SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session extraordinaire de 2010 Buitengewone zitting 2010
________________
20 septembre 2010 20 september 2010
________________
Question écrite n° 5-177 Schriftelijke vraag nr. 5-177

de Guido De Padt (Open Vld)

van Guido De Padt (Open Vld)

au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale

aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie
________________
CPAS - Revenu d'intégration - Chômeurs suspendus OCMW - Leefloon - Geschorste werklozen 
________________
chômeur
lutte contre le chômage
CPAS
revenu minimal d'existence
intégration sociale
statistique officielle
répartition géographique
werkloze
werkloosheidsbestrijding
OCMW
minimumbestaansinkomen
sociale integratie
officiële statistiek
geografische spreiding
________ ________
20/9/2010Verzending vraag
15/7/2011Antwoord
20/9/2010Verzending vraag
15/7/2011Antwoord
________ ________
Question n° 5-177 du 20 septembre 2010 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-177 d.d. 20 september 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

En raison du renforcement des contrôles à l'égard des chômeurs, les chômeurs suspendus recourent de plus en plus aux CPAS. À Gramont, en 2005, 8 chômeurs suspendus ont émargé au CPAS, 7 en 2006, 38 en 2007 et 31 en 2009. Il en résulte une augmentation non seulement de la charge de travail, mais aussi des revenus d'intégration sociale, missions pour lesquelles les pouvoirs locaux ne reçoivent aucune compensation. L'autorité fédérale fait ainsi glisser une partie de ces charges vers les CPAS. On constate par ailleurs que dans de nombreux cas, les suspensions sont dues à un refus de travailler de la part de l'intéressé. Je pense notamment à l'abandon volontaire d'un emploi, au licenciement « provoqué » par le peu d'efforts fournis ou par des absences injustifiées, au refus d'une offre d'emploi convenable, à la non-production de lettres de candidature, à la mauvaise volonté face à une offre de placement du VDAB. Conformément à l'article 3 de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale, l'intéressé doit être disposé à travailler (à moins que des raisons de santé ou d'équité l'en empêchent) pour pouvoir bénéficier de ce droit. À mon sens, le fait d'avoir été suspendu par l'ONEM pour refus de travail établit clairement que l'on ne satisfait pas à la condition précitée de la loi concernant le droit à l'intégration sociale. Et il ressort du Bulletin des Questions et Réponses du Sénat, 1976-77, 19 septembre 1977 (Question n° 81 de M. Van Parys) qu'il doit s'agir de chômage « involontaire ».

1. Combien de chômeurs suspendus (ventilés selon le caractère temporaire ou définitif de la suspension) se sont-ils adressés en 2005, 2006, 2007, 2008 et 2009 (ventilés par Région) à un CPAS afin d'y demander un revenu d'intégration ?

2. Combien de ces demandes ont-elles été acceptées et quelle est la charge financière nette ayant dû être supportée par les CPAS à la suite de cet accord ?

3. Dans combien de cas (avec la même ventilation qu'au point 1) la suspension de l'ONEM était-elle basée sur l'absence de volonté de travailler ou sur un autre comportement fautif des personnes suspendues ?

4. Le secrétaire d'État admet-il que l'on n'entre pas en considération pour le revenu d'intégration sociale lorsqu'en raison d'une évidente négligence coupable, on est soi-même à la base d'une suspension de l'ONEM ?

 

