5-1497/2 | 5-1497/2 |
22 MEI 2012
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 22 mei 2012.
I. INLEIDING DOOR DE VERTEGENWOORDIGER VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Het Verdrag van de Raad van Europa betreffende de computercriminaliteit werd op 23 november 2001 in Boedapest aangenomen en op dezelfde dag door België ondertekend. Het trad op internationaal vlak in werking op 1 juli 2004. Op 12 februari 2010 hebben zesentwintig landen, waaronder 25 lidstaten van de Raad van Europa, het Verdrag geratificeerd.
Het Verdrag telt achtenveertig artikelen.
In artikel 1 wordt een reeks begrippen gedefinieerd die nadien in het hoofddeel van het Verdrag worden gebruikt. Het gaat over de volgende uitdrukkingen : « computersysteem », « computergegevens », « serviceprovider » en « verkeersgegevens ».
De op nationaal niveau te nemen maatregelen behelzen :
— het strafbaar stellen van de onrechtmatige toegang (artikel 2);
— het strafbaar stellen van de onrechtmatige onderschepping (artikel 3);
— het strafbaar stellen van de schending van de integriteit van de gegevens (artikel 4);
— het strafbaar stellen van de schending van de integriteit van een computersysteem (artikel 5);
— het strafbaar stellen van het misbruik van instrumenten (artikel 6);
— het strafbaar stellen van computervervalsing (artikel 7);
— het strafbaar stellen van computerfraude (artikel 8);
— het strafbaar stellen van handelingen met betrekking tot kinderpornografie (artikel 9);
— het strafbaar stellen van inbreuken op de intellectuele eigendom en op de naburige rechten (artikel 10);
— het strafbaar stellen van poging en medeplichtigheid of uitlokking (artikel 11);
— de aansprakelijkheid van rechtspersonen (artikel 12);
— de sancties en maatregelen (artikel 13);
— de draagwijdte van procesrechtelijke maatregelen (artikel 14);
— de maatregelen van waarborg (artikel 15);
— de maatregelen van snelle bewaring van opgeslagen computergegevens (artikel 16);
— de snelle bewaring en de snelle gedeeltelijke onthulling van verkeersgegevens (artikel 17);
— het bevel tot overlegging (artikel 18);
— huiszoekingen en inbeslagnemingen van opgeslagen gegevens (artikel 19);
— de real time vergaring van computergegevens (artikel 20);
— het onderscheppen van inhoudgegevens (artikel 21);
— de regels van rechtsmacht (artikel 22).
Inzake de internationale samenwerking voorziet het Verdrag in :
— de algemene beginselen met betrekking tot de internationale samenwerking (artikel 23);
— de regels met betrekking tot uitlevering (artikel 24);
— de algemene beginselen met betrekking tot wederzijdse bijstand (artikel 25);
— de regels met betrekking tot de informatie uit eigen beweging (artikel 26);
— de procedures inzake verzoeken om wederzijdse bijstand bij gebrek van toepasselijke internationale overeenkomst (artikel 27);
— de regels van geheimhouding en beperking van gebruik (artikel 28);
— de wederzijdse bijstand met betrekking tot snelle bewaring van opgeslagen computergegevens (artikel 29);
— de wederzijdse bijstand met betrekking tot snelle onthulling van bewaarde verkeersgegevens (artikel 30);
— de wederzijdse bijstand betreffende de toegang tot opgeslagen computergegevens (artikel 31);
— de grensoverschrijdende toegang tot opgeslagen computergegevens, met instemming of wanneer zij voor het publiek toegankelijk zijn (artikel 32);
— de wederzijdse bijstand bij de real time vergaring van verkeersgegevens (artikel 33);
— de wederzijdse bijstand op het gebied van het onderscheppen van inhoudgegevens (artikel 34);
— de maatregelen betreffende het tot stand brengen van een 24/7-meldpunt (artikel 35).
De artikelen 36 tot 48 gaan over de slotbepalingen :
— de ondertekening en de inwerkingtreding (artikel 36);
— de toetreding tot het Verdrag (artikel 37);
— de territoriale toepassing (artikel 38);
— de gevolgen van het Verdrag (artikel 39);
— de verklaringen (artikel 40);
— de federale clausule (artikel 41);
— de voorbehouden (artikel 42);
— de status en de intrekking van voorbehouden (artikel 43);
— de wijzigingen (artikel 44);
— de regeling van geschillen (artikel 45);
— het overleg van de partijen (artikel 46);
— de opzegging (artikel 47);
— de kennisgeving (artikel 48).
