BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2015-2016
________
25 april 2016
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 6-935

de Bert Anciaux (sp.a)

aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel
________
Tewerkstellingsbeleid - Doelgroepenbeleid - Uitvoering van de Zesde Staatshervorming - Samenwerking met de Gewesten en Gemeenschappen
________
werkgelegenheidsbeleid
institutionele samenwerking
onderwijsbeleid
onderwijsinstelling
institutionele bevoegdheid
belastingaftrek
samenwerkingsakkoord (Belgisch institutioneel kader)
verdeling van de bevoegdheden
institutionele hervorming
________
25/4/2016Verzending vraag
13/7/2016Antwoord
________
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 6-935 d.d. 25 april 2016 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De Zesde Staatshervorming heeft zonder enige twijfel gevolgen voor onder andere onderwijsinstellingen die onder de Gemeenschappen vallen, maar waarvan de vestigingsplaatsen tot het grondgebied van bijvoorbeeld het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren. Zo is er bijvoorbeeld het doelgroepenbeleid in het kader van het tewerkstellingsbeleid, dat overgeheveld werd van het federale niveau naar de Gewesten en waarvan het te verwachten valt dat de verschillende Gewesten een andere en afwijkende beleidsoptie zullen volgen en dus van elkaar zullen verschillen in ondersteuning van de werkgevers en werknemers.

Vlaamse onderwijsinstellingen binnen het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad kregen tot op heden voor het personeel dat door hen tewerkgesteld werd, werkingsuitkeringen van de Vlaamse overheid. Zij konden tot op heden genieten van de Vlaamse aanmoedigingspremie in het kader van het tijdskrediet of van een thematisch verlof, ook al viel hun standplaats binnen het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.

De vraag stelt zich of deze personeelsleden in de toekomst nog zullen vallen onder de reglementering doelgroepverminderingen van de Vlaamse overheid, dan wel of ze vallen onder de doelgroepverminderingen van de Brusselse Hoofdstedelijke overheid.

Binnen één en dezelfde Vlaamse onderwijsinstelling is het bovendien mogelijk dat er verschillende tewerkstellingsplaatsen zijn, die in verschillende Gewesten kunnen vallen. Dit kan evenwel aanleiding geven tot een discriminatie binnen één en dezelfde instelling of tussen de verschillende Vlaamse onderwijsinstellingen onderling.

In beginsel is het aan de Gewesten (of Gemeenschappen) zelf om het territoriaal aanknopingspunt van hun bevoegdheden te bepalen.

Aangezien er toch een risico is op overlapping indien elk Gewest afzonderlijk de criteria voor het territoriaal aanknopingspunt vaststelt, is in de memorie van toelichting bij het voorstel van bijzondere wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming het volgende bepaald (stuk Senaat nr. 5-2232/1, blz. 106) : “Het spreekt voor zich dat de Gewesten de bevoegdheden die hun worden overgedragen inzake het arbeidsmarktbeleid, elk binnen hun eigen grondgebied dienen uit te oefenen.”

Op grond van de artikelen 5, 39, 134 van de Grondwet in samenhang gelezen met de artikelen 2 en 19, § 3, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en met de artikelen 2, § 1, en 7 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, kan elk Gewest het criterium of de criteria bepalen met toepassing waarvan het onderwerp van de door hem uitgevaardigde regeling, naar zijn inzicht, gelokaliseerd is binnen zijn bevoegdheidsgebied, met dien verstande dat de gekozen criteria onderworpen zijn aan de toetsing van het Grondwettelijk Hof, dat tot opdracht heeft erover te waken dat de decreet- of ordonnantiegever noch zijn materiële, noch zijn territoriale bevoegdheid overschrijdt. Volgens het Grondwettelijk Hof heeft de Grondwet immers een “exclusieve territoriale bevoegdheidsverdeling tot stand gebracht”. Een zodanig stelsel veronderstelt volgens het Grondwettelijk Hof "dat het onderwerp van iedere regeling die een gewestwetgever uitvaardigt, moet kunnen worden gelokaliseerd binnen het gebied waarvoor hij bevoegd is, zodat iedere concrete verhouding of situatie slechts door één enkele wetgever wordt geregeld". Hiertoe moet rekening worden gehouden met 'het onderwerp, de aard en eventueel het doel van de toegewezen materiële bevoegdheid'.

Zo zal in het kader van de overgedragen materiële bevoegdheid inzake de vermindering van werkgeversbijdragen, rekening gehouden moeten worden met het feit dat de overgedragen bevoegdheid inzake verminderingen van RSZ-bijdragen ertoe strekt de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid te verminderen. De 'exploitatiezetel' zal aldus het geschikte criterium zijn.

