicule immatriculé au nom d’une personne invalide qui n’est pas en mesure de conduire elle-même ce véhicule et le confie à son conjoint.

Hormis ces situations précitées pour lesquelles le simple bon sens justifie une tolérance, toute utilisation du véhicule en l’absence de la personne invalide ou handicapée ne répond pas aux objectifs qui ont prévalu à l’instauration du régime de faveur concerné.

Toute extension substantielle du champ d’application des avantages fiscaux concernés, telle que la suppression ou l’assouplissement radical de la condition relative à l’utilisation du véhicule par la personne invalide ou handicapée, ne serait pas seulement en contradiction avec les principes de base de la réglementation en cause, mais irait même jusqu’à mettre en péril le régime de faveur en matière de TVA. La Commission européenne a en effet autorisé le maintien de ce régime fiscal de faveur, à la condition expresse que la Belgique n’y apporte aucune modification.

1. tot en met 3. Hierna kan het geachte lid het aantal aanvragen vinden, waar de toepassing van de gunstregeling inzake btw voor bepaalde categorieën van invaliden en gehandicapten werd ingeroepen en dit voor de gevraagde jaren en per gewestelijke btw-directie.


2008

2009

2010

2011

Antwerpen - Anvers

274

252

310

189

Brugge - Bruges

320

267

312

271

Brussel I - Bruxelles I

129

100

103

113

Brussel II - Bruxelles II

72

64

75

81

Gent - Gand

268

190

263

245

Hasselt

499

500

493

455

Mechelen - Malines

280

257

224

282

Bergen - Mons

595

550

580

553

Namen - Namur

719

455

307

648

Luik - Liege

541

557

552

515

TOTAAL

3697

3192

3219

3352

De overige gevraagde cijfers zijn momenteel nog niet voorhanden.

4. Zoals het geachte lid reeds stelt, blijkt uit de bepalingen van deze gunstregeling zelf dat de fiscale voordelen ten gunste van bepaalde categorieën van invaliden en gehandicapten inzake voertuigen voor personenvervoer langs de weg in het bijzonder, onderworpen zijn aan de voorwaarde dat het voertuig als persoonlijk vervoermiddel door de invalide of gehandicapte wordt gebruikt.

Het is dus nooit de bedoeling geweest van de wetgever de toepassing van de regeling te aanvaarden en te handhaven wanneer het voertuig toevallig of afwisselend voor andere doeleinden wordt gebruikt. De wettelijke bepalingen in kwestie moeten strikt worden geïnterpreteerd.

Niets belet dat de invalide of gehandicapte zich met het voertuig verplaatst in gezelschap van andere personen of dat hij in zijn aanwezigheid het besturen toevertrouwt aan een verwante of zelfs aan een derde. Voor de toepassing van de gunstregeling mag het voertuig echter in principe niet gebruikt worden zonder de invalide of gehandicapte. De fiscale voordelen worden immers slechts verleend om tegemoet te komen aan de verplaatsingsmoeilijkheden van laatstgenoemde.

In dit verband geeft de administratie niettemin blijk van een zekere tolerantie. Als de invalide of gehandicapte niet zelf met de wagen kan rijden, is het in die zin evident dat de persoon die de invalide of de gehandicapte naar zijn werk of - als het een kind betreft - naar de school voert, zonder dat deze laatste met de wagen terugkeert naar het huis van laatstgenoemde, en dat die persoon ’s avonds weer vertrekt met het “lege” voertuig om de betrokkene te halen.

Dit is a fortiori ook zo voor het vervoer van de invalide of gehandicapte met het oog op zijn hospitalisatie, zonder onderscheid of betrokkene gewoonlijk al dan niet zelf rijdt. Er wordt ook geen kritiek meer geleverd op het feit dat een familielid of een derde alleen met het voertuig naar de apotheek rijdt ten behoeve van de invalide of gehandicapte die, om gezondheids­redenen, zijn woning tijdelijk niet kan verlaten.

De administratie gaat er bijgevolg van uit dat er een onmiddellijk verband moet zijn tussen deze uitzonderlijke trajecten zonder aanwezigheid van de invalide of gehandicapte en de noodwendigheden van het persoonlijk vervoer van de betrokkene, zodat die trajecten het voordeel van de fiscale gunstregelingen niet in het gedrang brengen.

Zoals het geachte lid stelt, aanvaardt de administratie de toepassing van de gunstregeling wanneer het voertuig gebruikt wordt door de wettige vertegenwoordiger van het invalide of gehandicapte kind, zonder de aanwezigheid van de invalide, de minderjarige gehandicapte of de onder het statuut van verlengde minderjarige geplaatste, voor zover dit het enige voertuig van het gezin betreft.

Deze versoepeling zal worden gehandhaafd tot op het ogenblik dat de betrokken invalide in aanmerking komt voor hetzij de inkomensvervangende tegemoetkoming, hetzij de integratietegemoetkoming, bedoeld door de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten (Belgisch Staatsblad van 1 april 1987).

Er is een circulaire in voorbereiding waarin circulaires nr. AOIF 15/2004 en nr. AINV 3/2001 van 10 maart 2004 (waarin bovenvermelde principes vermeld staan), geactualiseerd worden door het integreren van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof nr. 48/2007 van 28 november 2007 inzake de vrijstelling van de verkeersbelasting van een voertuig ingeschreven op naam van een invalide die zelf niet in staat is dit voertuig te besturen en dit overlaat aan haar echtgenoot.

Behalve die voornoemde gevallen waarvoor een tolerantie logischerwijze gerechtvaardigd is, beantwoordt elk ander gebruik van het voertuig zonder de desbetreffende invalide of gehandicapte niet aan de doelstellingen die aan de basis lagen van de invoering van de betreffende gunstregeling.

Elke uitgesproken uitbreiding van de toepassing van betreffende gunstregeling, zoals de afschaffing of een volledige versoepeling van de voorwaarde inzake het gebruik van het voertuig door de invalide of gehandicapte, is niet alleen in strijd met de basisprincipes van de regeling maar zou daarenboven de gunstregeling inzake btw in het gedrang brengen. De Europese Commissie heeft immers de toelating gegeven die fiscale gunstregeling te behouden op uitdrukkelijke voorwaarde dat België die regeling niet wijzigt.