II. ALGEMENE BESPREKING
Mevrouw Zrihen verwijst naar het artikel 35 van het Verdrag dat voorziet dat iedere Partij verplicht is een meldpunt aan te wijzen dat vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week beschikbaar is, met het oog op onverwijlde bijstand ten behoeve van onderzoeken of procedures in het kader van hoofdstuk III. Over welk meldpunt gaat het in België ?
De vertegenwoordiger van de minister van Justitie antwoordt dat het om de Federal Computer Crime Unit van de federale politie gaat.
De heer Vanlouwe stelt dat de wet van 4 februari 2010 op de Bijzondere Inlichtingen Methoden (BIM) bijkomende bevoegdheden heeft toegekend aan de algemene Dienst voor Inlichtingen en Veiligheid (ADIV), waaronder bevoegdheden met betrekking tot cyberaanvallen. Is deze Belgische wet reeds een uitvoering van voorliggende Verdrag ?
De vertegenwoordiger van de minister van Justitie onderstreept dat dit Verdrag louter van strafrechtelijke aard is waardoor België verplicht wordt een aantal strafbepalingen en strafprocedurele maatregelen in te voeren. Deze laatste zijn enkel bestemd voor de gerechtelijke autoriteiten. Noch de militaire veiligheidsdiensten noch de Staatsveiligheid worden hierdoor gevat.
De heer Anciaux wijst erop dat het Verdrag reeds op 23 november 2001 is ondertekend. Waarom werd meer dan tien jaar gewacht alvorens het in te dienen bij de Senaat ?
Verder wenst spreker te weten hoeveel landen dit Verdrag hebben ondertekend en of er gedurende de laatste tien jaar reeds gewerkt werkt in de geest van het Verdrag of moet daar nog een aanvang mee worden genomen ?
De heer Daems legt uit dat het verdrag reeds op 1 juli 2004 in werking is getreden omdat een voldoende aantal landen het toen bekrachtigd hadden.
De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken voegt hieraan toe dat vijfentwintig lidstaten van de Raad van Europa het Verdrag al bekrachtigd hebben.
Wat betreft het feit dat dit verdrag meer dan tien jaar geleden werd ondertekend, legt de vertegenwoordiger van de minister van Justitie uit dat in 2003-2004 de toenmalige minister van Justitie geopteerd heeft om een wetsontwerp op te stellen tot bekrachtiging van dit Verdrag en het Aanvullend Protocol bij het Verdrag. Het Protocol betreft de bestraffing van racistische en xenofobe feiten gepleegd met behulp van informaticasystemen en bevat onder meer een bepaling waarin landen verplicht worden de ontkenning, minimalisering, goedkeuring of verantwoording van volkerenmoord of van misdaden tegen de menselijkheid strafbaar te stellen. Vooraf werd nog een wetsontwerp ingediend tot aanpassing van de Belgische wetgeving, onder meer tot aanpassing van de genocidewet. Het wetsontwerp leidde tot de wet van 15 mei 2006 tot wijziging van de artikelen 259bis, 314bis, 504quater, 550bis en 550ter van het Strafwetboek. Toen rees echter een politiek probleem omdat het Protocol alle vormen van genocide bestraft die erkend zijn door een internationaal tribunaal, terwijl de Belgische genocidewet alleen de genocide bestraft die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse regime werd gepleegd. Op dat moment was er geen meerderheid om de genocidewet aan te passen. Bijgevolg heeft de minister het wetsontwerp tot bekrachtiging van het Verdrag en het Aanvullend Protocol moeten splitsen. Nu wordt er dus een apart wetsontwerp voor de bekrachtiging van het Verdrag ingediend en later zal er eventueel nog een wetsontwerp volgen ter bekrachtiging van het Aanvullend Protocol.
III. STEMMINGEN
De artikelen 1 en 2, alsmede het wetsontwerp in zijn geheel, worden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteurs, | De voorzitter, |
Marleen TEMMERMAN.Olga ZRIHEN. | Karl VANLOUWE. |
Tekst aangenomen door de commissie
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp (zie stuk Senaat, nr. 5-1497/1 - 2011/2012).