BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2014-2015
________
19 maart 2015
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 6-503

de Bert Anciaux (sp.a)

aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel
________
Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap - Werking - Fondsen voor bestaanszekerheid
________
fonds voor bestaanszekerheid
collectieve arbeidsovereenkomst
paritair comité
hulp in het huishouden
zorg voor ouderen
Duitstalige Gemeenschap
Franse Gemeenschap
Waals Gewest
________
19/3/2015Verzending vraag
5/5/2015Antwoord
________
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-545
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 6-503 d.d. 19 maart 2015 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Fondsen voor bestaanszekerheid zijn rechtspersonen die op vrij initiatief van de sociale partners in een bedrijfstak worden opgericht door een algemeen bindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst teneinde met de geïnde werkgeversbijdragen taken van sociaal nut te vervullen. Ze worden autonoom en paritair beheerd door de vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers van de betrokken bedrijfstak.

De belangrijkste aspecten met betrekking tot de werking van de Fondsen voor bestaanszekerheid (oprichting, vaststelling statuten, statutenwijziging, vaststelling van de voordelen en van de werkgeversbijdragen,…) moeten worden vastgelegd in cao's, die door de Koning algemeen bindend worden verklaard.

Deze fondsen hebben als doel:

- sociale voordelen financieren, toekennen en uitkeren;

- de vakopleiding van de werknemers en van de jongeren financieren en organiseren;

- de veiligheid en de gezondheid van de werknemers in het algemeen financieren en verzekeren.

De voordelen die door deze sectorale fondsen worden toegekend, verschillen van sector tot sector. De financiering van de fondsen voor bestaanszekerheid gebeurt door bijdragen van de werkgevers die vallen onder de statuten van het fonds. De inning van de bijdragen kan rechtstreeks gebeuren door het fonds zelf of via de Rijksdienst voor sociale zekerheid.

De werking van de fondsen strekt zich uiteraard uit over bevoegdheden van de federale overheid (tewerkstelling, economisch beleid en sociale zekerheid), maar evengoed over bevoegdheden die vallen onder de Gewesten (economisch beleid, tewerkstellingsbeleid en beroepsopleiding) en de Gemeenschappen (vorming, welzijn op het werk, algemeen welzijnswerk, onderwijs).

Het is belangrijk te weten of het fonds van het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap eveneens rekening houdt met de besluitvorming van de Gewesten en Gemeenschappen en mee betrokken wordt bij de ontwikkeling van het beleid van Gewesten en Gemeenschappen. Het is ook belangrijk te weten of er op gewestelijk vlak cao's werden gesloten en of de sociale partners met alle overheden onderhandelingen hebben gevoerd in het kader van de uitvoering van de taken van het fonds?

Ik heb de volgende vragen voor de minister:

1) Welke contacten waren er tussen de sociale partners en de Gewesten en Gemeenschappen over de werking en het beheer van het Fonds voor bestaanszekerheid van het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap?

2) Is de aanwending van het geld dat door het fonds beheerd wordt, mee bepaald door het respectieve Gewest en de respectieve Gemeenschap?

3) Welke cao's werden in het kader van het fonds gesloten? Welke gewestelijke cao's werden er reeds gesloten in het kader van het fonds?

4) Over hoeveel middelen beschikt het fonds? Werden daarover al afspraken gemaakt met de minister en met de bevoegde ministers van de Gewesten en Gemeenschappen? Wordt het fonds mee ingezet voor beleidsdoelstellingen van het bevoegde Gewest en/of de bevoegde Gemeenschap?

Antwoord ontvangen op 5 mei 2015 :

Wegens de onderlinge samenhang zullen deze parlementaire vragen hieronder samen beantwoord worden.