Zo zal in het kader van de overgedragen materiële bevoegdheid inzake de activering van werkloosheidsuitkeringen, de 'woonplaats' het geschikte criterium zijn. Het gaat immers om een tewerkstellingssubsidie waardoor de werklozen die werk vinden een deel van hun werkloosheidsuitkeringen kunnen behouden.

Na de zesde staatshervorming kan elk Gewest zijn eigen arbeidsmarktbeleid voeren en het is dus een kwestie van tijd tegen dat de doelgroepverminderingen en de activeringen verschillend zullen zijn in Brussel en in Vlaanderen.

In de mate dat universiteiten, hogescholen en andere onderwijsinstellingen in de verschillende landsdelen gebruik kunnen maken van andere doelgroepverminderingen en activeringen, kan er daardoor een verschil optreden in de loonkost.

De vraag op welke manier de bevoegde onderwijsminister eventuele verschillen in de subsidiëring van de universiteiten en ook van de scholen zal opvangen is dus belangrijk.

Maar eveneens is het belangrijk te weten in hoeverre de Gewesten en de Gemeenschappen daarover afspraken kunnen maken en of de federale minister van Werk hierin een rol zal spelen.

1) Werden inmiddels op het gebied van tewerkstelling alle bevoegdheden effectief overgeheveld naar de Gewesten ?

2) Dienen er hierover nog samenwerkingsovereenkomsten te worden gesloten?

3) Neemt de geachte minister hierin een coördinerende rol op?

4) Hoe dient volgens hem voorkomen te worden dat de overheveling van sommige ondersteuningsmaatregelen en tewerkstellingsmaatregelen naar de Gewesten ertoe zal leiden dat binnen onderwijsinstellingen die behoren tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen er discriminaties zullen ontstaan tussen de verschillende onderwijsinstellingen ?

5) Kan hij erover waken dat dit niet zo zal gebeuren?

6) Kan hij overleg organiseren zodat dit risico op discriminatie tussen gemeenschapsinstellingen en instellingen die afhangen van de Gemeenschappen niet gerealiseerd zullen worden?

Antwoord ontvangen op 13 juli 2016 :

1) De wetgevende bevoegdheid ging over naar de Gewesten vanaf datum van inwerkingtreding van de bijzondere wet van 6 januari 2014 betreffende de zesde Staatshervorming, namelijk op 1 juli 2014.

Als overgangsregeling was voorzien dat de federale administraties hun uitvoerende taken bleven uitvoeren tot op het ogenblik dat het nodige personeel wordt overgedragen aan de Gewesten.

– Wat betreft de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg, werd het personeel overgedragen op 1 april 2015. De uitvoerende taken worden sindsdien door de Gewesten uitgevoerd ;

– Wat betreft de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening is personeel overgedragen op 1 januari en op 1 april 2016 (in totaal dertien personen).

De operationele overdracht gebeurt niet in één keer voor alle over te dragen tewerkstellingsmaatregelen en verschilt ook per Gewest. Wat de materies betreft die vielen onder de bevoegdheid van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, werd de operationele uitvoering reeds overgenomen voor de volgende materies :

– Vlaams Gewest : controle van de beschikbaarheid, start- en stagebonus, dienstencheques ;

– Waals Gewest : controle van de beschikbaarheid, vrijstellingen voor studies en opleidingen, aflevering attesten voor activeringsuitkeringen, outplacement, start- en stagebonus, PWA front office, dienstencheques ;

– Brussels Hoofdstedelijk Gewest : vrijstellingen voor studies en opleidingen, outplacement, start- en stagebonus, PWA front office, dienstencheques ;

– Duitstalige Gemeenschap : controle van de beschikbaarheid, vrijstellingen voor studies en opleidingen, start- en stagebonus, PWA front office.

In principe worden nog pakketten overgedragen op 1 juli 2016 en op 2 september 2016, waarna normaliter het resterende gedeelte wordt overgedragen op 1 januari 2017.

Ik wil hierbij opmerken dat de bijzondere wet voorziet dat de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening wat betreft de activering van de werkloosheidsuitkeringen de enige technische en administratieve operator blijft. Concreet betekent dit dat de gewestelijke overheden bevoegd zijn geworden voor de regelgeving maar dat de uitbetaling van de activeringsuitkeringen door de (federale) Rijksdienst voor arbeidsvoorziening gebeurt.

Eenzelfde regeling is getroffen voor de doelgroepverminderingen. De Rijksdienst voor sociale zekerheid blijft de enige technische en administratieve operator. De Gewesten bepalen de regelgeving, maar de Rijksdienst voor sociale zekerheid brengt deze doelgroepverminderingen rechtstreeks in aftrek van de verschuldigde sociale zekerheidsbijdragen. Vanuit de Rijksdienst voor sociale zekerheid is dus geen personeel overgedragen aan de Gewesten.

