BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2021-2022
________
9 november 2021
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 7-1399

de Tom Ongena (Open Vld)

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding
________
Zelfstandige groeperingen - Belasting over de toegevoegde waarde (BTW) - Vrijstellingsregeling - Wetswijziging - Gevolgen - Dienstverlenende vereniging - Samenwerking tussen gemeenten en intercommunales
________
BTW
belastingontheffing
dienstverrichting
algemeen belang
gemengd bedrijf
vereniging van lagere overheden
________
9/11/2021Verzending vraag
10/12/2021Rappel
24/12/2021Antwoord
________
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 7-1399 d.d. 9 november 2021 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Op 26 mei 2016 werd de vrijstellingsregeling inzake zelfstandige groeperingen van personen grondig hervormd met het oog op een betere omzetting van de Europese reglementering.

De wetswijzing in 2016 zorgde ervoor dat diensten door zelfstandige groeperingen van personen verricht aan hun leden van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) vrijgesteld werden onder de volgende voorwaarden:

1) de leden van de groepering oefenen op geregelde wijze een activiteit uit die op grond van artikel 44 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde is vrijgesteld of waarvoor zij niet belastingplichtig zijn. De vrijgestelde handelingen of de handelingen waarvoor de leden niet belastingplichtig zijn, vertegenwoordigen een overwegend deel van de activiteit van de leden;

2) de activiteiten van de groepering bestaan in het verrichten van diensten aan haar leden die direct nodig zijn voor hun vrijgestelde activiteit of voor hun activiteit waarvoor zij niet belastingplichtig zijn. Indien de groepering ook handelingen verricht aan niet-leden, vertegenwoordigen de handelingen verricht aan haar leden, een overwegend deel van de activiteit van de groepering;

3) de aan ieder lid aangerekende vergoeding vertegenwoordigt enkel de terugbetaling van zijn aandeel in de door de groepering gedane gezamenlijke uitgaven;

4) de vrijstelling leidt niet tot concurrentieverstoring.

Eind 2017 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie daarentegen twee arresten uitgesproken waarin het Hof zich moest uitspreken over de interpretatie van deze vrijstelling. Het Hof oordeelde dat de vrijstelling niet kan toegepast worden op diensten verricht voor ondernemingen die vrijgestelde handelingen inzake verzekering en herverzekering of financiële diensten verrichten.

Daarnaast gaf het Europees Hof ook aan dat het doel van alle bepalingen van artikel 132 van de btw-richtlijn erin bestaat bepaalde activiteiten van algemeen belang vrij te stellen van btw om de toegang tot bepaalde prestaties te vergemakkelijken door de verhoogde kosten te vermijden die zouden ontstaan indien de betrokken prestaties aan de btw werden onderworpen. Bijgevolg oordeelde het Hof dat de btw-richtlijn zo moet worden geïnterpreteerd dat de vrijstelling alleen slaat op zelfstandige groeperingen van personen waarvan de leden activiteiten van algemeen belang uitoefenen.

Onder impuls van deze uitspraak paste de wetgever afgelopen zomer de wetgeving aan met de wet van 27 juni 2021 houdende diverse bepalingen inzake de btw. De relevante wijziging beperkt voortaan de btw-vrijstelling voor zelfstandige groeperingen van personen. De toepassing van deze vrijstelling zal worden beperkt tot leden van de groepering die handelingen stellen die vrijgesteld zijn op basis van de zogenaamde vrijstellingen van algemeen belang. De vrijstelling voor zelfstandige groeperingen van personen geldt bijgevolg niet langer ten aanzien van leden die handelingen verrichten die vrijgesteld zijn van btw op basis van artikel 44, § 3, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, zoals bijvoorbeeld vrijgestelde handelingen inzake vastgoed (verkopen, verhuur) en financiële dienstverrichtingen (financiële instelling, verzekeraars, enz.).

Het aangepaste artikel treedt in werking op 1 januari 2022 voor de zelfstandige groeperingen van personen opgericht vóór 1 juli 2021, voor diensten verricht aan leden die vóór 1 juli 2021 tot die groeperingen zijn toegetreden.

Gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW), politie- en hulpverleningszones kunnen met het oog op het realiseren van gemeenschappelijke doelstellingen op vrijwillige basis samenwerken via een dienstverlenende vereniging. Bedoeling is vooral om activiteiten te ontwikkelen voor de aangesloten leden waarvoor zij zelf niet de nodige middelen en know-how hebben. Deze diensten vallen onder de vrijstelling voorzien in de wetgeving als voldaan is aan de voorwaarden.

De dienstverlenende vereniging kan de diensten zelf verrichten of laten verrichten door een zelfstandige groepering die geen rechtspersoonlijkheid heeft waaraan zij als lid personeel ter beschikking stelt (een feitelijke vereniging kan geen eigen personeel aanwerven). Deze terbeschikkingstelling is niet aan de btw onderworpen, gezien de dienstverlenende vereniging zelf ook lid is van de zelfstandige groepering omdat haar activiteiten hoofdzakelijk vrijgesteld zijn als gevolg van de vrijstelling.

