SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2009-2010 Zitting 2009-2010
________________
1 février 2010 1 februari 2010
________________
Question écrite n° 4-6698 Schriftelijke vraag nr. 4-6698

de Nele Lijnen (Open Vld)

van Nele Lijnen (Open Vld)

à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique

aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid
________________
Indépendant - Conjoint aidant - Aidants non mariés - Statut Zelfstandigen - Meewerkende echtgeno(o)t(e) - Ongehuwde helpers - Statuut 
________________
célibataire
conjoint aidant
profession indépendante
impôt des personnes physiques
vrijgezel
meewerkende echtgenoot
zelfstandig beroep
belasting van natuurlijke personen
________ ________
1/2/2010Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 4/3/2010)
8/3/2010Antwoord
1/2/2010Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 4/3/2010)
8/3/2010Antwoord
________ ________
Question n° 4-6698 du 1 février 2010 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 4-6698 d.d. 1 februari 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Le conjoint d'un indépendant qui n'exerce aucune activité professionnelle lui ouvrant des droits propres à des allocations de sécurité sociale égales à celles du statut social des indépendants, et qui ne bénéficie pas d'une allocation de sécurité sociale est présumé être conjoint aidant. Aujourd'hui, en principe, 30 % du revenu de l'indépendant est attribué au conjoint aidant. Étant donné que le conjoint aidant ne gagne que 30 % du revenu global du ménage et l'indépendant 70 %, le conjoint aidant peut constituer moins de droits à la pension que l'indépendant. Pourtant, un conjoint aidant travaille, dans un grand nombre de cas, autant pour l'entreprise ou s'occupe des enfants afin que l'indépendant puisse consacrer davantage de temps à son travail. Par la suite, lors d'un éventuel divorce, cela pourrait se révéler préjudiciable pour le conjoint aidant.

La possibilité existe, moyennant un accord avec le fisc, d'attribuer 50 % du revenu au conjoint aidant, si les prestations de celui-ci lui donnent manifestement droit à une quotité plus importante. Cela doit cependant être prouvé par le contribuable même et implique toute une discussion avec le fisc. Toutefois, fournir une telle preuve est la dernière chose que le contribuable souhaite et à laquelle il veut consacrer du temps.

1. La ministre est-elle convaincue que l'attribution forfaitaire de 30 % du revenu de l'indépendant au conjoint aidant, quelle que soit sa participation effective à l'activité indépendante, soit un bon système ?

2. Peut-elle fournir les chiffres du nombre d'hommes et du nombre de femmes qui ont actuellement le statut de conjoint aidant ?

3. Dans combien de cas le fisc a-t-il permis que plus de 30 % du revenu soit attribué au conjoint aidant ?

4. Il existe pour le conjoint aidant de véritables barrières pour la constitution d'une pension minimale, notamment l'accord préalable du fisc. En réalité, il apparaît par ailleurs que ce sont encore souvent des femmes qui ont le statut de conjoint aidant. La ministre n'estime-t-elle pas que cette réglementation viole le principe de l'égalité des chances pour les femmes et les hommes ?

L'article 7bis de l'arrêté royal n° 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendants étend le champ d'application du statut du conjoint indépendant à l'aidant non marié d'un travailleur indépendant, qui est lié à ce travailleur indépendant par une déclaration de cohabitation légale. Il appartient au Roi de fixer les modalités d'application relatives aux personnes concernées.

5. Ces règles ont-elles déjà été fixées par le Roi ?

a. Dans l'affirmative, que contiennent-elles?

b. Dans la négative, chaque aidant non marié peut-il obtenir le statut de conjoint aidant à partir du moment où il fait une déclaration de cohabitation légale?

6. Combien d'aidants non mariés, liés à un indépendant par une déclaration de cohabitation légale, ont-ils fait la déclaration en vue d'obtenir le statut de conjoint aidant?

 

De echtgenoot of echtgenote van een zelfstandige die geen beroepsactiviteit uitoefent die voor hem eigen rechten opent op sociale zekerheidsuitkeringen gelijkwaardig aan die van het sociaal statuut der zelfstandigen, noch een sociale zekerheidsuitkering geniet, wordt vermoed meewerkende echtgenoot te zijn. Vandaag wordt in principe 30 % van het inkomen van de zelfstandige toegewezen aan de meewerkende echtgeno(o)t(e). Doordat de meewerkende echtgeno(o)t(e) maar 30 % van het gezamenlijke gezinsinkomen verdient en de zelfstandige 70 %, kan de meewerkende echtgeno(o)t(e) minder pensioenrechten opbouwen dan de zelfstandige. Nochtans werkt een meewerkende echtgeno(o)t(e) in een groot aantal gevallen evenveel voor de zaak, of neemt daarnaast een deel van de kinderzorg op zich, zodat de zelfstandige in staat is zelf meer werkuren in de zaak te steken. Bij een eventuele latere scheiding zou dit wel eens nadelig kunnen uitvallen voor de meewerkende echtgeno(o)t(e).

Uiteraard bestaat de mogelijkheid om mits akkoord van de fiscus tot 50 % van het inkomen toe te wijzen aan de meewerkende echtgeno(o)t(e), indien de prestaties van de meewerkende echtgenoot hem kennelijk recht geven op een groter deel. Dat moet echter worden bewezen door de belastingplichtige zelf, met een hele discussie met de fiscus tot gevolg. Een dergelijke bewijsvoering leveren, is echter het laatste waar de zelfstandige op zit te wachten en waar hij tijd in wil steken.