De wettelijke basis voor de werking van de fondsen voor bestaanszekerheid is de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid. Fondsen voor bestaanszekerheid zijn rechtspersonen die, op vrij initiatief van de sociale partners in een bedrijfstak worden opgericht door middel van een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst (CAO), om met de geïnde werkgeversbijdragen taken van sociaal nut te vervullen, en die autonoom en paritair beheerd worden door de vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers van de betrokken bedrijfstak. De financiering en de aanwending van de middelen worden door de sociale partners autonoom afgesproken in een algemeen verbindend te verklaren CAO.

Er moet benadrukt worden dat de fondsen voor bestaanszekerheid niet als sociale openbare diensten beschouwd kunnen worden. Zij zijn louter privaatrechtelijke initiatieven. De wetgever heeft de fondsen immers niet zelf opgericht, zoals dit het geval is met de openbare instellingen van sociale zekerheid (Rijksdienst voor sociale zekerheid (RSZ), Rijksdienst voor arbeidsvoorziening (RVA), Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV), …), maar heeft er zich toe beperkt voor de fondsen een wettelijk kader te creëren, waarbinnen zij hun activiteiten kunnen organiseren.

De regelgeving over de fondsen voor bestaanszekerheid wordt gekenmerkt door het autonome en paritair beheer van de fondsen voor bestaanszekerheid door de sociale partners zelf en de beperkte staatstussenkomst. Een fonds voor bestaanszekerheid is inderdaad een autonome private rechtspersoon, vergelijkbaar met om het even welke private werkgever of instelling. De federale minister van Werk kan enkel tussenkomen bij verstoring van het financieel evenwicht van een fonds.

De belangrijkste aspecten met betrekking tot de werking van de fondsen voor bestaanszekerheid (oprichting, vaststelling statuten, statutenwijziging, vaststelling van de voordelen en van de werkgeversbijdragen, enz.) moeten worden vastgelegd in CAO's, die door de Koning algemeen verbindend worden verklaard.

Deze fondsen hebben, overeenkomstig de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, als doel :

– het financieren, toekennen en uitkeren van sociale voordelen ;

– het financieren en organiseren van de vakopleiding van de werknemers en van de jongeren ;

– het financieren en verzekeren van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers in het algemeen.

De oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid, de aan dit fonds opgedragen taken, alsook het bedrag en de wijze van financiering door werkgeversbijdragen, worden autonoom door de sociale partners vastgesteld in de CAO's van de betrokken sector. In beginsel zijn de federale overheid, de Gewesten en de Gemeenschappen niet betrokken bij de werking, het beheer en de financiering van de sectorfondsen. De fondsen voor bestaanszekerheid worden immers gefinancierd met privé-gelden, namelijk met werkgeversbijdragen die autonoom worden afgesproken in een algemeen verbindend te verklaren CAO. Het is inderdaad belangrijk te onthouden dat de fondsen voor bestaanszekerheid, in beginsel, niet met publieke middelen worden gefinancierd. De Europese Commissie heeft immers op 20 oktober 2004 beslist (NN 136/2003) dat de Belgische sectorfondsen in beginsel voldoen aan alle voorwaarden die het Europees Hof van Justitie in het Pearle-arrest van 15 juli 2004 (C-345/02) ertoe hebben gebracht de bedoelde bijdragen niet als staats- of publieke middelen aan te merken. Daarom zijn er, in principe, ook geen regeringscommissarissen voorzien in de schoot van de fondsen voor bestaanszekerheid.

Voor zover uw vragen 1) tot en met 4) betrekking hebben op mogelijke interacties tussen de fondsen voor bestaanszekerheid en de Gewesten en Gemeenschappen, verwijs ik u naar de bevoegde regionale ministers.

Tot slot kan de algemene directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de federale overheidsdienst (FOD) Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, op grond van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur, en op schriftelijke vraag, inzage verlenen in de jaarverslagen, jaarrekeningen en verslagen van de revisor / accountant die werden neergelegd overeenkomstig artikel 21 van het koninklijk besluit van 15 januari 1999 betreffende de boekhouding en de jaarrekening met betrekking tot de fondsen voor bestaanszekerheid.