BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2008-2009
________
12 januari 2009
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 4-2598

de Pol Van Den Driessche (CD&V)

aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden
________
Eenheid van loopbaan - Wet van 11 mei 2003 - Uitvoeringsbesluiten
________
beroepsloopbaan
pensioenregeling
toepassing van de wet
zelfstandig beroep
werknemer in loondienst
besluit
________
12/1/2009Verzending vraag
9/2/2009Antwoord
________
Herindiening van : schriftelijke vraag 4-855
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 4-2598 d.d. 12 januari 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Mijn oud-collega Jan Steverlynck heeft op 16 april 2002 een wetsvoorstel tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers en zelfstandigen met het oog op de uitvoering van het principe van de eenheid van loopbaan ingediend (stuk Senaat 2-1095/1 – 2001/2002). Hiermee wou hij bereiken dat bij overschrijding van de eenheid van loopbaan de effectief minst voordelige jaren zouden wegvallen, ongeacht in welk stelsel die jaren zijn gepresteerd.

Dit wetsvoorstel kreeg de unanieme goedkeuring van het Parlement en resulteerde in de wet van 11 mei 2003 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers en zelfstandigen met het oog op de uitvoering van het principe van de eenheid van loopbaan, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 24 juni 2003. In de wet is evenwel een artikel opgenomen dat stelt dat de Koning de datum van inwerkingtreding bepaalt.

Op 27 oktober 2004 vroeg collega Steverlynck aan de toenmalige minister van Leefmilieu en Pensioenen reeds hoever hij stond met het uitvaardigen van de nodige uitvoeringsbesluiten om de wet in werking te laten treden (schriftelijke vraag nr. 3-1679, Vragen en Antwoorden nr. 3-29, blz. 2017). Hij liet weten dat hij eerst de financiële impact van de maatregel wou laten berekenen.

In 2005 werd de toenmalige minister van Leefmilieu en Pensioenen hierover opnieuw ondervraagd. Hij antwoordde toen dat hij de vaste intentie had om de wet van 11 mei 2003 uit te voeren. Hij liet ook verstaan dat zijn diensten tegen eind 2005 zouden klaar zijn, maar dat hij niet kon spreken namens zijn collega van Middenstand.

Op 23 juni 2005 vroeg de heer Steverlynck de geachte minister van Middenstand naar de stand van zaken (vraag om uitleg nr. 3-907, Handelingen nr.3-119, blz. 69). Het antwoord luidde dat een werkgroep, samengesteld uit medewerkers van de twee betrokken pensioeninstellingen – de Rijksdienst voor pensioenen en het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen – de impact van de nieuwe wet in kaart aan het brengen was. De geachte minister verklaarde dat ze de werkzaamheden van de werkgroep van nabij zou opvolgen en dat de wet zo spoedig mogelijk in werking zou treden. Gevraagd naar de timing, sprak ze de hoop uit dat de maatregelen tegen het einde van het jaar, dus tegen eind 2005, zouden kunnen worden toegepast. We zijn nu april 2008, de minister van Zelfstandigen is nog steeds dezelfde en we stellen vast dat de wet, bijna vijf jaar na haar publicatie in het Staatsblad, nog steeds niet werd uitgevoerd.

Kan de geachte minister mij zeggen hoever de werkgroep inmiddels gevorderd is? Wanneer mogen wij het eind van de werkzaamheden verwachten? Waarom heeft de werkgroep zijn werkzaamheden nog niet kunnen afronden? Welke concrete problemen rijzen er voor de uitvoering van de wet? Wanneer zullen de verschillende diensten klaar zijn met alle voorbereidingen? Wanneer zal de wet uiteindelijk in voege kunnen treden en op welke pensioenen zal de wet betrekking hebben?

Antwoord ontvangen op 9 februari 2009 :

Ik verwijs naar het antwoord van de toenmalige minister van Pensioenen, Bruno Tobback, op de parlementaire vraag nr. 3-5795 gesteld op 24 augustus 2006 door senator Jan Steverlynck die ik bij deze herhaal en vervolledig.

Het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) en de Rijksdienst voor Pensioenen (RVP) hebben de problematiek inzake de wet van 11 mei 2003 tot uitvoering van het principe eenheid van loopbaan ten gronde onderzocht.

Uit de studie blijkt dat er zich bij de uitvoering van de voormelde wet een aantal fundamentele problemen stellen.

1. Algemeen

Vooreerst stelt de uitvoering van de wet van 11 mei 2003 ons momenteel voor enorme administratieve problemen.

In alle gevallen van gemengde loopbaan (ongeveer 30 % van alle pensioenaanvragen) zou de voordeligste toestand individueel moeten bekeken worden, met grote vertragingen bij de toekenning van deze pensioenen tot gevolg.

In eerste instantie zou het werknemerspensioen berekend moeten worden door de RVP. Echter, in tegenstelling tot vandaag, zou de RVP geen definitieve beslissing ter kennis kunnen brengen aan de pensioengerechtigde daar nog niet duidelijk is welke jaren voor de pensioenberekening al dan niet in aanmerking genomen moeten worden. Het RSVZ moet vervolgens nagaan welke - minst voordelige - jaren in elk stelsel buiten beschouwing gelaten zouden moeten worden. Pas zodra het pensioen als zelfstandige berekend zou zijn, zouden beide pensioeninstellingen de definitieve beslissing kunnen ter kennis brengen aan de pensioengerechtigde.

Bovendien breken de bepalingen van de voormelde wet breken volledig met de actueel van toepassing zijnde hiërarchie van de wettelijke pensioenstelsels. Thans wordt bij de vaststelling van de pensioenrechten in de verschillende regelingen in de pensioenregeling voor zelfstandigen rekening gehouden met deze van de werknemers en de openbare diensten, en in de pensioenregeling voor werknemers rekening gehouden met deze van de openbare diensten. De toekenning van een recht in een bepaalde regeling wordt dus ondergeschikt gemaakt aan het ontbreken van rechten in een andere regeling.

Het bemoeilijkt ook het maken van correcte ramingen.

Naast de voormelde algemene opmerkingen zijn er echter ook enkele meer specifieke opmerkingen.

2. Werknemers

Het weglaten van de minst voordelige loopbaanjaren in de regeling voor werknemers kan ertoe leiden dat:

  • het gewaarborgd minimumpensioen niet langer toekenbaar is;

  • er bij de vaststelling van de pensioenrechten niet langer aan de voorwaarden voldaan is om recht te hebben op het minimumrecht per loopbaanjaar.

  • bij de berekening van het pensioen de hoogte van de fictieve lonen voor de jaren volgend op het weggelaten jaar, vermindert. Dit resulteert in een lager pensioenbedrag.

  • bij cumulatie van een pensioen als werknemer met een pensioen ten laste van de openbare sector het aantal in de werknemersregeling weg te laten loopbaanjaren in het kader van de toepassing van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers vermindert.

3. Besluit

De uitvoering van de wet van 11 mei 2003 stelt ons momenteel voor enorme administratieve problemen.

Daarenboven mag niet uit het oog verloren worden dat de wet van 11 mei 2003 slechts voor een beperkt aantal personen een voordeliger pensioen zou opleveren en in sommige gevallen kan leiden tot een minder voordelig pensioen.

Ik zal samen met de pensioenadministraties nagaan of de wet eventueel aangepast kan worden opdat ze, zonder negatieve gevolgen voor de gepensioneerde, op het terrein uitvoerbaar wordt.