BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2008-2009
________
29 oktober 2008
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 4-1919

de Jurgen Ceder (Vlaams Belang)

aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven
________
Vakbonden - Federale overheid - Ledentelling - Controle
________
vakbond
ambtenarenvakbond
personeelsvertegenwoordiging
telling
vakbondsvrijheid
________
29/10/2008Verzending vraag
28/11/2008Antwoord
________
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1918
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 4-1919 d.d. 29 oktober 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Een veel voorkomende klacht van onafhankelijke vakbonden bij de overheid is dat hun leden actief en streng geteld worden, terwijl dit bij ACV, ABVV en ACLVB niet gebeurt. Deze telling is voorgeschreven in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Graag antwoord deze vragen:

1. Welk is het algemeen comité dat bevoegd is voor het personeel van de federale overheid, zoals bepaald in artikel 4 van de bovenvermelde wet?

2. Welke vakbonden worden beschouwd als representatief in de zin van artikel 6 en 7 van deze wet? Meent de geachte minister dat deze wetgeving moet aangepast worden om ook onafhankelijke vakbonden hier toe te laten?

3. Welke sectorcomités zijn bevoegd voor het personeel van de federale overheid?

4. Welke bijzondere comités zijn bevoegd voor het personeel van de federale overheid?

5. Welke is de vakbond die bij de federale overheid 'het grootste aantal bijdrageplichtige leden telt onder de andere vakorganisaties dan die bedoeld in 1° en die een aantal bijdrageplichtige leden telt dat ten minste 10 procent vertegenwoordigt van de personeelssterkte van de diensten welke onder het comité ressorteren.', zoals bepaald in artikel 8 van deze wet?

6. Volgens de wet worden de ledenaantallen van de vakbonden bij de overheid elke zes jaar geteld door een commissie voor representativiteitscontrole. Wanneer voerde deze commissie de laatste keer haar telling uit, wie waren de leden ervan, en hoeveel leden telden de vakorganisaties toen bij de federale overheid?

7. Uit mijn gegevens blijkt dat vakbonden leden driedubbel tellen, en leden blijven handhaven als 'lid' ook al betalen zij al jaren geen lidgeld meer. Heeft deze commissie iets meer gedaan dan een 'verklaring' te vragen aan de vakbonden? Heeft zij effectief bij ACV, ABVV en ACLVB een controle gedaan van de ledenlijsten? Werd hiervan een rapport gemaakt? Zo ja, kreeg ik graag een kopie.

8. Wanneer zal deze commissie haar eerstvolgende ledentelling uitvoeren? Wie maakt er deel van uit? Meent de geachte minister dat een daadwerkelijke controle bij ACV, ABVV en ACLVB tegen dubbeltellingen en valse leden moet uitgevoerd worden?

9. Hoeveel syndicale premies betaalde de federale overheid uit in het jaar dat de ledentelling door de commissie werd uitgevoerd? Komt dit aantal overeen met het aantal door de commissie vastgestelde vakbondsleden, en zo neen, waarom niet?

Antwoord ontvangen op 28 november 2008 :

Voorafgaande opmerking:

In de publieke sector zijn niet het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV), het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV) en de Algemene Centrale der liberale vakbonden van België (ACLVB) actief maar wel de Federatie van de christelijke syndicaten der openbare diensten (FCSOD), de Algemene Centrale der openbare diensten (ACOD) en het Vrij Syndicaat van het openbaar ambt (VSOA).

1. Artikel 4 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel betreft de oprichting van sectorcomités, bijzondere comités en afzonderlijke bijzondere comités. Ik neem aan dat het geachte lid de algemene comités vermeld in artikel 3 bedoelt. Het Algemeen Comité dat bevoegd is voor de federale overheid is het zogenaamde Comité B: het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten.

2. De vakorganisaties die als representatief worden beschouwd in de zin van artikel 6 en 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, zijn de ACOD, de FCSOD en het VSOA

Ik ben de mening toegedaan dat de artikelen 6 en 7 van de wet van 19 december 1974 niet moeten aangepast worden, daar de achterliggende gedachte van deze artikelen is dat de overheid slechts behoorlijk en nuttig kan onderhandelen met de meest representatieve vakorganisaties die in staat zijn om werkelijke verantwoordelijkheden te dragen op nationaal vlak.

3. De sectorcomités die bevoegd zijn voor het personeel van de federale overheid zijn het Sectorcomité I (Algemeen Bestuur), het Sectorcomité II (Financiën), het Sectorcomité III (Justitie), het Sectorcomité IV (Economische Zaken), het Sectorcomité V (Binnenlandse Zaken), het Sectorcomité VI (Mobiliteit en Vervoer), het Sectorcomité VII (Buitenlandse Zaken), het Sectorcomité VIII (Postdiensten en Telecommunicaties), het Sectorcomité XI (Werkgelegenheid en Arbeid), het Sectorcomité XII (Volksgezondheid), het Sectorcomité XIII (Sociale Zekerheid), het Sectorcomité XIV (Landsverdediging) en het Sectorcomité XX (Openbare Instellingen van sociale zekerheid).

4. De bijzondere comités zijn niet bevoegd voor het personeel van de federale overheid. Overeenkomstig artikel 4, § 1, 2°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, zijn ze bevoegd voor de in artikel 1, paragraaf 1, 3° tot 5°, van dezelfde wet bedoelde besturen, instellingen en diensten, uitgezonderd voor het gesubsidieerd officieel onderwijs. Het betreft de volgende overheidsdiensten:

    - de provincies ;

    - de gemeenten ;

    - de verenigingen van gemeenten ;

    - de verenigingen van openbare centra voor maatschappelijk welzijn ;

    - de autonome provinciebedrijven ;

    - de autonome gemeentebedrijven ;

    - de Vlaamse Gemeenschapscommissie ;

    - de ziekenhuisverenigingen op het grondgebied van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad ;

    - de Vlaamse havenbedrijven ;

    - de projectverenigingen, de dienstverlenende of opdrachthoudende verenigingen ;

    - de provinciale ontwikkelings- maatschappijen.

5. De Nationale Unie der openbare diensten (NUOD) voor het Sectorcomité II - Financiën.

6.- 9. Ik verwijs het geachte lid naar het antwoord van de eerste minister aan wie de vraag onder het nr. 4-1918 werd gesteld.