5-91

5-91

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 7 FEBRUARI 2013 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vraag van de heer Jurgen Ceder aan de minister van Justitie over «de rapporten van de Staatsveiligheid over parlementsleden» (nr. 5-834)

Mondelinge vraag van de heer Filip Dewinter aan de minister van Justitie over «het volgen van de activiteiten van politici door de Staatsveiligheid» (nr. 5-835)

Mondelinge vraag van de heer Rik Torfs aan de minister van Justitie over «het onderzoek van de Staatsveiligheid naar schadelijke sektarische organisaties» (nr. 5-847)

De voorzitster. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

De heer Jurgen Ceder (Onafhankelijke). - In een normale democratie controleert het parlement de uitvoerende macht, inclusief de Staatsveiligheid, en niet de Staatsveiligheid het parlement. In België schijnt de Staatsveiligheid daarover soms andere ideeën te hebben.

Uit een uitgelekt rapport van de organisatie blijkt dat ze ook politici, waaronder leden van onze Senaat, schaduwt in contacten met wat zij beschouwt als "schadelijke sekten", zoals bijvoorbeeld Scientology. Het is daarbij zonder meer duidelijk - en dat is in mijn ogen een verzwarende omstandigheid - dat de politici hier niet als lid of sympathisant van die organisaties handelden, maar in hun hoedanigheid van parlementslid.

De uitleg van het hoofd van de Staatsveiligheid, de heer Winants, volstaat allerminst. Op een persconferentie heeft hij verklaard dat die sektes regelmatig politici benaderen, in de hoop dat ze hen kunnen beïnvloeden in hun politieke werk. Het zou in die context zijn dat de namen van politici opdoken. Eerder als slachtoffers, aldus de heer Winants. Dat is wat de Engelsen noemen: to add insult to injury. Parlementsleden zijn geen kerstekinderen of idioten die tegen hun eigen stommiteiten moeten worden beschermd door de Staatsveiligheid. We hebben het recht stommiteiten te begaan en doen dat regelmatig, zoals bleek uit het vorige punt.

Welke regels hanteert de Staatsveiligheid bij het bespioneren van parlementsleden?

Er is maar één rapport uitgelekt. Bestaan er nog andere rapporten over parlementsleden? Hoe en waar kunnen parlementsleden die rapporten over henzelf inkijken?

(Voorzitter: de heer Willy Demeyer, ondervoorzitter.)

De heer Filip Dewinter (VB). - Naar aanleiding van het uitlekken van het zogenaamde sekterapport waarover de vorige vraagsteller het reeds had, verklaarde de minister volgens De Morgen van 4 februari jongstleden wat volgt: "Kamerleden en senatoren kunnen tijdens hun activiteiten niet gecontroleerd worden. Ik ben daar zeer duidelijk over".

Inmiddels is duidelijk geworden dat de Staatsveiligheid en de federale politie een aantal initiatieven hebben genomen. Daarbij worden wel degelijk politieke partijen en dus ook hun parlementsleden geviseerd. Het gaat om de lijst van de zogenaamde te volgen staatsvijandelijke organisaties, een lijst die om de drie maanden geactualiseerd wordt en al vele jaren bestaat. Mijn partij, het Vlaams Belang, maar bijvoorbeeld ook de Partij van de Arbeid en een aantal andere organisaties, prijken daarop. Naargelang van de bedreiging die uitgaat van de organisaties die op de lijst staan, wordt het de code rood, code oranje of code geel toegekend. Mijn partij krijgt de code geel. Als echt staatsgevaarlijke partij wil ik natuurlijk zo snel mogelijk de code rood bereiken.

Alle ironie terzijde heb ik toch mijn bedenkingen bij een staatsveiligheid en een federale politie die in een rechtsstaat democratisch verkozen partijen volgen. Door politieke partijen te volgen die niet oproepen tot geweld en geen geweld gebruiken, bestendigt de staatsveiligheid onder het mom van de bescherming van de staat alleen maar het regime.

Kan de minister me het bestaan van die lijst bevestigen? Worden aan de hand van die lijst parlementsleden van het Vlaams Belang of van andere partijen systematisch gevolgd en gecontroleerd op hun politieke activiteiten en contacten?

Wie is politiek verantwoordelijk voor het opstellen van de lijst? De minister uiteraard. Dat weet ik wel, maar ik hoor het haar graag nog eens bevestigen. Volgens welke criteria wordt de lijst opgesteld? Welke richtlijnen worden aan de politiediensten gegeven met betrekking tot het volgen van die organisaties, partijen, en uiteraard ook hun vertegenwoordigers, waaronder parlementsleden zoals mijzelf?

