SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2010-2011 Zitting 2010-2011
________________
22 février 2011 22 februari 2011
________________
Question écrite n° 5-1426 Schriftelijke vraag nr. 5-1426

de Bert Anciaux (sp.a)

van Bert Anciaux (sp.a)

au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales

aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen
________________
Musées royaux à Bruxelles - Musée Fin de siècle - Coopération avec les communautés Koninklijke Musea in Brussel - Museum Fin de siècle - Samenwerking met de gemeenschappen 
________________
musée
politique culturelle
communautés de Belgique
accord de coopération (Cadre institutionnel belge)
établissements scientifiques et culturels fédéraux
beaux-arts
museum
cultuurbeleid
gemeenschappen van België
samenwerkingsakkoord (Belgisch institutioneel kader)
federale wetenschappelijke en culturele instellingen
schone kunsten
________ ________
22/2/2011Verzending vraag
7/12/2011Dossier gesloten
22/2/2011Verzending vraag
7/12/2011Dossier gesloten
________ ________
Aussi posée à : question écrite 5-1317
Réintroduite comme : question écrite 5-4518
Aussi posée à : question écrite 5-1317
Réintroduite comme : question écrite 5-4518
________ ________
Question n° 5-1426 du 22 février 2011 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-1426 d.d. 22 februari 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Les musées royaux à Bruxelles ouvriront en février 2012 un musée sur la fin de siècle. Quelle que soit la pertinence de ce choix en matière d'histoire de l'art et sur le plan touristique, on peut s'interroger sur le lien existant entre la stratégie de ces institutions fédérales et la politique culturelle des communautés.

Je souhaiterais obtenir une réponse aux questions suivantes.

1) Existe-t-il un lien structurel et efficace de coopération et/ou concertation entre les Musées royaux de Bruxelles et la politique culturelle (politique en matière de musées) des communautés française et flamande, toutes deux actives à Bruxelles ? Dans l'affirmative, comment cette coopération et cette négociation se déroulent-elles ? À quels résultats conduisent-elles ? Dans la négative, quels arguments peuvent-ils expliquer l'absence de coopération et de concertation ?

2) Que pense le premier ministre du constat selon lequel les musées fédéraux et ceux des communautés, tous entièrement financés par les impôts des mêmes citoyens, se développent séparément sur un même terrain et pour un public cible souvent commun, sans s'inscrire dans un cadre stratégique commun ? Reconnaît-il qu'il en découle un grave déficit et de nombreuses occasions manquées ?

3) Est-il disposé à faire intervenir, à la demande et sous la diretion des communautés, les institutions culturelles fédérales dans le cadre d'une politique commune ? Dans l'affirmative, en a-t-il déjà fait part aux communautés concernées ? Dans la négative, par quels arguments justifie-t-il son refus ?

 

De Koninklijke Musea in Brussel openen in februari 2010 een museum over het Fin de siècle. Ongeacht de kunsthistorische en toeristische hoge relevantie van deze keuze, stelt zich de vraag hoe strategie van deze federale instelling zich verhoudt tot het cultuurbeleid van de gemeenschappen.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Bestaat er een structureel en werkzaam samenwerkingsverband en / of overleg tussen de Koninklijke Musea in Brussel en het cultuurbeleid (museabeleid) van de Franse en Vlaamse Gemeenschappen, beide actief in Brussel? Zo ja, hoe verlopen deze samenwerking en overleg, tot welke resultaten leidden ze? Zo niet, met welke argumenten kan de ontstentenis van deze samenwerking en overleg worden verklaard?

2) Hoe beoordeelt de geachte eerste minister de vaststelling dat de federale en de gemeenschapsmusea, beide categorieën volledig betaald met belastingsgeld van dezelfde burgers, zich op een zelfde terrein, voor een vaak gemeenschappelijk doelpubliek apart ontwikkelen, zonder zich in een gemeenschappelijk beleidskader te plaatsen? Beaamt de hij dat hierdoor een ernstig deficit ontstaat, dat vele kansen worden gemist?

3) Is hij bereid om op vraag en onder regie van de gemeenschappen, de federale cultuurinstellingen in te schakelen in een gemeenschappelijk beleid? Zo ja, heeft hij dit signaal al aan de betrokken gemeenschappen overgemaakt? Zo niet, met welke argumenten onderbouwt hij deze afwijzende keuze?