De wetswijzing van 27 juni 2021 zorgt er echter voor dat dienstverlenende verenigingen zoals bijvoorbeeld intercommunales die zelf gebouwen verhuren met vrijstelling van btw vanaf 1 januari 2022 geen lid meer zijn van de zelfstandige groepering van personen gezien de nieuwe voorwaarden. Dat betekent dat deze intercommunales vanaf 1 januari 2022 dan hun personeel dat werkt voor de zelfstandige groepering van personen – het gaat daarbij om activiteiten in het algemeen belang van gemeenten, OCMW's, politie- en hulpverleningszones – met 21 % btw ter beschikking stellen aan de zelfstandige groepering van personen onder de vorm van een feitelijke vereniging. Dit creëert een extra btw-kost van 21 % in hoofde van de zelfstandige groepering (zij heeft geen recht op btw-aftrek) die ze in hun dienstverlening zullen moeten doorrekenen. Finaal zullen het dus de gemeenten, OCMW's en hulpverleningszones zijn die de verhoogde kostprijs van dergelijke dienstverlening zullen moeten betalen. Uiteindelijk brengt dat dus de samenwerking tussen de gemeenten, OCMW's en hulpverleningszones in gevaar.

Het kan niet de bedoeling zijn van de wetswijziging om samenwerkingsvormen tussen gemeenten te treffen. De bedoeling van de wetswijziging is het «oneigenlijk» gebruik door ondernemingen van de btw-vrijstelling voor zelfstandige groeperingen te vermijden. Nu leeft de vrees onder lokale besturen en intercommunales dat deze ook van toepassing zal zijn op goedwerkende samenwerkingsverbanden die finaal tot een betere dienstverlening leiden op het lokale niveau.

De Gewesten voeren het toezicht uit op de intercommunales. De belasting op toegevoegde waarde betreft een federale bevoegdheid. Het betreft een transversale aangelegenheid met de Gewesten.

Graag had ik dan ook volgende vragen voorgelegd aan de geachte minister:

1) Kan u bevestigen en gedetailleerd toelichten dat het niet de bedoeling is van de wet van 27 juni 2021 houdende diverse bepalingen inzake de btw om:

a) samenwerkingsverbanden tussen gemeenten te treffen; en

b) dat de terbeschikkingstelling van personeel door een dienstverlenende vereniging aan een zelfstandige groepering van personen onder de vorm van een feitelijke vereniging waarvan zij geen lid meer is, vanaf 1 januari 2022 verder zonder btw kan gebeuren?

Antwoord ontvangen op 24 december 2021 :

Artikel 44, § 2bis, van het btw-Wetboek stelt de diensten die door zelfstandige groeperingen van personen aan hun leden worden verricht onder bepaalde voorwaarden van de belasting vrij.

Ingevolge artikel 9 van de wet van 27 juni 2021 houdende diverse bepalingen inzake belasting over de toegevoegde waarde, wordt het toepassingsgebied van deze vrijstelling inderdaad beperkt in de zin dat de leden van de groepering op geregelde wijze een activiteit moeten uitoefenen die op grond van artikel 44, §§ 1 of 2, van het btw-Wetboek is vrijgesteld of waarvoor zij niet belastingplichtige zijn. Deze vrijgestelde handelingen of handelingen waarvoor zij niet belastingplichtig zijn, vertegenwoordigen een overwegend deel van de activiteit van de leden.

De belastingplichtigen die overwegend een activiteit uitoefenen die wordt vrijgesteld op basis van artikel 44, § 3, van het btw-Wetboek kunnen voortaan geen lid meer zijn van de zelfstandige groepering.

Uit artikel 132, lid 1, punt f, van de btw-richtlijn, waarvan artikel 44, § 2bis, van het btw-Wetboek de omzetting is, volgt overigens dat het vereist is dat de activiteiten van de zelfstandige groepering bestaan in het verrichten van diensten aan haar leden die direct nodig zijn voor hun overeenkomstig artikel 44, §§ 1 of 2, van het btw-Wetboek vrijgestelde activiteit of voor hun activiteit waarvoor zij niet belastingplichtig zijn.

Ik kan u bevestigen dat deze noodzakelijke wetswijziging met algemene draagwijdte, die voortvloeit uit rechtspraak van het Hof van Justitie, mogelijk ook een impact heeft op lokale besturen of op samenwerkingsstructuren die tussen lokale besturen bestaan.

Mogelijkerwijs zullen bestaande structuren moeten hervormd worden of moeten leden uitgesloten worden uit bestaande zelfstandige groeperingen. De wet voorziet daarom in een inwerkingtreding op 1 januari 2022 om de betrokken zelfstandige groeperingen van personen en hun leden een redelijke termijn te bieden om zich aan te passen aan de nieuwe regeling.

Wanneer een dienstverlenende vereniging, die in de regel wordt aangemerkt als een btw-belastingplichtige in de zin van artikel 4 van het btw-Wetboek (zie ook gepubliceerde beslissing E.T.111.703 van 6 september 2006), personeel ter beschikking stelt van een zelfstandige groepering waarvan de dienstverlenende vereniging geen lid is, dan is die terbeschikkingstelling overeenkomstig de normale regels onderworpen aan btw.