1. Is de geachte minister er van overtuigd dat de forfaitaire toewijzing van 30 % van het inkomen van de zelfstandige aan de meewerkende echtgeno(o)t(e), ongeacht de effectieve bijdrage aan de zelfstandige zaak, een goed systeem is?

2. Kan zij de cijfers geven van het aantal mannen en van het aantal vrouwen die momenteel het statuut van meewerkende echtgenoot hebben?

3. In hoeveel gevallen heeft de fiscus toegelaten dat er meer dan 30 % van het inkomen wordt toegewezen aan de meewerkende echtgeno(o)t(e)?

4. Er bestaan voor de meewerkende echtgeno(o)t(e) reële barrières om meer dan een minimumpensioen op te bouwen, waaronder het voorafgaandelijk akkoord verkrijgen van de fiscus. In realiteit blijkt bovendien dat het nog steeds voornamelijk vrouwen zijn die het statuut van meewerkende echtgenote hebben. Denkt zij niet dat deze regeling in feite het principe van gelijke kansen voor mannen en vrouwen schendt?

In artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen wordt het toepassingsgebied van het statuut van de meewerkende echtgeno(o)t(e) verruimd tot de ongehuwde helper van een zelfstandige die met de zelfstandige verbonden is door een verklaring van wettelijke samenwoning. Het is aan de Koning om de nadere regels voor de toepassing hiervan te bepalen.

5. Werden deze regels door de Koning reeds bepaald?

a. Indien ja, wat houden deze regels in?

b. Indien nee, kan dan elke ongehuwde helper vanaf het moment dat men een verklaring van wettelijke samenwoning aflegt, het statuut van meewerkende echtgenoot verkrijgen?

6. Hoeveel ongehuwde helpers die met een zelfstandige verbonden zijn door een verklaring van wettelijke samenwoning hebben de verklaring afgelegd om het statuut van meewerkende echtgeno(o)t(e) te verkrijgen?

 
Réponse reçue le 8 mars 2010 : Antwoord ontvangen op 8 maart 2010 :

J’ai l’honneur de fournir à l’honorable membre les réponses à ses questions.

1. + 3. Je signale à l’honorable membre que ces questions ne relèvent pas de ma compétence, mais de celle de mon collègue, le vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles

2. Le 30 septembre 2009, il y avait 41 922 conjoints aidants, parmi lesquels 37 821 femmes et 4 101 hommes.

4. Le choix de la profession se fait en toute liberté. Ce sont les conjoints/cohabitants eux-mêmes qui décident comment ils organisent leurs activités professionnelles. La réglementation ne prévoit aucune distinction entre hommes et femmes en ce qui concerne « le statut de conjoint aidant ».

5. Jusqu’à présent, aucune règle plus précise n’a été édictée pour ce qui est de l’application de l’article 7bis de l’arrêté royal n° 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendants, en ce qui concerne l’aidant non marié d’un travailleur indépendant qui est lié avec ce travailleur indépendant (qui n’est pas dirigeant d'entreprise) par une déclaration de cohabitation légale. La disposition légale susvisée est toutefois suffisamment claire, pour que les personnes ayant conclu un contrat de cohabitation légale tombent aussi sous le coup de la présomption légale qu’elle contient.

6. Comme déjà mentionné au point 5, la présomption (instaurée par l’article 7bis de l’arrêté royal n° 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendant) s’applique tant aux cohabitants légaux qu’aux conjoints mariés. Aucune déclaration n’est dès lors nécessaire pour obtenir le statut de conjoint aidant.

Il n’y a pas de données statistiques disponibles concernant, d’une part, le nombre de cohabitants légaux et, d’autre part, le nombre de personnes mariées parmi le nombre total de personnes ayant le statut de conjoint aidant.

Ik heb de eer het geachte lid het antwoord op de door haar gestelde vragen te bezorgen.

1. + 3. Ik deel aan het geachte lid mee dat deze vragen niet tot mijn bevoegdheden behoren maar tot die van mijn collega, de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen.

2. Op 30 september 2009 waren er 41 922 meewerkende echtgenoten waaronder 37 821 vrouwen en 4 101 mannen.

4. Er geldt een vrije keuze van beroep. Het zijn de echtgenoten/partners zelf die beslissen hoe zij hun beroepsactiviteiten organiseren. De reglementering voorziet geen onderscheid tussen mannen en vrouwen wat het “statuut van meewerkende echtgenoot” betreft.

5. Er werden tot op heden geen nadere regels bepaald voor de toepassing van artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen ten aanzien van de ongehuwde helper van een zelfstandige die met deze zelfstandige, die geen bedrijfsleider is, verbonden is door een verklaring van wettelijke samenwoning.

De voornoemde wettelijke bepaling is evenwel voldoende duidelijk zodat ook personen die een overeenkomst van wettelijke samenwoning hebben afgesloten onder het erin vermelde vermoeden vallen.

6. Zoals reeds onder punt 5 vermeld, geldt voor personen die wettelijk samenwonen hetzelfde vermoeden (ingesteld door artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen) als voor echtgenoten. Er dient dus geen verklaring afgelegd te worden om het statuut van meewerkende echtgenoot te verkrijgen.

Er zijn geen statistische gegevens beschikbaar over het aantal wettelijk samenwonenden enerzijds en het aantal gehuwden anderzijds onder het totale aantal personen met het statuut van meewerkende echtgenoot.