De heer Rik Torfs (CD&V). - De voorbije week lekte een geheim rapport van de Veiligheid van de Staat uit in de media. Het rapport bevat een fenomeenanalyse van niet-staatsgestuurde inmengingsactiviteiten gericht op onder andere organisaties zoals Scientology en Sahaja Yoga. Het rapport maakt melding van verschillende personen die door deze organisaties werden benaderd. De berichten in de pers vind ik zeer onrustwekkend om twee redenen: ten eerste wegens het rapport zelf en ten tweede wegens het lek. Het tweede aspect, het lek, maakt ondertussen deel uit van een gerechtelijk onderzoek, dus zal ik mijn vragen daarover niet stellen.

Het bestaan van het rapport op zich doet bij mij de vraag rijzen of het werkelijk noodzakelijk is in naam van de Staatsveiligheid en de bescherming van de democratie het reilen en het zeilen van allerlei zogenaamde "sekten" te onderzoeken. Als leden van die groepen, individueel of collectief, strafwetten overtreden, is ingrijpen uiteraard geboden; religie mag nooit een excuus zijn voor criminaliteit. Zomaar burgers en organisaties in het oog houden, zonder enige aanwijzing dat er misdrijven gepleegd worden, staat echter wel op gespannen voet met het respect van de mensenrechten. Het recht op privacy en op godsdienstvrijheid komt daardoor onder druk.

Artikel 7 van de wet van 30 november 1998 kent de Staatsveiligheid de bevoegdheid toe om inlichtingen in te winnen, te analyseren en te verwerken over activiteiten die de fundamentele belangen van de staat bedreigen of zouden kunnen bedreigen. De wet viseert hierbij ook de activiteiten die verband houden met "schadelijke sektarische organisaties". Maar wat zijn schadelijke sektarische organisaties?

In artikel 8, 1º, e, van de hierboven aangehaalde wet wordt een schadelijke sektarische organisatie omschreven als "elke groep met filosofische of religieuze inslag of die voorwendt dat te zijn en die qua organisatie of in haar praktijk schadelijke onwettige activiteiten uitoefent, individuen of de maatschappij nadeel berokkent of de menselijke waardigheid schendt."

De administrateur-generaal van de Staatsveiligheid, verklaarde in de media dat hij om te bepalen welke de precieze sekten zijn, zich op de lijst baseert die de parlementaire onderzoekscommissie naar de sekten in 1997 heeft opgesteld. Daarbij vergeet de administrateur-generaal wel dat die lijst, die als addendum bij het rapport van de commissie werd gevoegd, na breed maatschappelijk protest nooit door het parlement werd goedgekeurd. Het rapport werd wel goedgekeurd, maar niet de lijst. Die lijst bevatte trouwens enkel een opsomming van alle groepen die tijdens de - overigens bijzonder warrige - werkzaamheden van de commissie aan bod waren gekomen. De lijst bevat derhalve geen waardeoordeel, voor zover het parlement al bevoegd zou zijn om een waardeoordeel uit te vaardigen over religieuze groepen.

Toch hanteert de Staatsveiligheid net deze lijst om haar pijlen te richten op wie erin voorkomt. De vraag rijst of hierbij voldaan is aan de wettelijke definitie van schadelijke sektarische organisaties.

Is volgens de minister voldaan aan de wettelijke voorwaarden omschreven in artikel 8, 1º, e), wanneer de Staatsveiligheid baseert op de lijst opgenomen als addendum bij het verslag van de parlementaire onderzoekscommissie om een onderzoek te voeren naar schadelijke sektarische organisaties? Is bij het systematisch opvolgen van zogenaamde sekten voorkomend op diezelfde lijst voldaan aan de vereiste van artikel 7 van de wet van 30 november 1998, namelijk dat de activiteiten die de Staatsveiligheid onderzoekt, een bedreiging vormen of zouden kunnen vormen voor de belangen van onze democratie?

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - De opdracht en de bevoegdheden van de Veiligheid van de Staat zijn strikt vastgelegd in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst. Die wet is in belangrijke mate gewijzigd door de wet van 4 februari 2010 betreffende de methode voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de zogenaamde BIM-wet.

De opdrachten kunnen onderverdeeld worden in vier categorieën: de inlichtingenopdrachten, de veiligheidsonderzoeken, bescherming van personen en de opdrachten die door of krachtens de wet aan de Veiligheid van de Staat toevertrouwd worden.

