SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2009-2010 Zitting 2009-2010
________________
13 octobre 2009 13 oktober 2009
________________
Question écrite n° 4-4750 Schriftelijke vraag nr. 4-4750

de Nele Jansegers (Vlaams Belang)

van Nele Jansegers (Vlaams Belang)

au vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles

aan de vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen
________________
Service public fédéraux - Cellules stratégiques - Port d'un foulard Federale overheidsdiensten - Beleidscellen - Dragen van een hoofddoek 
________________
ministère
fonction publique
fonctionnaire
personnel contractuel
islam
vêtement
devoirs du fonctionnaire
relation Église-État
symbole religieux
ministerie
overheidsapparaat
ambtenaar
personeel op contractbasis
islam
kledingstuk
plichten van de ambtenaar
verhouding kerk-staat
religieus symbool
________ ________
13/10/2009Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 13/11/2009)
19/11/2009Antwoord
13/10/2009Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 13/11/2009)
19/11/2009Antwoord
________ ________
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4747
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4748
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4749
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4751
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4752
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4753
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4754
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4755
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4756
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4757
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4758
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4759
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4760
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4761
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4762
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4763
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4764
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4765
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4766
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4767
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4768
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4747
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4748
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4749
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4751
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4752
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4753
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4754
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4755
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4756
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4757
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4758
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4759
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4760
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4761
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4762
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4763
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4764
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4765
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4766
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4767
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-4768
________ ________
Question n° 4-4750 du 13 octobre 2009 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 4-4750 d.d. 13 oktober 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Début juillet 2009, je vous ai posé une question à propos de votre position concernant le port d'un foulard dans votre cellule stratégique et dans les services et instituts qui relèvent de votre compétence (questions écrites n°s 4-3727 à 4-3748). Par lettre du 6 juillet 2009, la Chancellerie du Premier ministre vous a fait savoir qu'il revenait au seul ministre de la Fonction publique de répondre à ce sujet et que dans votre réaction, vous ne pouviez renvoyer qu'à la réponse dudit ministre.

J'ai entre-temps reçu la réponse du ministre de la Fonction publique (question n° 4-3731). Elle est encore très imprécise sur le fait de savoir si les fonctionnaires sont autorisés ou non à porter un foulard. Le ministre concerné refuse en effet de se prononcer et reporte la prise de décision en cette matière sur les présidents du comité de direction et les autres fonctionnaires dirigeants. Sa conclusion est en tout cas la suivante: Laissons donc les présidents de comité de direction et autres fonctionnaires dirigeants assumer leurs responsabilités, dans le cadre de la réglementation actuelle.

Afin d'obtenir une réponse à mes questions concrètes, je m'adresse par conséquent de nouveau aux ministres et secrétaires d'État compétents.

D'où les questions suivantes:

1. Pouvez-vous me dire, pour chaque service qui relève de votre responsabilité/compétence ou pour votre cellule stratégique comment “les présidents de comité et autres fonctionnaires dirigeant ont pris leurs responsabilités dans le cadre de la réglementation actuelle en ce qui concerne la question du port d'un foulard par des fonctionnaires durant les heures de service ?

a. A-t-on déjà été confronté au problème du port d'un foulard ? En d'autres termes, y a-t-il ou y a-t-il eu dans ces services des musulmanes qui portent un foulard ou ont souhaité en porter un ?

b. Quelles décisions ont-elles déjà été prises à ce sujet ? Le port d'un foulard est-il autorisé et dans l'affirmative, dans quelles circonstances ? Quels critères ont-ils été pris en considération à cet égard ?

c. Si aucune décision n'a encore été prise, des instructions ont-elles été rédigées en la matière, compte tenu du fait que ce problème se posera vraisemblablement, tôt ou tard ?

2. Des décisions ont-elles déjà été contestées en la matière devant un tribunal ou auprès du Centre pour l'égalité des chances et la lutte contre le racisme ?

 

Begin juli 2009 stelde ik u een vraag omtrent uw standpunt inzake het dragen van het hoofddoek in uw beleidscel en in de diensten en instellingen die onder uw voogdij staan (schriftelijke vragen nrs. 4-3727 tot 4-3748). Bij brief van 6 juli 2009 deelde de Kanselarij van de eerste minister u mee dat het enkel aan de minister van Ambtenarenzaken was hierop een antwoord te verstrekken en mocht u in uw antwoord enkel verwijzen naar het antwoord van deze minister.

Ik heb intussen dit antwoord van de minister van Ambtenarenzaken (vraag nr. 4-3731) ontvangen. Het laat alvast nog veel onduidelijkheid bestaan over het al dan niet toegelaten zijn van het dragen van een hoofddoek door ambtenaren. De bevoegde minister weigert immers zelf kleur te bekennen en schuift het nemen van een beslissing in deze aangelegenheid in feite af op de schouders van de voorzitters van het Directiecomité en andere leidinggevende ambtenaren. Zijn conclusie is immers: " De voorzitters van het Directiecomité en andere leidinggevende ambtenaren dienen dus hun verantwoordelijkheden op te nemen in het kader van de huidige reglementering. "

Om een antwoord op mijn concrete vragen te krijgen kom ik bijgevolg terug uit bij de bevoegde ministers en staatssecretarissen.