2) Zowel de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening als de Rijksdienst voor sociale zekerheid (RSZ) hebben een algemeen protocolakkoord gesloten met de Gewesten. Ook al zijn de Gewesten volledig bevoegd inzake de activering van de werkloosheidsuitkeringen en de doelgroepverminderingen die worden toegekend op basis van de eigen kenmerken van de werknemer, het is evident dat de Gewesten rekening houdt met de technische en operationele mogelijkheden van de federale rijksdiensten. Het is immers in niemands belang regelgeving op te stellen die in de praktijk niet uitvoerbaar zijn.

Wat betreft de specifieke regeling van de activeringsuitkeringen wordt momenteel de laatste hand gelegd aan een protocol waarin onder meer wordt verduidelijkt in welke mate een Gewest een attest van een andere entiteit aanvaardt, hoe de verhuis van een werknemer naar een ander Gewest in geval van wijziging van de regelgeving in dat Gewest de rechten van de werknemer beïnvloedt, hoe informatie wordt gedeeld, ...

3) Onze staatsinrichting is gebaseerd op het verticaliteitsbeginsel. De federale overheid heeft geen autoriteit om coördinerend op te treden inzake materies die zijn overgeheveld naar de Gewesten of Gemeenschappen.

Een uitzondering op dit principe is de materie inzake het actief en passief zoekgedrag van de werklozen. Het normatief kader hiervan blijft immers een federale materie.

Wat betreft de doelgroepverminderingen en de activeringen van werkloosheidsuitkeringen – waarvoor federale rijksdiensten blijven instaan voor de uitvoering – dienen de Gewesten zich voldoende onderling te verstaan om de uitvoerbaarheid niet in het gedrang te brengen. Meer bepaald heeft dit betrekking op aspecten zoals bijvoorbeeld de territoriale bevoegdheidscriteria. Indien de federale overheidsdiensten zich geconfronteerd zien met onuitvoerbare regels of conflicterende regels vanwege de verschillende gewestelijke overheden, lijkt het mij gepast dat zo nodig de federale voogdijministers meewerken aan een oplossing om de goede werking van de federale overheidsinstellingen te bewerkstelligen.

Aangaande het doelgroepenbeleid waarvoor de RSZ de operator is, komen de verantwoordelijken van de verschillende regionale administraties samen met de RSZ in een stuurgroep waarbij de stand van zaken in de verschillende Gewesten wordt besproken, wat de garantie geeft dat iedere Gewest op een transparante manier kennis heeft van wat er in de andere Gewesten gebeurt.

4) Zoals aangehaald in uw vraagstelling komt het toe aan elk Gewest om de criteria te bepalen die de bevoegdheid lokaliseren binnen zijn bevoegdheidsgebied. Hierbij moet het Gewest rekening houden met het onderwerp, de aard en eventueel het doel van de toegewezen materiële bevoegdheid. De memorie van toelichting heeft zulke een territoriaal bevoegdheidscriterium aangereikt zowel voor de doelgroepverminderingen als voor de activeringen van de werkloosheidsuitkeringen.

Het valt inderdaad te verwachten dat de Gewesten hun nieuwe bevoegdheden effectief zullen uitoefenen en dat dit zal leiden tot verschillende doelgroepverminderingen naar gelang de « exploitatiezetel » van de onderneming en tot verschillende activeringen van de werkloosheid naargelang « de woonplaats » van de werkloze.

Het gaat hier echter wel om een « verschil » in wetgeving zonder dat daarom meteen sprake is van een « discriminatie ». Het is immers een wezenlijk gevolg van onze staatsinrichting dat door de actieve invulling van de overgedragen bevoegdheden de rechten en plichten van burgers en bedrijven verschillen. Er kan pas sprake zijn van discriminatie indien een bevoegde overheid regels zou invoeren die in strijd zijn met de antidiscriminatiewetten van 10 mei 2007.

5) Als federale minister ligt het niet in mijn bevoegdheid te waken over of in te grijpen in het beleid van de Gewesten en de Gemeenschappen. Het zijn de Gewesten die bevoegd zijn voor de overgedragen doelgroepverminderingen en activeringen, terwijl het onderwijs een gemeenschapsbevoegdheid betreft. Het komt toe aan de Gewesten en Gemeenschappen om hun beleid op vlak van ondersteuning en tewerkstelling van het onderwijs voldoende te coördineren.

6) Het komt mij als federale minister niet toe om het initiatief te nemen tot een overleg inzake de materies die tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen en Gewesten behoren. Ik verwijs naar mijn antwoord sub 5) hierboven.