De inlichtingenopdracht bestaat in het inwinnen, analyseren en verwerken van inlichtingen die betrekking hebben op elke activiteit die de inwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen, het wetenschappelijk of economisch potentieel, zoals gedefinieerd door het ministerieel comité, of elk ander fundamenteel belang van het land, bedreigt of zou kunnen bedreigen. Onder bedreigende activiteit worden uitdrukkelijk vermeld: "schadelijke sektarische organisaties" en "inmenging".

De Staatsveiligheid verzamelt informatie via verschillende bronnen, zowel open, officiële bronnen als gesloten, menselijke bronnen. Sedert de BIM-wet kan de Veiligheid van de Staat ook bijzondere inlichtingenmethoden gebruiken. Het betreft evenwel specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens, waarbij de bestuurlijke Commissie belast is met het toezicht op deze methoden en het Comité I achteraf de gebruikte methoden controleert. Naast het Comité P dat in ons land de politiediensten controleert, hebben we dus ook een Comité I dat de inlichtingendiensten controleert.

Het tweede rapport waarover in de pers sprake was betreft een fenomeenanalyse. Daarbij baseert men zich op de interne en externe coherentie: is de informatie logisch en is ze in overeenstemming met andere verkregen informatie? Elke informatie wordt gecontroleerd en alleen bruikbare, bevestigde inlichtingen komen in het rapport terecht.

Om schadelijke sektarische organisaties op te volgen, baseert de Veiligheid van de Staat zich op de definitie van "schadelijke sektarische organisatie" in de wet van 30 november 1998: "Elke groep met filosofische of religieuze inslag of die voorwendt dat te zijn en die in haar organisatie of praktijken, schadelijke onwettige activiteiten uitoefent, individuen of de maatschappij nadeel berokkent of de menselijke waardigheid schendt".

De minister van Justitie heeft geen sturende, corrigerende rol in de vastlegging van de grenzen van het begrip sekten, aangezien dat begrip reeds is vastgelegd door de organieke wet houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst van 30 november 1998.

De daarin vermelde definitie van schadelijke sektarische organisatie komt uit de conclusies van de Parlementaire onderzoekscommissie met betrekking tot sekten. De Kamer van volksvertegenwoordigers nam in een motie van 7 mei 1997 kennis van het verslag van de onderzoekscommissie en keurde de conclusies en de aanbevelingen goed. Dat gebeurde met een ruime meerderheid, namelijk met 120 stemmen op een totaal van 143. In 1997, na de publicatie van het rapport van de parlementaire onderzoekscommissie, werd ook de Veiligheid van de Staat expliciet belast door het Parlement, om haar rol op te nemen in de opvolging van de schadelijke sektarische organisaties. Die opdracht werd nogmaals bevestigd in 2004.

De definitie van een schadelijke sektarische organisatie houdt drie wettelijke voorwaarden in: het bestaan van een groep die een filosofische of religieuze inslag heeft evenals een schadelijk karakter, zowel voor het individu als voor de maatschappij. De Veiligheid van de Staat bepaalt het schadelijk karakter op basis van criteria van schadelijkheid, die voortkomen uit de parlementaire onderzoekscommissie van 1996.

Sta me toe slechts enkele van die criteria op te sommen: mentale manipulatie of psychologische destabilisatie, buitensporige financiële eisen, de breuk tussen de adept en zijn referentiemilieu, de uitbuiting van de adept ten voordele van de beweging of haar leiders, het risico van infiltratie in de politieke en economische sectoren van de samenleving en het tegen de maatschappij gerichte discours van de organisatie.

Naast die criteria, die niet cumulatief moeten zijn en nog kunnen worden aangevuld, wordt het schadelijk karakter van een sektarische organisatie ook onderzocht op basis van grondbeginselen vervat in de Grondwet, wetten, decreten, ordonnanties en internationale overeenkomsten tot bescherming van de mensenrechten die door België werden bekrachtigd.

Het aantal gevolgde groeperingen is niet beperkt noch vast. Er bestaat geen "sektelijst" bij de Veiligheid van de Staat. De enige bestaande lijst wordt opgemaakt door de federale politie. Over de namen op die lijst heb ik als voormalig minister van Binnenlandse Zaken meermaals vragen beantwoord. De spreker refereert echter naar een andere lijst.