Vandaar de volgende vragen:

1. Kan u mij voor uw beleidscel en elke dienst of instelling die onder uw verantwoordelijkheid / voogdij staan meedelen hoe " de voorzitters van het Directiecomité en andere leidinggevende ambtenaren hun verantwoordelijkheden hebben opgenomen in het kader van de huidige reglementering " met betrekking tot de problematiek van het al dan niet toelaten van het dragen van een hoofddoek door ambtenaren tijdens de diensturen?

a. Heeft de problematiek van het dragen van een hoofddoek zich al voorgedaan, zijn er met andere woorden in deze diensten moslima's (geweest) die een hoofddoek dragen of wensten te dragen?

b. Welke beslissingen werden in dat verband al genomen? Is het dragen van een hoofddoek toegelaten en zo ja, in welke omstandigheden wel en in welke niet? Welke criteria werden er daarbij in ogenschouw genomen?

c. Indien er nog geen beslissingen werden genomen, worden hierover dan instructies opgesteld, gelet op het feit dat deze problematiek zich vroeg of laat wellicht toch eens zal voordoen?

2. Werden beslissingen dienaangaande ooit al aangevochten voor een rechtbank of bij het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding? Zo ja, wat was de uitslag daarvan?

 
Réponse reçue le 19 novembre 2009 : Antwoord ontvangen op 19 november 2009 :

1. J’informe l’honorable membre que j’ai déjà eu l’occasion de répondre à cette question en commission, le 7 octobre 2009 (questions n° 14205 et 14248), en ce qui concerne le Service public fédéral (SPF) Personnel et Organisation.

a. Deux agents contractuels, qui ne sont pas en contact avec le public, portent un voile depuis leur entrée en service. L’un de ces agents assume des tâches de formation, à la satisfaction générale, et est en contact avec d’autres fonctionnaires des différents services publics fédéraux.

b. Selon le président du Comité de direction du SPF Personnel et Organisation, ceci n’entraîne aucun manquement à la courtoisie et n’obère en aucune façon le bon fonctionnement du service.

Par contre, le port du voile pour les agents en contact avec le public est considéré par le président dudit comité et aussi par l’administrateur délégué du Selor - le bureau de sélection de l’administration fédérale - comme de nature à pouvoir ébranler la confiance du public dans la parfaite neutralité que l’on peut attendre de l’administration.

Les agents qui, au sein du Selor, sont en contact direct avec le public ne sont pas et ne seront pas autorisés à porter des signes d’appartenance religieuse.

c. Je considère pour ma part que le management du SPF Personnel et Organisation a pris ses responsabilités. Je ne souhaite en rien interférer dans la gestion au quotidien du département, qui est, d’ailleurs entièrement conforme aux dispositions du statut des agents de l’État.

2. Aucune plainte ni recours n’a été introduite auprès des cours et tribunaux ou du Centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme.

1. Ik kan het geachte lid meedelen dat ik in de commissie van 7 oktober 2009 reeds de gelegenheid heb gehad om te antwoorden op deze vraag (vragen nr. 14205 en 14248) aangaande de Federale Overheidsdienst (FOD) Personeel en Organisatie.

a. Twee contractuele personeelsleden, die niet in contact staan met het publiek, dragen sinds hun indiensttreding een hoofddoek. Een van deze personeelsleden oefent opleidingstaken uit en dit tot ieders tevredenheid. Zij staat in contact met andere ambtenaren van de verschillende federale overheidsdiensten.

b. Volgens de voorzitter van het directiecomité van de FOD Personeel en Organisatie, brengt dit geen gebrek aan hoffelijkheid teweeg en wordt de goede werking van de dienst er geenszins door geschaad.

De voorzitter van het directiecomité en ook de afgevaardigd bestuurder van Selor - het selectiebureau van de federale overheid - zijn daarentegen van mening dat het dragen van een hoofddoek door ambtenaren die in contact staan met het publiek het vertrouwen van het publiek zou kunnen ondermijnen in de volkomen neutraliteit die men van de overheid mag verwachten.

De personeelsleden die binnen Selor rechtstreeks in contact staan met het publiek hebben geen toestemming en zullen ook geen toestemming krijgen om tekens van religieuze overtuiging te dragen.

c. Ik zelf ben van mening dat het management van de FOD Personeel en Organisatie zijn verantwoordelijkheid heeft opgenomen. Ik wens mij geenszins te mengen in het dagelijkse beheer van het departement, wat volledig conform is aan de bepalingen van het ambtenarenstatuut.

2. Er werden geen klachten ingediend noch beroep ingesteld bij rechtbanken of bij het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.