5-1265/1

5-1265/1

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

12 OKTOBER 2011


Wetsvoorstel tot invoering van een rechtsmiddel tot het bekomen van de forfaitaire bijslag bedoeld in het artikel 70ter van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders in hoofde van de ouder die niet de bijslagtrekkende is, maar die als dusdanig wil aangewezen worden in het belang van het geplaatst kind

(Ingediend door mevrouw Güler Turan)


TOELICHTING


Indien een kind door bemiddeling of ten laste van een overheid wordt geplaatst bij een particulier, wordt de kinderbijslag toegekend aan die particulier.

Vanuit de visie dat een plaatsing in beginsel een tijdelijke maatregel zou moeten zijn, gericht op de her-integratie van het kind in het gezin van de natuurlijke ouders (of in het gezin waarin het kind voor de plaatsing werd opgevoed), werd bij de programmawet van 24 december 2002 een artikel 70ter ingevoegd in de kinderbijslagwetgeving. Dat artikel voorziet in de toekenning van een specifieke toeslag die wordt toegekend aan de bijslagtrekkende die het kind voor de plaatsing opvoedde.

Dit om deze persoon toe te laten bij te dragen in de zorg voor het kind of het contact met het kind te ondersteunen (bijvoorbeeld, voor de aanschaf van een geschenkje voor het kind naar aanleiding van diens verjaardag of een feestdag).

Het artikel 4 van het koninklijk besluit van 11 juni 2003 tot uitvoering van voormelde wettelijke bepaling stelt : « De bevoegde kinderbijslaginstelling beslist over de intrekking van de forfaitaire bijslag als de in artikel 3 bedoelde overheid haar er over informeert dat de bijslagtrekkende geen regelmatig contact meer onderhoudt met het kind of geen blijkt meer geeft van belangstelling voor het kind. »

In zijn arrest 62/2011 van 5 mei 2011, na een prejudiciële vraag vanwege de Arbeidsrechtbank van Brugge, oordeelt het Grondwettelijk Hof dat de regeling van respectievelijk het artikel 70ter van de wet en in het voormelde koninklijk besluit terecht is, maar dat het niet voorzien van een rechtsmiddel tot het bekomen van deze bijslag in hoofde van de ouder, andere dan diegene die voor de plaatsing bijslagtrekkende was, problematisch is.

Het Hof is van oordeel dat het basisbeginsel dat de initiële bijslagtrekkende deze forfaitaire bijslag ontvangt correct is aangezien het in normale omstandigheden ook deze persoon zal zijn die, na de plaatsing, zal instaan voor de opvoeding van het kind.

Maar het Hof is van oordeel dat de ouder die, in het belang van het kind, zelf wil aangewezen worden als bijslagtrekkende van deze forfaitaire bijslag indien, hetzij de bijslagtrekkende ouder zich niet bekommert om het welzijn van het geplaatste kind (bijvoorbeeld, er geen contact meer mee opneemt), hetzij indien deze persoon (bijslagtrekkende) de aanspraak erop verliest met toepassing van het artikel 4 van voornoemd koninklijk besluit van 11 juni 2003, hiervoor over een rechtsmiddel moet kunnen beschikken. En in de huidige formulering van het artikel 70ter ontbreekt dit rechtsmiddel.

Volgens de indieners van dit wetsvoorstel ligt dit ook volledig in de lijn van het hierboven geschetste motief, dat aan de grondslag ligt van de bijslag die in 2002 werd ingevoerd.

Het artikel 69, § 1, vijfde lid van de wet — dat artikel bepaalt wie als bijslagtrekkende wordt aangewezen voor de normale kinderbijslag — bepaalt dat : « Als een van de ouders de opportuniteit betwist van de betaling van de kinderbijslag op grond van de bepalingen van het derde en het vierde lid, kan hij de arbeidsrechtbank vragen hemzelf als bijslagtrekkende aan te wijzen, in het belang van het kind. Die aanwijzing heeft uitwerking de eerste dag van de maand na de maand waarin de beslissing van de rechtbank betekend is aan de bevoegde kinderbijslaginstelling. »

Het is aangewezen dat de ouder die zich tijdens de plaatsing van het kind nog wel ontfermt over dit kind, ook als eerste in aanmerking komt om na de plaatsing de verdere opvoeding van het kind te kunnen opnemen. Daarom is het aangewezen deze bepaling ook te voorzien in het artikel 70ter dat de bijzondere forfaitaire bijslag regelt.

Güler TURAN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In het artikel 70ter van de bij koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, ingevoegd bij de wet van 24 december 2002, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende :

« Als een van de ouders de opportuniteit betwist van de betaling van de kinderbijslag op grond van de bepalingen van het derde en het vierde lid, kan hij de arbeidsrechtbank vragen hemzelf als bijslagtrekkende aan te wijzen, in het belang van het kind. Die aanwijzing heeft uitwerking de eerste dag van de maand na de maand waarin de beslissing van de rechtbank betekend is aan de bevoegde kinderbijslaginstelling. »

7 juli 2011.

Güler TURAN.