Tot de schadelijke sektarische organisaties die de Veiligheid van de Staat opvolgt bevinden zich onder meer de Church of Scientology en Sahaja Yoga. Een deel van hun activiteiten zijn inmengingsactiviteiten. De wet van 1998 bepaalt precies wat inmenging is: de poging om met ongeoorloofde, bedrieglijke of clandestiene middelen beslissingsprocessen te beïnvloeden.

Kortom, de Staatsveiligheid doet aangaande deze kwestie haar werk, gebaseerd op parlementair werk. Het parlement heeft die opdracht expliciet aan de Staatsveiligheid gegeven.

Ik begrijp nochtans de verontwaardiging van wie in het rapport opgenomen is. Als gewezen parlementslid weet ik maar al te goed dat contacten met instellingen, organisaties en personen tot de kerntaken van een parlementslid behoren. Een parlementslid moet nu eenmaal beschikken over een groot netwerk en ongelimiteerde contacten. Bovendien staat contact hebben met iemand niet per definitie gelijk aan steun betuigen aan die persoon of instelling.

Ik betreur het dan ook indien het rapport van de Staatsveiligheid verkeerdelijk de indruk zou hebben gewekt zich te richten op parlementsleden, in plaats van op sektarische organisaties. Ik onderstreep dat de focus van het rapport niet op de parlementsleden ligt, maar op schadelijke sektarische organisaties.

Ik geef twee voorbeelden, die de Staatsveiligheid ook op de persconferentie heeft gegeven. Maggie De Block werd op een bepaald ogenblik in haar hoedanigheid van geneesheer en parlementslid gecontacteerd door een organisatie die aan Scientology is gelinkt, namelijk de Citizens Commission on Human Rights. Die voert een strijd tegen de psychiatrie en probeert het voorschrijfgedrag van geneesheren te wijzigen.

Tony Van Parys werd ooit benaderd omdat hij deel uitmaakte van de werkgroep die de implementatie van de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie "Sekten" moest opvolgen. Hem werd gevraagd de hervorming van het Informatie- en Adviescentrum inzake Schadelijke Sektarische Organisaties te steunen. Tony Van Parys liet weten dat hij geen voorstander van de hervorming van het centrum was en dat hij het opgerichte informatie- en adviescentrum volledig steunde. Sahaja Yoga heeft destijds gepoogd ook andere politici te contacteren, zoals Elio Di Rupo en Inge Vervotte.

Het is dus niet de bedoeling of de opdracht van de Veiligheid van de Staat om individuele parlementsleden in de gaten te houden uit hoofde van hun functie. Er bestaan daarvoor ook geen regels. Er wordt ook nooit een onderzoek naar parlementsleden gedaan. Het is wel mogelijk dat namen van parlementsleden opduiken in onderzoeken met betrekking tot activiteiten die een dreiging vormen voor de inwendige veiligheid van de Staat, de uitwendige veiligheid van de Staat of het wetenschappelijk en economisch potentieel, zoals in de wet is vooropgesteld. Artikel 8 van de voormelde wet bepaalt wat onder dreiging wordt verstaan: spionage, terrorisme, extremisme, proliferatie, schadelijke sektarische organisaties, criminele organisaties en inmenging.

De rapporten waarin zij worden vermeld, worden ambtshalve als geheim geclassificeerd. Er is geen sprake van een screening of schaduwing. Dergelijke praktijken horen thuis in fictiefilms, maar behoren duidelijk niet tot de opdrachten van de Staatsveiligheid.

Dan kom ik tot de vragen over de lekken. Ik ben nu vijf jaar minister op een veiligheidsdepartement en ik ben nog nooit met lekken van een dergelijke omvang geconfronteerd. Het eerste rapport was de als geheim geclassificeerde nota "Église de scientologie - infiltration de la communauté congolaise ou d'origine congolaise de Belgique, implantation en République démocratique du Congo". Het werd op 11 december 2012 naar zes bestemmelingen verstuurd.

De fenomeenanalyse "Niet-staatsgestuurde inmengingsactiviteiten" werd in oktober 2012 naar 42 betrokkenen verzonden.

Een lek op zich is verwerpelijk. Wie geheime rapporten lekt, brengt de inlichtingendienst in gevaar, ondermijnt de werking van de dienst en brengt buitenlandse contacten of de menselijke bronnen die aan de basis liggen van dergelijke rapporten in het gedrang.

