SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2007-2008 Zitting 2007-2008
________________
5 juin 2008 5 juni 2008
________________
Question écrite n° 4-1053 Schriftelijke vraag nr. 4-1053

de Alain Destexhe (MR)

van Alain Destexhe (MR)

au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen
________________
TVA - Services de location de biens meubles - Lieu des prestations - Application de l’article 44 du Code de la TVA Btw - Verhuurdiensten van roerende goederen - Plaats van de prestaties - Toepassing van artikel 44 van het BTW-Wetboek 
________________
TVA
location
propriété mobilière
BTW
verhuur
roerend eigendom
________ ________
5/6/2008Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 10/7/2008)
14/7/2008Antwoord
5/6/2008Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 10/7/2008)
14/7/2008Antwoord
________ ________
Question n° 4-1053 du 5 juin 2008 : (Question posée en français) Vraag nr. 4-1053 d.d. 5 juni 2008 : (Vraag gesteld in het Frans)

Sur quelle disposition de la sixième directive TVA mise en œuvre dans la législation belge votre administration s’appuyait-elle pour affirmer que les services de location de biens meubles depuis l’étranger à des organismes publics non visés à l’arrêté royal nº 26 du 2 décembre 1970 relatif à l’assujettissement des organismes publics à la taxe sur la valeur ajoutée n’avaient pas lieu en Belgique lorsque ces biens meubles étaient affectés à une activité exemptée par l’article 44 du Code de la TVA ?

 

Op welke bepaling van de zesde btw-richtlijn, die in Belgisch recht werd omgezet, baseert uw administratie zich om te beweren dat vanuit het buitenland verleende diensten voor het verhuren van roerende goederen aan openbare organen, die niet bedoeld worden in het koninklijk besluit nr. 26 van 2 december 1970 met betrekking tot het onderwerpen van de openbare instellingen aan de belasting over de toegevoegde waarde, niet in België worden uitgevoerd als die roerende goederen bestemd waren voor een activiteit die op grond van artikel 44 van het BTW-wetboek van btw-heffing is vrijgesteld?

 
Réponse reçue le 14 juillet 2008 : Antwoord ontvangen op 14 juli 2008 :

Conformément à l'article 21, § 3, 7º, h), du Code de la TVA, la location de biens meubles corporels à l'exception de tout moyen de transport, est localisée à l'endroit où le preneur du service a établi le siège de son activité économique ou un établissement stable auquel la prestation de services est fournie ou, à défaut, le lieu de son domicile ou de sa résidence habituelle, lorsque la prestation de services est rendue à un preneur établi hors de la Communauté ou, pour les besoins de son activité économique, à un assujetti établi dans la Communauté mais en dehors du pays du prestataire.

En vertu de l'article 6 du même Code, dans sa version actuelle, les organismes publics belges ont indiscutablement la qualité d'assujetti quand ils effectuent des opérations exemptées en vertu de l'article 44 du Code (modifications apportées par la loi-programme du 27 décembre 2006 — voir circulaire nº AFER 24/2007 du 29 août 2007).

Dès lors, les prestations de services qui leur sont rendues dans les conditions exposées ci-avant, sont localisées en Belgique.

Par ailleurs, s'agissant de l'application de l'article 21, § 3, 7º, du Code au regard de l'article 6 du même Code tel que libellé précédemment, il était, contrairement à ce que mentionne l'honorable membre, de doctrine administrative constante, dans ce genre de problématique, d'accorder la primauté au droit européen et donc de traiter déjà ces organismes publics comme des assujettis, non seulement dans les cas où ils n'agissaient pas en tant qu'autorité publique, mais aussi dans les cas où, bien qu'agissant comme autorité publique, ils relevaient des dispositions des alinéas 2 et 3 de l'article 4, paragraphe 5, de la sixième directive 77/388/CE du Conseil du 17 mai 1977 (risques de distorsion de concurrence et opérations limitativement énumérées dans la directive — actuellement les alinéas 2 et 3 de l'article 13, paragraphe 1, de la directive 2006/112/CE du Conseil du 28 novembre 2006 relative au système commun de taxe sur la valeur ajoutée). Tel était notamment le cas lorsque des organismes publics, n'agissant pas en tant qu'autorité publique, effectuaient des activités exonérées par l'article 44 du Code de la TVA.

La solution exposée ci-dessus était donc déjà retenue, cette problématique ayant d'ailleurs été évoquée dans plusieurs questions parlementaires, dont la dernière en date est la question nº 2383 de M. de Clippele du 6 septembre 2002 (Questions et Réponses, Sénat, nº 2-66, 7 janvier 2003, pp. 3721-3722).

Overeenkomstig artikel 21, § 3, 7º, h), van het BTW-Wetboek, vindt de verhuur van lichamelijk roerende goederen, met uitzondering van ieder vervoermiddel, plaats waar de ontvanger van de dienst de zetel van zijn economische activiteit of een vaste inrichting heeft gevestigd waarvoor de dienst is verricht, of bij gebreke, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats, wanneer de dienst wordt verleend aan een ontvanger die buiten de Gemeenschap is gevestigd of aan een belastingplichtige die in de Gemeenschap doch buiten het land van de dienstverrichter is gevestigd en handelt voor de doeleinden van zijn economische activiteit.

Krachtens artikel 6 van hetzelfde Wetboek, in zijn huidige versie, worden Belgische openbare lichamen ontegensprekelijk als belastingplichtige aangemerkt voor het verrichten van handelingen die vrijgesteld zijn krachtens artikel 44 van het Wetboek (wijzigingen aangebracht door de programmawet van 27 december 2006 — zie circulaire nr. AOIF 24/2007 van 29 augustus 2007).

Derhalve vinden de diensten die hen worden verleend in de hierboven uiteengezette omstandigheden plaats in België.

In tegenstelling tot wat het geachte lid vermeldt, behoorde het overigens tot de vaste administratieve rechtsleer aangaande de toepassing van artikel 21, § 3, 7º, van het Wetboek met betrekking tot artikel 6, in zijn vorige versie, van datzelfde Wetboek, dat inzake deze problematiek voorrang werd gegeven aan het Europees recht. Deze openbare lichamen werden derhalve reeds als belastingplichtige aangemerkt, niet enkel wanneer ze niet als overheid handelden, maar ook wanneer ze, hoewel handelend als overheid, werden beoogd door de bepalingen van de tweede en derde alinea van artikel 4, lid 5, van de zesde BTW-richtlijn 77/388/EG van de Raad van 17 mei 1977 (risico op concurrentiestoring en limitatieve opsomming van werkzaamheden in de richtlijn — thans tweede en derde alinea van artikel 13, lid 1, van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde). Dit was in het bijzonder het geval wanneer openbare lichamen, niet handelend als overheid, werkzaamheden verrichtten vrijgesteld krachtens artikel 44 van het BTW-Wetboek.

De hierboven uiteengezette oplossing werd derhalve reeds weerhouden. Deze problematiek werd bovendien reeds aangehaald in verschillende parlementaire vragen, waarvan de laatste de vraag nr. 2383 van de heer de Clippele van 6 september 2002 is (Vragen en Antwoorden, Senaat, nr. 2-66, 7 januari 2003, p. 3721-3722).