5-1355/1

5-1355/1

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

23 NOVEMBER 2011


Wetsvoorstel tot opheffing van de discriminatie in de voogdijregeling voor Europese niet-begeleide minderjarigen

(Ingediend door mevrouw Güler Turan)


TOELICHTING


Het dossier van de drie Roemeense zusjes, die onder protest gerepatrieerd werden naar hun thuisland, heeft een belangrijk wettelijk vacuüm inzake de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen blootgelegd, zoals Karen Weis en Karen Van Laethem (VUB) in de Juristenkrant van 20 april 2011 aantonen :

« De programmawet van 24 december 2002, die de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen regelt, bepaalt dat minderjarigen uit EER-landen buiten het toepassingsgebied van dit beschermingssysteem vallen. De regeling werd aangenomen op het moment dat de Europese Unie nog uit vijftien lidstaten bestond.

In 2004 en in 2007 breidde de Unie echter uit met 12 nieuwe leden, waaronder Roemenië en Bulgarije. Die twee landen hebben een grote uitstroom van niet-begeleide minderjarige vluchtelingen. Daar waar een Bulgaarse of Roemeense minderjarige vroeger in België een voogd kreeg, kwam daar in 2007 abrupt een einde aan. Ook alle andere wettelijke instrumenten — onder meer voor het verblijfsstatuut — verwijzen naar de definitie van « niet-begeleide minderjarige » zoals die opgenomen werd in de voogdijwet. De minister van Justitie, die besefte dat deze minderjarigen niet volledig aan hun lot overgelaten konden worden, startte in 2007 op basis van een omzendbrief een proefproject waarbij « kwetsbare » minderjarige vluchtelingen uit EER-landen « onder de hoede » geplaatst worden in de bijzondere jeugdzorg, om zo delinquentie, mensenhandel of -smokkel te voorkomen.

Het niet toewijzen van een voogd blijft echter niet zonder gevolg voor de rechtsbescherming van deze minderjarigen : noch hun ouders — die niet in België zijn — noch een voogd kunnen in hun naam handelen in rechte. De kinderen beschikken zelf niet over enige procesbekwaamheid.

De facto kunnen zij dan ook op geen enkele wijze een rechtsmiddel aanwenden, noch een asielaanvraag indienen. In een materie als het vreemdelingenrecht, waar een objectieve beoordeling van de vrees van de vluchteling nodig is, vormt zo'n juridisch vacuüm een onaanvaardbare schending van de rechten van de minderjarige vluchteling. Die komt namelijk terecht in een uiterst precaire situatie, waarbij geen enkel rechtsmiddel kan worden aangewend tegen een eventuele beslissing tot uitzetting.

Dat levert een schending op van het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, zoals neergelegd in artikel 13 EVRM.

Voorts valt het gemaakte onderscheid tussen niet-begeleide minderjarigen van binnen en buiten de Europese Unie niet objectief te rechtvaardigen. België discrimineert, enkel en alleen op grond van het al dan niet bezitten van het EER-burgerschap, een kwetsbare categorie van personen en ontneemt hen zodoende het fundamenteel recht om rechtsmiddelen aan te wenden.

Het staat dan ook buiten kijf dat deze lacune in de wetgeving opgevuld moet worden.

... ».

De auteur van dit wetsvoorstel onderschrijft hun analyse.

Güler TURAN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 479/5 van de programmawet van 27 december 2004 wordt de bepaling onder de derde gedachtestreep vervangen als volgt :

« — die geen onderdaan is van België ».

Art. 3

In artikel 479/9, § 1, van dezelfde wet wordt de bepaling onder het 1º vervangen als volgt :

« 1º een asielaanvraag in te dienen of een machtiging tot verblijf aan te vragen; »

Art. 4

In artikel 479/11, § 1, van dezelfde wet, worden tussen het eerste en het tweede lid twee leden ingevoegd, luidende :

« Wanneer België met het land van herkomst van de minderjarige een verdrag heeft afgesloten dat de terugname regelt, ziet de voogd in het belang van de minderjarige toe op de toepassing ervan.

Indien geen in het vorige lid vermelde verdrag bestaat, onderzoekt de voogd de mogelijkheden van opvang in het land van herkomst, waarbij op passende wijze rekening gehouden wordt met de continuïteit in de opvoeding van het kind, met de etnische, godsdienstige en culturele achtergrond en met zijn of haar achtergrond inzake de taal. »

Art. 5

In artikel 479/24, § 1, 3º, van dezelfde wet worden de woorden « of van de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte » opgeheven.

8 juni 2011.

Güler TURAN.