De voornaamste rol van de Veiligheid van de Staat bestaat erin een preventieve rol te spelen door de bevoegde overheden te informeren over de risico's die schadelijke sektarische praktijken voor de samenleving in het algemeen en voor het individu in het bijzonder inhouden. De analysedienst van de Veiligheid van de Staat beslist aan wie de rapporten worden verzonden, op basis van het need to know-principe. Het is belangrijk dat die rapporten enkel worden verzonden naar personen die over een veiligheidsmachtiging van het desbetreffende niveau beschikken.

Het tweede rapport, de fenomeenanalyse, werd, met inbegrip van de namen van de parlementsleden, in oktober 2012 ook verzonden naar het Comité I, dat is belast met de controle op de Veiligheid van de Staat. Ik heb dat deze week toegelicht aan de vaste commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité I. Als minister van Justitie heb ik het Comité I gevraagd een aantal aanbevelingen te doen en een onderzoek naar de twee lekken te voeren. Ook heb ik gevraagd wat het nut is om parlementsleden in deze analyses op te nemen aangezien zij beschikken over de vrijheid van meningsuiting en over de vrijheid om contacten leggen. Ik heb gevraagd of het niet mogelijk is om die informatie te depersonaliseren of in categorieën in te delen zodat duidelijk wordt wie men heeft proberen te contacteren, met wie men effectief contact heeft gehad of wie misschien in een andere fase van het onderzoek is betrokken.

Daarnaast wil ik nagaan wie de homologaties krijgt, en of het aantal bestemmelingen niet kan worden gereduceerd. Als een rapport met een fenomeenanalyse naar 43 mensen wordt verstuurd, dan is dat in mijn ogen toch een zeer ruime verspreiding.

Ten slotte verwijs ik naar de richtlijn die de vorige minister van Justitie heeft uitgevaardigd. Die richtlijn verplicht de Veiligheid van de Staat ertoe om er telkens in een aparte nota op te wijzen wanneer in een welbepaald rapport dat wordt aangehaald in een nota, parlementsleden ter sprake zijn gekomen.

Ik heb ook aan de Staatsveiligheid zelf voorstellen gevraagd om de huidige procedures te herzien, bijvoorbeeld om te bepalen wat er moet gebeuren als iemand wegens zijn functie een vertrouwelijk en geheim rapport krijgt en nadien vervangen wordt in die functie. Worden de rapporten dan vernietigd? Hoe worden ze bewaard? Worden ze ook bewaard in kluizen?

Ik ben van mening dat het, na ontvangst van het rapport van het Comité I, mogelijk zal zijn om een duidelijke analyse te maken van de situatie. Het is immers evident dat vertrouwelijke rapporten alleen maar nuttig zijn als ze vertrouwelijk zijn en blijven.

De heer Jurgen Ceder (Onafhankelijke). - Ik hoop dat de minister deze kwestie niet te licht opneemt. De minister zegt dat er op het ogenblik geen regels zijn die de Staatsveiligheid in acht moet nemen bij het volgen van politici. In haar antwoord werd alleszins naar geen enkele regel ter zake verwezen.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Ik heb duidelijk gezegd dat het niet de opdracht van de Veiligheid van de Staat is om individuele parlementsleden te volgen. Dat is niet de opdracht van die dienst en het gebeurt in de praktijk ook niet.

Ik zou willen vragen dat mijn woorden niet worden geïnterpreteerd, maar dat er geluisterd wordt naar wat ik effectief zeg.

De heer Jurgen Ceder (Onafhankelijke). - Ik ben niet geïnteresseerd in de bedoelingen van de Staatsveiligheid, maar wel in het resultaat van hun optreden.

De parlementsleden genieten een relatieve onschendbaarheid ten aanzien van de strafwet om te voorkomen dat de uitvoerende macht onrechtmatige druk kan uitoefenen op parlementsleden. Een gelijkaardige regel zou ook moeten gelden voor de Staatsveiligheid. Ook in democratieën zijn er immers voldoende voorbeelden bekend van geheime diensten die hun invloed gebruiken om parlementsleden onder druk te zetten. Dat is bijvoorbeeld gebeurd door de FBI onder J. Edgar Hoover.

Als ik contacten heb met Scientology, of met het Taal Aktie Komitee, of met het Davidsfonds, dan is dat mijn goed recht als parlementslid. Maar ik wil dan wel weten of de minister van Justitie, via de rapporten van de Staatsveiligheid, op de hoogte is van die contacten.

(Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune.)