De strengere controles op de werklozen hebben tot gevolg dat de geschorsten meer en meer een beroep doen op de OCMW’s. Zo kwamen er in 2005 in Geraardsbergen 8 geschorsten terecht bij het OCMW. In 2006 waren er dat 7, in 2007 ging het om 38 dossiers, in 2008 om 23 en in 2009 om 31. Dat zorgt niet alleen voor meer werklast, maar ook voor meer leefloonuitkeringen, opdrachten waarvoor de lokale overheden niet gecompenseerd worden. De federale overheid verschuift die lasten op die manier voor een deel naar de OCMW’s. Anderzijds wordt vastgesteld dat de schorsingen in vele gevallen te wijten zijn aan de werkonwilligheid van de geschorste. Ik denk onder meer aan de vrijwillige werkverlating, het “uitgelokte” ontslag door ontoereikende arbeidsinzet of ongewettigde afwezigheden, de weigering van een passend werkaanbod, het niet-voorleggen van sollicitatiebrieven, het nalaten om mee te werken met een arbeidsbemiddelingsaanbod van de VDAB. Overeenkomstig artikel 3 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, moet men werkbereid zijn (tenzij dit om gezondheids- of billijkheidsredenen niet mogelijk is) om het recht op maatschappelijke integratie te kunnen genieten. Uit de omstandigheid dat men door de RVA werd geschorst wegens werkonwilligheid, blijkt mijns inziens duidelijk dat men niet voldoet aan de bovenmelde vereiste van de RMI-wet. En dat het om “onvrijwillige” werkloosheid moet gaan, blijkt uit Vragen en Antwoorden Senaat, 1976-77, 19 september 1977 (Vraag nr. 81 van de heer Van Parys).

1. Hoeveel geschorste werklozen (met opsplitsing naargelang het ging om een tijdelijke, dan wel een definitieve schorsing ) wendden zich in 2005, 2006, 2007, 2008 en 2009 (opgesplitst per Gewest) tot een OCMW om er een leefloon aan te vragen?

2. Hoeveel van die aanvragen werden ingewilligd en hoeveel bedroeg de netto financiële last die de OCMW’s ten gevolge van die inwilliging ten laste moesten nemen?

3. In hoeveel gevallen (met de opsplitsing zoals gevraagd onder 1) was de RVA-schorsing gebaseerd op de afwezigheid van werkbereidheid of op een ander foutief gedrag van de geschorsten?

4. Is de staatssecretaris het ermee eens dat men ook niet in aanmerking komt voor RMI wanneer men door manifest schuldig verzuim zelf aan de basis ligt van een RVA-schorsing?

 
Réponse reçue le 15 juillet 2011 : Antwoord ontvangen op 15 juli 2011 :

En réponse à vos questions, je peux vous communiquer les informations suivantes.

1-2-3) Mon administration n'a pas la possibilité d'élaborer des statistiques de ce type.

4) La disposition au travail, une des conditions légales pour avoir droit à l'intégration sociale, n'est pas appréciée de la même manière que dans la réglementation relative au chômage. Les critères applicables dans cette réglementation ne peuvent en effet pas être repris sans plus, étant donné que d'autres conditions en sus de celles de la loi du 26 mai 2002 ne peuvent être imposées. Il appartient au Centre public d’action sociale (CPAS) d'apprécier, pour chaque cas individuel, la disposition au travail du demandeur d'aide sur la base des possibilités concrètes et des efforts personnels de l'intéressé. Il faut tenir compte de sa situation spécifique, de son âge, de sa formation, de sa santé, de son éducation. La sanction éventuelle de l'Office nationale de l’Emploi (ONEM) n'est dès lors pas déterminante en soi lors de la prise de décision par un CPAS, mais est un élément parmi d'autres à prendre en considération lors de l'appréciation de la disposition au travail.

In antwoord op uw vragen, kan ik u het volgende meedelen.

1-2-3) Mijn administratie beschikt niet over de mogelijkheid om dergelijke statistieken op te maken.

4) De werkbereidheid, één van de wettelijke voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie, wordt niet op dezelfde manier beoordeeld als in de werkloosheidsreglementering. De criteria van toepassing in de laatstgenoemde reglementering mogen immers niet zonder meer worden overgenomen aangezien aan de door de wet van 26 mei 2002 gestelde voorwaarden geen andere voorwaarden mogen worden toegevoegd. Het behoort tot de opdracht van het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn (OCMW) om voor elk individueel geval de werkbereidheid van de hulpaanvrager te beoordelen aan de hand van de concrete mogelijkheden en de persoonlijke inspanningen van de betrokkene. Er moet rekening gehouden worden met zijn specifieke situatie, met zijn leeftijd, zijn opleiding, zijn gezondheid, zijn opvoeding. De eventuele schorsing door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) is op zich dan ook niet doorslaggevend bij de beslissing van het OCMW, maar vormt één element naast mogelijke andere elementen die in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van de werkbereidheid.