SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2011-2012 Zitting 2011-2012
________________
28 novembre 2011 28 november 2011
________________
Question écrite n° 5-3806 Schriftelijke vraag nr. 5-3806

de Peter Van Rompuy (CD&V)

van Peter Van Rompuy (CD&V)

au ministre de la Justice

aan de minister van Justitie
________________
Arrêt Faniel c. Belgique - Notification des jugements aux personnes condamnées au pénal - Délais - Possibilités d'appel - Notification systématique - Incidence budgétaire Arrest Faniël tegen België - Kennisgeving van vonnissen aan strafrechtelijk veroordeelden - Termijnen - Beroepsmogelijkheden - Systematische kennisgeving - Budgettaire impact 
________________
procédure pénale
procédure judiciaire
voie de recours
Cour européenne des droits de l'homme
droits de la défense
strafprocedure
rechtsvordering
rechtsmiddel
Europees Hof voor de rechten van de mens
rechten van de verdediging
________ ________
28/11/2011Verzending vraag
7/12/2011Dossier gesloten
28/11/2011Verzending vraag
7/12/2011Dossier gesloten
________ ________
Question n° 5-3806 du 28 novembre 2011 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-3806 d.d. 28 november 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Le 1er mars 2011, notre pays a été condamné par la Cour européenne des droits de l'homme dans l'affaire Faniel c. Belgique parce que la décision par défaut qui lui avait été notifiée ne mentionnait ni les possibilités d'appel ni les délais en vigueur pour l'appel. Or ces mentions sont bel et bien obligatoires pour les affaires civiles.

Puisqu'il ne connaissait pas les délais, M. Faniel n'avait pas fait opposition à temps contre la décision. Le tribunal correctionnel a par conséquent déclaré l'opposition non recevable.

En appel, une question préjudicielle a été posée à la Cour constitutionnelle. Celle-ci y a répondu par la négative car les principes d'égalité et de non-discrimination n'était pas violés.

Ensuite, tant l'appel que le pourvoi en cassation ont été rejetés.

La Cour européenne des droits de l'homme a estimé que, dans le cadre de l'accès à la justice, les différentes possibilités d'appel et les délais doivent être clairement indiqués et doivent être notifiés de la manière la plus explicite au justiciable, afin que celui-ci puisse effectivement les utiliser. En outre, ceci vaut d'autant plus, selon la Cour, vis-à-vis d'une personne en détention ou d'une personne qui n'est pas représentée par un avocat.

Dans sa circulaire du 18 juin 2008, le Collège des procureurs généraux a déjà entrepris les démarches nécessaires pour que soient explicitement consignés dans la notification les droits des condamnés.

En 1995 le parlement avait adopté un article 46bis nouveau pour le Code judiciaire mais la loi n'a pas encore été promulguée par le Roi et n'a donc pas encore été publiée au Moniteur Belge. Cet article règle la mention des différentes possibilités de recours.

Se pose la question de savoir si la décision elle-même, avec mention des voies de recours possibles, ne doit pas être systématiquement notifiée aux condamnés, comme c'est actuellement le cas dans les affaires civiles, conformément à l'article 792 du Code judiciaire.

Le Code de procédure pénale, adopté à la fin de 2005 par le Sénat, contient un article 369 qui charge le greffier de remettre, immédiatement après le prononcé, au ministère public et à chacune des parties présentes ou représentées à l'audience une copie du jugement ou de l'arrêt ou de la leur envoyer dans les cinq jours suivant le prononcé.

Une telle mesure aura indéniablement des répercussions sur le budget mais aussi sur la charge de travail des greffes.

C'est pourquoi j'aimerais poser les questions suivantes au ministre.

1) Quelles sont les répercussions financières d'une généralisation de la notification des jugements et arrêts aux condamnés ?

2) Quelle est l'incidence d'une telle mesure pour les greffes ?

3) Le ministre estime-t-il opportun, comme c'est le cas dans les affaires civiles, de notifier automatiquement aux parties les jugements et arrêts ?

 

Op 1 maart 2011 werd ons land veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Faniel tegen België, wegens het feit dat het verstekvonnis dat hem betekend werd niet de beroepsmogelijkheden en de geldende beroepstermijnen vermeldde, waar dit in burgerlijke zaken wel verplicht het geval is.

De heer Faniel had door het niet kennen van de termijnen niet tijdig zijn verzet tegen het vonnis aangetekend en bijgevolg verklaarde de correctionele rechtbank het verzet onontvankelijk.

In beroep werd een prejudiciële vraag gesteld aan het Grondwettelijk Hof, dat deze vraag negatief beantwoordde wegens het niet schenden van het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel.

Vervolgens werden zowel het beroep als het cassatieberoep afgewezen.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde dat in het kader van de toegang tot de rechter de verschillende beroepsmogelijkheden en de termijnen duidelijk moeten worden aangegeven en op de meest mogelijke expliciete manier aan de rechtsonderhorige moeten bekendgemaakt worden, zodanig dat deze er daadwerkelijk gebruik van kunnen maken. Dit geldt bovendien, volgens het Hof, des te meer ten aanzien van een persoon in hechtenis of die niet vertegenwoordigd wordt door een advocaat.

Het College van Procureurs-Generaal heeft in zijn omzendbrief van 18 juni 2008 reeds de nodige stappen gezet om in de kennisgeving de rechten van de veroordeelde uitdrukkelijk op te nemen.

In 1995 werd in het Parlement een nieuw artikel 46bis van het Gerechtelijk Wetboek gestemd, maar de wet werd nog steeds niet bekrachtigd door de Koning en bijgevolg nog niet bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Dit artikel regelt de vermelding van de verschillende beroepsmogelijkheden.

De vraag stelt zich in dat kader of de beslissing zelf, met hierbij de mogelijkheden om rechtsmiddelen aan te wenden, niet systematisch moet medegedeeld worden aan de veroordeelden, zoals momenteel reeds in burgerlijke zaken het geval is, overeenkomstig artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek.

Het Wetboek van Strafprocesrecht dat door de Senaat eind 2005 werd goedgekeurd bevatte een artikel 369 dat de griffier opdroeg aan het openbaar ministerie en aan elk van de op de zitting aanwezige of vertegenwoordigde partijen een afschrift van het vonnis of arrest mee te delen zodra het is uitgesproken of het hun toe te sturen binnen de vijf dagen na de uitspraak.

Zulke maatregel zal ongetwijfeld enige budgettaire impact hebben en ook op de werklast van de griffies.

Daarom stel ik de volgende vragen aan de geachte minister:

1) Wat is de financiële impact van een algemene mededeling van de vonnissen en arresten aan de veroordeelden?

2) Wat is de impact van dergelijke maatregel voor de griffies?

3) Acht hij het opportuun om net zoals het in burgerlijke zaken het geval is, de partijen automatisch mededeling te geven van de vonnissen en arresten?