BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2007-2008
________
20 februari 2008
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 4-375

de Joris Van Hauthem (Vlaams Belang)

aan de vice-eersteminister en minister van Begroting, Mobiliteit en Institutionele Hervormingen
________
Koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs - Taalbepalingen - Strijdigheid met de Grondwet
________
rijbewijs
taalgebruik
Vaste Commissie voor Taaltoezicht
grondwet
beroep in het informatiewezen
________
20/2/2008Verzending vraag
17/3/2008Antwoord
________
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 4-375 d.d. 20 februari 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Aansluitend op mijn schriftelijke vraag nr. 3-2369 (Vragen en Antwoorden nr. 3-55, blz. 4929) en mijn vraag om uitleg nr. 3-1250 (Handelingen nr. 3-146 van 19 januari 2006, blz. 58) en de antwoorden daarop van de voorganger van de geachte minister, ben ik zo vrij geweest een klacht in te dienen bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Het is immers duidelijk dat er momenteel een aantal illegale faciliteiten bestaan voor personen die hun theoretische en praktische proeven voor het behalen van een rijbewijs willen afleggen, maar die daartoe geen of onvoldoende kennis hebben van één van de drie landstalen. Deze faciliteiten zijn momenteel flagrant in strijd zowel met de Grondwet als met de wet van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken.

De Vaste Commissie voor Taaltoezicht (VCT) is een oord van strikte politieke correctheid wanneer het om de toepassing van de taalwetgeving op allochtonen gaat en durft in dat verband dan ook regelmatig adviezen contra legem uitvaardigen. Dat is volgens ons ook gedeeltelijk het geval met het advies nr. 38.017 van 25 januari 2008 dat de VCT op onze klacht heeft gegeven en waarin onze nochtans goed onderbouwde stellingen slechts gedeeltelijk worden gevolgd.

Ondanks al deze politieke correctheid is ook de VCT desalniettemin van oordeel dat een aantal aspecten van de huidige regeling strijdig zijn met de wet.

De VCT stelt samen met ons vast dat de wet van 16 maart 1968 betreffende het wegverkeer geen enkele bepaling bevat betreffende de organisatie van examens voor het verkrijgen van het rijbewijs in een andere taal dan de landstalen, en geeft daarmee, weliswaar volledig impliciet, te kennen dat de bepalingen daarover in het koninklijk besluit van 23 maart 1998 derhalve ongrondwettelijk zijn.

De VCT is, onzes inziens ten onrechte, van oordeel dat het afleggen van examens met een tolk, die bekostigd wordt door de examencentra zelf, niet strijdig is met de wet van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken.

De VCT is echter wel van oordeel dat examens met voorvertaalde vragen in andere talen dan de landstalen wél in strijd zijn met de wet op het gebruik van de talen in bestuurszaken.

1. Erkent de geachte minister dat de huidige regeling ongrondwettelijk is en zo neen, om welke redenen dan niet? Zo ja, welke maatregelen neemt hij om hieraan een einde te maken?

2. Acht hij het beschikbaar stellen van tolken, geselecteerd en bekostigd door de examencentra zelf, niet strijdig met de wet van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, meer bepaald met artikel 50 van deze wet?

3. Welk gevolg wordt gegeven aan de vaststelling van de VCT dat voorvertaalde vragen onwettig zijn?

Antwoord ontvangen op 17 maart 2008 :

Ik heb de eer het geachte lid het volgende te antwoorden :

1. Artikel 23 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, bepaalt dat wie een rijbewijs wil bekomen, moet slagen in een door de Koning in te richten examen. Deze examens worden geregeld in het koninklijk besluit van 23 maart 1998.

Het koninklijk besluit van 23 maart 1998 bepaalt dat een kandidaat die de Nederlandse, de Duitse of de Franse taal onvoldoende beheerst, zich op eigen kosten kan laten bijstaan door een beëdigd vertaler.

Mijn standpunt over het feit of de regeling die is voorzien in het koninklijk besluit van 23 maart 1998 ten aanzien van examens met tolk verschilt niet van de visie van mijn voorganger, die zijn visie heeft weergegeven in een antwoord op een eerdere parlementaire vraag van het geachte lid over dit onderwerp (schriftelijke vraag nr. 3-1250, Vragen en Antwoorden nr. 3-25, blz. 1509).

Ik meen dan ook dat artikel 32 en artikel 39 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 op geen enkele wijze het gebruik van talen in bestuurszaken wil regelen. Beide artikelen bieden aan kandidaten die noch de Nederlandse, noch de Franse, noch de Duitse taal machtig zijn de mogelijkheid om zich op eigen kosten te laten bijstaan door een beëdigd vertaler.

2. Ik sluit me aan bij het advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht volgens welke het gebruik van vertalers bij het afleggen van rijexamens geen inbreuk is op de wet van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken.

3. Ik sluit me eveneens aan bij het advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht omtrent het feit dat de organisatie van examens met voorvertaalde vragen in strijd is met de wet van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken.

Ik kan het geachte lid evenwel meedelen dat tot op heden geen enkel theoretisch examen met voorvertaalde vragen werd georganiseerd, ondanks het bestaan van reglementaire bepalingen die dit toelaten. Kandidaten die de Nederlandse, de Franse of de Duitse taal onvoldoende beheersen, kunnen, zoals gezegd, op eigen kosten gebruik maken van de bijstand van een beëdigd vertaler.

Het koninklijk besluit zal worden aangepast om de reglementering conform het advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht te maken.