BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2007-2008
________
26 september 2008
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 4-1666

de Joris Van Hauthem (Vlaams Belang)

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen
________
Onroerende voorheffing - Vrijstellingen - Gebruik door de koninklijke familie
________
Koning en Koninklijke familie
publiek eigendom
grondbelasting
belastingontheffing
________
26/9/2008Verzending vraag
7/11/2008Antwoord
________
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 4-1666 d.d. 26 september 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Volgens artikel 253, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zijn onroerende goederen die de aard van nationale domeingoederen hebben, op zichzelf niets opbrengen en voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut worden gebruikt, vrijgesteld van onroerende voorheffing. De vrijstelling is van de drie voorwaarden samen afhankelijk.

Hoeveel goederen vallen momenteel onder deze vrijstelling ?

Hoe wordt bepaald of goederen aan deze drie criteria voldoen en hoe vaak wordt door de administratie nagetrokken of deze goederen nog aan de drie opgesomde voorwaarden voldoen om vrijgesteld te kunnen worden van onroerende voorheffing ?

Hoeveel goederen die onder deze regeling vallen worden gebruikt door de koninklijke familie ? Kunnen deze goederen worden opgesomd, welke de kadastrale inkomsten ervan zijn en welke inkomsten de Staat daardoor jaarlijks moet derven ?

Antwoord ontvangen op 7 november 2008 :

Het geachte lid gelieve hierna het antwoord te vinden op zijn vraag.

Er bestaan geen cijfergegevens die toelaten uit te maken hoeveel onroerende goederen thans genieten van de vrijstelling bepaald in het artikel 253, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92).

Een onroerend goed zal per definitie worden vrijgesteld wanneer het voldoet aan de door het artikel 253, 3°, WIB 92 opgelegde voorwaarden, te weten :

1. de aard van nationaal domein bezitten:

Onder nationaal domein moet worden verstaan al hetgeen aan de gemeenschap toebehoort, al hetgeen eigendom is niet alleen van de hele Natie, maar ook van een aan deze laatste ondergeschikte overheden of instellingen. De eigendommen van de Staat, van de provinciën of van de gemeenten, alsmede van de openbare instellingen, zijn nationale domeingoederen in de zin van artikel 253, WIB 92 (zie advies openbaar ministerie voor Cass., 12 oktober 1954, Pas. 1955, I, 106);

2. onproduktief zijn :

Het onproduktief zijn, waarvan sprake in de wet, is niets anders dan de ongeschiktheid van het onroerend goed om het voorwerp te zijn van een privatief genot vanwege de openbare dienst die er eigenaar van is. Deze ongeschiktheid vloeit bovendien niet voort uit de innerlijke aard van het onroerend goed maar wel uit de bestemming die eraan wordt gegeven.

Het onroerend goed zal, volgens de geest van de fiscale wet, onproduktief zijn telkens en zolang het zal worden aangewend voor een dienst van algemeen nut, die binnen het raam valt van de wettelijke opdracht van de openbare instelling waaraan het toebehoort;

3. Aangewend worden voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut :

Het onroerend goed moet voor een nationale dienst bestemd zijn. Het moet het algemeen nut tot voorwerp hebben. Met andere woorden, het moet worden gebruikt door diensten die tot nut van het algemeen werden ingericht en die de sociale gemeenschap, met uitsluiting van de afzonderlijke personen, ten goede komen. Het is daarenboven vereist dat de openbare dienst of de dienst van algemeen nut, waarvoor het onroerend goed wordt gebruikt, kadert in de wettelijke opdracht van de openbare instelling waartoe het behoort. Buiten haar wettelijke opdracht, houdt de openbare instelling op te handelen in haar hoedanigheid van orgaan van de openbare macht en is zij opnieuw aan het gemeen recht onderworpen.

Wat het aantal goederen van de Koninklijke Schenking betreft die onder de toepassing vallen van de hierboven bedoelde bepalingen, wordt het geachte lid verwezen naar mijn antwoord op zijn schriftelijke vraag nr 4-1367.

Het geachte lid wordt eveneens herinnerd aan het feit dat indien de Koninklijke Familie geen inkomstenbelastingen betaalt op de Civiele Lijst dit geenszins het geval is betreffende de inkomsten uit hun privédomein, hierin begrepen de onroerende voorheffing op hun privé onroerende goederen en die bijgevolg niet genieten van de bedoelde vrijstelling (zie in dit verband het antwoord op de mondelinge vraag nr. 52-4096 van volksvertegenwoordiger Jan Jambon aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen betreffende “fiscale vrijstellingen waarvan leden van de Koninklijke Familie genieten” – CRIV 52 COM 159 van 15 april 2008).