5-24

5-24

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 26 MEI 2011 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vraag van mevrouw Mieke Vogels aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de rapporten van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg over de alternatieve geneeswijzen» (nr. 5-174)

Mondelinge vraag van de heer Gérard Deprez aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de homeopathie» (nr. 5-176)

De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, antwoordt.

Mevrouw Mieke Vogels (Groen!). - Dinsdag werd het derde rapport van het Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg over de effectiviteit van homeopathie bekendgemaakt. Het rapport schuwt de grote woorden niet: `Nog nooit werd de werking van homeopathie werkelijk bewezen en als het al een effect heeft dan is het een placebo-effect'. Toch kan het Kenniscentrum, wat het trouwens ook erkent, niet voorbij aan de talrijke mensen die erg goede ervaringen hebben met alternatieve geneeswijzen. Denk maar aan de tientallen verhalen van ouders van jonge kinderen met chronische luchtwegeninfecties die getuigen dat ze na vele kuren antibiotica werden geholpen met homeopathie. Die individuele gevallen duiden allicht op een werking die evidence-based is.

Met dit rapport wordt een volgende hoofdstuk geschreven in de bitse strijd tussen klassieke en alternatieve geneeswijzen. Op televisie hoorde ik prof. Bert Aertgeerts, diensthoofd huisartsgeneeskunde aan de KULeuven, enigszins triomfantelijk meedelen: `Het heeft geen zin dat patiënten en het RIZIV betalen voor iets dat toch niet werkt.'

Hoe vaak betalen de patiënt en het RIZIV echter voor een geneesmiddel dat niet werkt? Ons land staat aan de top wat het gebruik van geneesmiddelen betreft, voorgeschreven door klassiek geschoolde artsen. Ofwel zijn Belgen veel meer ziek dan anderen, ofwel nemen ze medicijnen die voor hun geval niet evidence-based zijn.

Het Kenniscentrum had daarom in zijn rapport een beetje meer nuance kunnen leggen en tevens op de ziekmakende effecten van de klassieke geneeskunde kunnen wijzen, getuige hiervan de ziekenhuisbacterie die jaarlijks nog heel wat slachtoffers maakt.

De klassieke geneeskunde heeft het moeilijk met kritiek. Nochtans opteren heel wat patiënten voor de holistische benadering, eigen aan de alternatieve geneeswijzen. Die benadering staat haaks op de evolutie van de klassieke geneeskunde waar men een uroloog niets moet vragen over een maagaandoening, ook al is die een gevolg van dezelfde kwaal. Het Kenniscentrum erkent het belang van de holistische benadering wel, maar doet er verder niets mee.

Het Kenniscentrum heeft terecht een grote autoriteit verworven, maar door het ongenuanceerd verwerpen van de effectiviteit van alternatieve geneeswijzen leveren ze de tegenstanders van de alternatieve geneeswijzen een sterk wapen om artsen die kiezen voor dat soort geneeswijzen verder te marginaliseren. Ik vrees ook voor een toename van de druk op de ziekenfondsen die momenteel bepaalde alternatieve geneeswijzen terugbetalen.

Ik ben geen believer en heb nooit een homeopaat of osteopaat bezocht, maar ik weiger te erkennen dat alleen de klassieke geneeskunde het monopolie krijgt om te bepalen wat goed is voor de patiënt. De keuzevrijheid van de patiënt moet ook in de toekomst worden gegarandeerd.

Ik had dan ook graag vernomen wat de minister zal doen met de aanbevelingen van het Kenniscentrum. Is de minister van plan de wet-Colla te wijzigen of zal ze nog enige ruimte laten voor de alternatieve geneeswijzen binnen het RIZIV, door op z'n minst de terugbetaling te blijven garanderen van artsen die alternatieve geneeswijzen toepassen?

M. Gérard Deprez (MR). - Je ne reprendrai pas l'argumentation brillamment développée par ma collègue et je ne me prononcerai ni sur les conclusions scientifiques du rapport ni sur l'efficacité de l'une ou l'autre thérapie.

Je voudrais seulement insister sur deux conclusions de ce rapport qui me semblent très claires.

D'une part, il préconise que la pratique de l'homéopathie soit, pour des questions de sécurité et de qualité, réservée aux seuls médecins.

D'autre part, compte tenu de l'absence d'efficacité démontrée des traitements homéopathiques, il ne juge pas souhaitable de mettre le remboursement à charge de l'assurance maladie obligatoire.

À partir de ces constats, je souhaiterais poser deux questions à la ministre.

Considère-t-elle, à l'instar du centre fédéral d'expertise, que la pratique de l'homéopathie devrait être réservée aux seuls titulaires d'un diplôme de médecine ? Une réponse positive impliquerait le retrait de l'homéopathie du champ d'application de la loi Colla. La ministre de la Santé envisage-t-elle cette éventualité ?

Selon la ministre, quelle place faut-il donner aux traitements homéopathiques dans le cadre de l'assurance maladie invalidité, sachant, d'une part, que selon l'enquête menée par le centre lui-même, un nombre non négligeable de personnes interrogées précisent n'avoir jamais eu recours à cette médecine non conventionnelle en raison de son coût et, d'autre part, que l'homéopathie apparaît bien comme une réponse efficace pour certaines pathologies spécifiques ?