De heer Filip Dewinter (VB). - De minister heeft uitgebreid geantwoord op alle vragen over het uitlekken van het sekterapport en over de gevolgen daarvan. Ze heeft niet geantwoord op mijn vragen, die van een andere orde waren. Mijn vragen gingen niet over het bewuste rapport, noch over de contacten van politici met sekten. Ze gingen over de lijst van de te volgen staatsbedreigende organisaties.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Ik besef dat mijn antwoord uitgebreid was en dat het niet gemakkelijk is geconcentreerd te blijven luisteren. Toch vraag ik nogmaals dat iedereen zou luisteren naar elk woord dat ik hier uitspreek. Ik heb duidelijk gezegd dat die lijst wordt opgemaakt door de federale politie.

De heer Filip Dewinter (VB). - Ik noteer de uitspraak van de minister in verband met de federale politie. Maar ik weet ook dat de Staatsveiligheid daaromtrent een advies geeft en dat er naast de lijst van de staatsbedreigende organisaties een tweede lijst bestaat, namelijk die van de staatsgevaarlijke organisaties. Dat mijn partij op beide lijsten voorkomt, is een voordeel waarop ik relatief trots zou kunnen zijn! Dat toont aan dat wij inderdaad een revolutionaire partij zijn die het voortbestaan van dit land bedreigt.

Maar ik heb, ronduit gezegd, problemen met die lijsten. Het enige criterium om op dergelijke lijst voor te komen, kan erin bestaan dat men geweld gebruikt of dat men daartoe wil aanzetten, maar niet dat men volkomen democratisch en legitiem politieke standpunten aanhangt die in de richting gaan van de ontbinding van de Belgische staat. Ik mag zeggen "België barst", "Leve de Vlaamse republiek" of pleiten voor een onafhankelijke Vlaamse staat en de opsplitsing van dit land. Dat is mijn democratisch recht als parlementslid, maar het mag er niet toe leiden dat mijn naam verschijnt op een lijst van staatsgevaarlijke of staatsbedreigende organisaties.

Ik vind het ondemocratisch om partijen die tegen het voortbestaan van België zijn, te intimideren en te dwarsbomen door ze op dergelijke lijsten te vermelden. Dat is helemaal niet legitiem; dat zijn Stasimethodes die niet thuishoren in een democratische rechtsstaat.

Daarover heb ik de minister niet gehoord. Overigens wil ik haar erop wijzen dat er, zoals haar voorganger al heeft toegegeven, een procedure bestaat wanneer parlementsleden op grond van hun politieke contacten of activiteiten worden gevolgd. In die gevallen moet de Staatsveiligheid haar een waarschuwingsrapport toezenden. Graag vernam ik dus van de minister hoeveel waarschuwingsrapporten zij tijdens haar ambtstermijn reeds van de Staatsveiligheid heeft ontvangen. Het zou immers van weinig fatsoen getuigen de Staatsveiligheid uit de wind te zetten louter om een bestaand regime te dienen.

De voorzitster. - De heer Dewinter is al erg lang aan het woord geweest en moet nu echt zijn repliek afsluiten.

De heer Rik Torfs (CD&V). - Ik onthoud drie punten.

Ten eerste, hoe beter Comité I controleert, hoe gunstiger voor de democratie. Het comité moet dan wel alle rapporten in handen krijgen. Als de pers echter rapporten kan inkijken, dan moet het Comité I dat ook kunnen.

Ten tweede stel ik met genoegen vast dat de minister zegt dat de administrateur-generaal, de heer Winants, zich heeft vergist toen hij zocht naar schadelijke sektarische organisaties en zich hierbij - ten onrechte - baseerde op het addendum van 1997. Hij had zich moeten baseren op de wet van 30 november 1998, waarin een gammele definitie staat van schadelijke sektarische organisatie. Ik hoop dat de heer Winants zich voortaan richt naar het standpunt van de minister.

Ten derde blijf ik het sowieso problematisch vinden om het begrip `schadelijke sektarische organisatie' te definiëren. Dat in het rapport van 1997 een definitie voorkomt en dat het rapport met een grote meerderheid is goedgekeurd in het parlement, neemt niet weg dat België zich op glad ijs begeeft. Mensenrechtenorganisaties, ook in het buitenland, kijken met grote ogen hoe België hiermee omspringt. Het is beter om uit te gaan van criteria van schadelijkheid, die de minister ook vermeldde, en op basis daarvan eventueel gerechtelijk te vervolgen.

Ten slotte, het woord "schadelijk" kan - populistisch gesproken - nooit een ontologische term zijn, maar is per definitie een axiologische term. Het houdt altijd een waardeoordeel in. Dat maakt het moeilijk om de term juridisch te beschrijven.