SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2009-2010 Zitting 2009-2010
________________
27 janvier 2010 27 januari 2010
________________
Question écrite n° 4-6586 Schriftelijke vraag nr. 4-6586

de Ann Somers (Open Vld)

van Ann Somers (Open Vld)

à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile

aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid
________________
Office national de l'emploi (ONEm) - Critères de l' "emploi convenable" - Disparités régionales Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) - Criteria van "passende dienstbetrekking" - Regionale verschillen 
________________
demande d'emploi
lutte contre le chômage
Office national de l'emploi
disparité régionale
zoeken naar een baan
werkloosheidsbestrijding
Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening
regionale verschillen
________ ________
27/1/2010Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 25/2/2010)
6/5/2010Einde zittingsperiode
27/1/2010Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 25/2/2010)
6/5/2010Einde zittingsperiode
________ ________
Question n° 4-6586 du 27 janvier 2010 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 4-6586 d.d. 27 januari 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

En réponse à une question écrite de la députée flamande Lydia Peeters (question n° 74 du 18 novembre 2009), le ministre flamand de l'Emploi déclare qu'il est nécessaire d'organiser avec les partenaires sociaux une réflexion approfondie sur les critères actuels de l'« emploi convenable » et les dispenses prévues dans la réglementation de l'Office national de l'emploi (ONEm). À titre d'illustration, il fait référence aux dispositions relatives à la période de protection pour la profession à laquelle ont préparé les études ou la profession exercée, en fonction de l'évolution de la demande sur le marché du travail, de la distance entre le domicile et le lieu de travail, du critère d'aptitude médicale et des dispenses y relatives. Au nom de la Flandre, le ministre demande que l'on soit attentif aux disparités régionales.

1. La ministre a-t-elle déjà reçu de la part de la Flandre une demande pour l'organisation d'une réflexion approfondie sur les critères de l'emploi convenable ?

2. Est-elle disposée à lancer ce débat ?

3. Accédera-t-elle dès lors à la demande ou suggestion de la Flandre de mener ce débat ?

4. Invitera-t-elle les partenaires sociaux à se livrer à cette réflexion ?

5. Quels problèmes rencontre-t-elle dans l'interprétation de la notion d'« emploi convenable » ?

6. Quelles sont à ses yeux les priorités et principes fondamentaux à prendre absolument en considération pour l'évaluation et la redéfinition de la notion d'« emploi convenable » ?

7. Dans quelle mesure est-elle disposée à tenir compte du désir de voir analyser les disparités régionales ?

 

In antwoord op de schriftelijke vraag van Vlaams Parlementslid Lydia Peeters (vraag nr. 74 van 18 november 2009) stelt de Vlaamse minister van Werk dat het noodzakelijk is om met de sociale partners een grondige reflectie te houden over de bestaande criteria van de passende dienstbetrekking en over de vrijstellingsbepalingen vervat in de regelgeving van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA). Als illustratie verwijst hij naar bepalingen inzake beschermingstermijnen voor het aangeleerde of uitgeoefende beroep, afhankelijk van de ontwikkelingen aan de vraagzijde van de arbeidsmarkt, de afstand van en naar het werk, het criterium en de vrijstellingsbepalingen met betrekking tot de medische geschiktheid. Vanuit Vlaanderen vraagt de minister aandacht voor de regionale verschillen.

1. Ontving de minister vanuit Vlaanderen al een verzoek tot het houden van een grondige reflectie over de bestaande criteria van de passende dienstbetrekking?

2. Is ze überhaupt bereid om dit debat te openen?

3. Zal ze bijgevolg ingaan op de vraag of suggestie van Vlaanderen om dit debat te voeren?

4. Zal ze de sociale partners vragen om deze denkoefening te maken?

5. Welke problemen ondervindt ze met het begrip “passende dienstbetrekking”?

6. Welke prioriteiten en basisuitgangspunten zijn voor haar van essentieel belang bij de evaluatie en inhoudelijke bijsturing van het begrip “passende dienstbetrekking”?

7. In welke mate is ze bereid rekening te houden met de verzuchting om aandacht te schenken aan de regionale verschillen?