M. Jean-Marc Delizée, secrétaire d'État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées. - Cet important sujet a déjà fait couler beaucoup d'encre et fera encore débat durant de nombreuses années.

Je vous lis la réponse de la ministre Onkelinx.

Le rapport du centre fédéral d'expertise est très intéressant. C'est à ma demande, je le rappelle, qu'il a réalisé une étude sur chacune des quatre pratiques non conventionnelles prévues par la loi du 29 avril 1999. Les conclusions de ces rapports confirment le bien-fondé de cette démarche ; il en ressort en effet que ces quatre pratiques ne sont pas nécessairement à mettre sur le même pied, ce que fait pourtant la loi de 1999.

Cela dit, l'État fédéral a été condamné par un jugement du tribunal de première instance de Bruxelles de janvier 2010 à mettre en place la commission paritaire prévue par la loi de 1999. L'État a fait appel de ce jugement, mais celui-ci étant assorti de l'exécution provisoire et d'une astreinte, nous nous sommes attelés à faire le nécessaire, malgré cette période d'affaires courantes.

L'objectif de la loi de 1999 est d'encadrer les pratiques dites non conventionnelles, en veillant notamment à définir les modalités d'exercice de celles-ci et en procédant à l'enregistrement individuel des praticiens.

Si la loi confie d'importantes délégations au Roi en la matière, elle prévoit également la mise en place des organes d'avis que sont les chambres et la commission paritaire, afin d'aider le pouvoir exécutif à encadrer adéquatement ces professions.

Enfin, la plupart de ces arrêtés ne pourront sortir leurs effets qu'une fois confirmés par le Parlement dans les six mois de leur publication au Moniteur belge.

L'exécution de la loi a déjà nécessité l'adoption d'une loi de confirmation d'un arrêté royal d'avril 2010 portant reconnaissance des organisations professionnelles de praticiens non conventionnels. Ces dernières et les universités ont finalement pu me communiquer des listes de candidats qui siégeront dans les différents organes d'avis prévus par la loi. Même si certaines listes sont encore insuffisantes, selon le schéma actuel, les chambres devraient être composées pour le mois de juillet, et la commission en octobre ou en novembre.

Ik wijs er trouwens op dat artikel 9 van de wet bepaalt dat elke beoefenaar van een niet-conventionele praktijk die zelf geen dokter in de geneeskunde is, voor elke patiënt moet beschikken over een recent document met een diagnose, opgesteld door een arts. De patiënt kan desgewenst aan die waarborg verzaken, maar hij moet dat dan wel schriftelijk doen. Het artikel bepaalt overigens dat de beoefenaar van een niet-conventionele praktijk alle voorzorgen moet nemen om te vermijden dat zijn patiënt van een conventionele behandeling verstoken blijft. In de rapporten van het Kenniscentrum wordt echter de vraag gesteld of dit voor de patiënt geschikte en voldoende waarborgen zijn.

Deze vraag, net zoals die over het eventueel beperken van de homeopathische praktijk tot enkel de geneesheren, is natuurlijk van het grootste belang, maar valt buiten het kader van de lopende zaken. De volgende regering zal, na overleg met de betrokken actoren, daarover de knoop moeten doorhakken.

Ik wil ten slotte opmerken dat de wet van 1999 geen enkele invloed heeft op de vraag naar de eventuele terugbetaling van verrichtingen door niet-conventionele beoefenaars. De wet wil alleen de voorwaarden vastleggen om deze praktijken uit te oefenen. Sommige ziekenfondsen mogen dan al in het kader van de aanvullende verzekering tot een bepaalde terugbetaling van deze verrichtingen overgaan, in het kader van de verplichte verzekering worden ze vandaag niet terugbetaald, behalve wanneer ze uitgaan van een geneesheer, die er dan ook de therapeutische verantwoordelijkheid voor draagt. Een wijziging van deze regelgeving is in dit stadium niet aan de orde, maar het is zonneklaar dat alleen een regering met volle bevoegdheid een dergelijke beslissing kan nemen.

L'histoire n'est donc pas terminée.

Mevrouw Mieke Vogels (Groen!). - U hebt inderdaad duidelijk gemaakt dat het laatste woord over de toekomst van de alternatieve geneeswijzen nog niet is gezegd en dat het onderwerp niet in lopende zaken kan worden geregeld. Het is dus wachten op een nieuwe regering. Ik roep alle partijen die de komende dagen bij de formateur hun opwachting maken dan ook op een hoofdstuk alternatieve geneeswijzen mee te nemen om in het volgende regeerakkoord te zetten. Ik zal dat alvast aan mijn partij vragen.

M. Gérard Deprez (MR). - Avec beaucoup de subtilité, la ministre nous a redit les difficultés de mise en oeuvre de la loi Colla et a admis, par ailleurs, son incapacité à répondre à certaines questions, n'étant pas habilitée à changer la législation. C'était un excellent numéro d'équilibriste.

Je rejoindrai donc Mme Vogels en vous priant, vous qui appartenez à un des grands partis de ce pays, de faire pression sur vos amis pour qu'ils aboutissent le plus rapidement possible à autre chose qu'un gouvernement en affaires courantes.