BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2010-2011
________
5 mei 2011
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 5-2232

de Yves Buysse (Vlaams Belang)

aan de minister van Justitie
________
Vaste comités P en I - Geheim van het strafrechtelijk onderzoek - Overruling
________
Vaste Comités van Toezicht op de politie- en inlichtingendiensten
gerechtelijk onderzoek
gerechtelijk vooronderzoek
Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse
________
5/5/2011Verzending vraag
16/9/2011Antwoord
________
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 5-2232 d.d. 5 mei 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Wanneer de personeelsleden van het Orgaan voor de coördinatie van de analyse van de dreiging (OCAD), maar ook van de politie- of inlichtingendiensten, zich beroepen op een lopend strafrechtelijk vooronderzoek om bepaalde inlichtingen niet mee te delen, moeten de Vaste comités van toezicht op de politiediensten of de inlichtingendiensten (Comité I en Comité P) hier volgens de letter van de wet genoegen mee nemen, zonder dat zij over enige controle of toetsingsmogelijkheid beschikken om de wettelijkheid en de opportuniteit van die bewering te toetsen.

De comités menen echter dat er zich gevallen kunnen voordoen waarbij het zonder meer aanvaarden van een ingeroepen onderzoeksgeheim niet te rechtvaardigen is. Zij denken dan aan situaties waarbij het geheim van het onderzoek wordt afgewend van zijn doel. Dat wil zeggen het garanderen van de privacy van verdachten en / of het niet hypothekeren van de strafvervolging, waarbij een laattijdige kennisname van de relevante gegevens, slechts bij de beëindiging van het onderzoek, de parlementaire controle volstrekt ondoelmatig zou maken.

De vaste comités verwijzen in dit kader naar het reeds bestaande " overruling "-systeem uit de artikelen 24, § 2, derde lid, en 48, § 2, derde lid, van de organieke wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, waar de voorzitters van de vaste comités in laatste instantie oordelen over de mogelijkheid om een geheim dat wordt ingeroepen ter bescherming van de fysieke integriteit van een persoon te doorbreken.

De vaste comités wensen hier te benadrukken dat het doorbreken van het geheim van het onderzoek ten aanzien van hen geenszins betekent dat de strafvordering hierdoor in het gedrang mag of zal komen. De leden van de comités worden immers deelachtig aan dit geheim en zullen hiermee rekening moeten houden bij hun rapportering, zowel naar hun parlementaire begeleidingscommissie als naar het grote publiek. De beslissing tot het inroepen van het geheim van het onderzoek zou zich minstens moeten beperken tot de gerechtelijke overheid. Op die manier zou toch al vermeden worden dat eender welk lid van een politiedienst, inlichtingendienst of het OCAD zich op dat geheim beroept.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Deelt de geachte minister de zienswijze van de vaste comités terzake?

2) Zo ja, heeft hij reeds maatregelen genomen om het bestaande " overruling "-systeem te laten toepassen in de zin die door de vaste comités wordt bedoeld?

Antwoord ontvangen op 16 september 2011 :

Ik heb de eer het geachte lid mede te delen dat aan de aangehaalde problematiek ten behoeve van het Comité I is tegemoet gekomen door artikel 27 van de wet van 4 februari 2010 betreffende de methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Deze wetsbepaling vervangt het tweede lid van artikel 48, §2 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, door de volgende twee leden:

“De leden van de inlichtingendiensten, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en van de andere ondersteunende diensten zijn verplicht geheimen waarvan zij kennis dragen aan het vast Comité I bekend te maken. Indien deze geheimen betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek, pleegt het Vast Comité I hierover voorafgaandelijk overleg met de bevoegde magistraat.”

Het Comité P beoogt op middellange termijn een aantal voorstellen tot actualisering van de wet van 18 juli 1991 voor te bereiden, waarbij ook een aanpassing van artikel 24, §2, tweede lid aan bod zal komen.