5-405/6

5-405/6

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

24 MEI 2011


Wetsvoorstel houdende hervorming van de procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR

DE HEREN BOUSETTA EN BROERS


I. INLEIDING

Dit verslag heeft betrekking op een optioneel bicameraal wetsontwerp dat op 28 oktober 2010 in de Senaat werd ingediend. Het werd op 10 november 2010 in overweging genomen en naar de commissie voor de Justitie verzonden.

De commissie heeft het besproken tijdens haar vergaderingen van 26 en 27 november 2010, 1 en 30 maart, 5 en 26 april, 11, 18 en 24 mei 2011, in aanwezigheid van de staatssecretaris voor Gezinsbeleid.

II. VOORSTELLING VAN HET VOORSTEL HOUDENDE HERVORMING VAN DE PROCEDURE VAN GERECHTELIJKE VEREFFENING-VERDELING

Voor deze hervorming werd overleg gepleegd met de Koninklijke Federatie van het Belgische Notariaat en de Ordes van balies. Hun vertegenwoordigers zijn op 26 oktober 2010 de voornaamste nieuwe punten in het voorstel komen toelichten. Er werd een hoorzitting georganiseerd met :

— De heer Jean-François Taymans, de dames Charlotte Aughuet, Katrijn Boone en Maria Carbone, van de Koninklijke Federatie van het Belgische Notariaat (KFBN);

— De heer Patrick Hofströssler, bestuurder bij de Orde van Vlaamse Balies (OVB);

— Mevrouw Marina Blitz en de heer Thiéry, vertegenwoordigers van de Ordre des barreaux francophones et germanophone (OBFG).

A. Uiteenzettingen

De heer Hofströssler heeft de bedoeling de totstandkoming van de voorliggende tekst te situeren, in de hoop dat de commissieleden de gevolgde methodiek kunnen delen en volgen. Spreker is bijzonder trots de tekst te kunnen toelichten, na langdurige werkzaamheden die meer dan vier jaar hebben geduurd. De problematiek van de vereffening en verdeling krijgt hierdoor een nieuwe vorm met een volkomen nieuwe insteek. Noch de advocaten, noch de notarissen, over de taalgrenzen heen, konden langer lijdzaam toezien hoe de procedure van vereffeningverdeling aanleiding gaf tot de meest schandelijke rechterlijke toestanden; deze technische procedure werd immers al te vaak verlamd. Vermogens werden vaak gedurende meer dan 10 jaar volledig geïmmobiliseerd, waardoor families werden verscheurd. Het is behoorlijk innovatief dat bepaalde beroepsgroepen, op eigen initiatief en zonder porring vanwege de overheid, de minister of het parlement, zelf samenkomen om deze benarde situatie halt toe te roepen. Het resultaat kan hier vandaag worden toegelicht en spreker hoopt dat deze tekst de basis kan vormen voor een totale hervorming van de procedure van vereffening en verdeling.

Wat betreft de gevolgde methodiek, verduidelijkt de heer Hofströssler dat de verschillende actoren, advocatuur en notariaat, bij de aanvang een zeer bescheiden opzet hadden. Het was aanvankelijk de bedoeling met een aantal cosmetische ingrepen te procedure van vereffening en verdeling vlotter te maken. Algauw kwam men tot de conclusie dat een volledige herschrijving van de procedure absoluut noodzakelijk was. Het was ook niet de bedoeling, sinds de aanvang van deze oefening, om een louter academisch werkstuk af te leveren. Het academische en het praktische luik moesten worden verzoend. Aldus zou de tekst juridisch moeten kloppen, maar ook een oplossing bieden voor alle praktische pijnpunten waarvoor de rechtspraak geen oplossing biedt. De tekst geeft een oplossing voor alle vraagstukken die in de rechtsleer aan de orde kwamen en aanleiding gaven tot tegenstellingen, en bevestigt de Pretoriaanse oplossingen die her en der over de jaren heen zijn ontleed om een en ander te verhelpen. De werkgroep werd, op het vlak van technische bagage, ondersteund door enkele professoren. Aldus hebben de professoren Verstraeten, Taymans en Vandeneynde deelgenomen aan de werkzaamheden, wat betreft het notarieel recht. Maar ook andere professoren hebben een zeer nuttige bijdrage geleverd.

Een fundamentele optie is dat deze tekst materieelrechtelijk neutraal is. Er is niet gesleuteld aan het vermogensrecht, noch het huwelijksvermogensrecht, noch het erfrecht. Het is dus louter een herschrijven van de procedure.

Een tweede punt is dat de tekst de huidige juridische basisarchitectuur behoudt. De rechtbank beveelt de vereffening-verdeling en delegeert een groot deel aan de notaris. De notaris is het verlengde van de rechtbank.

De tekst gaat wel over naar een modern procesrecht. Het was niet de bedoeling dermate vastgeroest te zitten in bepaalde denkpatronen en juridische denkbeelden die zouden maken dat men niet zou durven raken aan fundamenteel foute zaken. Aldus vinden er een paar radicale omwentelingen plaats, die op het eerste gezicht misschien verbazing wekken.

Een bijkomend punt is dat de twee betrokken hier aanwezige beroepsgroepen niet bang zijn geweest zichzelf pijn te berokkenen. Aldus is de zeer strikt geregelde termijnregeling in de eerste plaats een « contrainte » voor de personen die het werk zullen moeten doen, namelijk de advocaten en de notarissen. Heel de voorgestelde hervorming steunt op een te ontwikkelen gedrag door de notarissen-vereffenaars en door de advocatuur. Aldus treft men geen enkele protectionistische maatregel aan in de tekst.

Zo is er bijvoorbeeld niet gesleuteld aan de vergoedingsregeling voor notarissen, terwijl zij hier meer taken, meer verantwoordelijkheden en grotere risico's krijgen.

De heer Hofströssler beseft dat dit een moeilijke tekst is, maar dat kan ook niet anders. Er is gepoogd de zaken zo duidelijk en eenvoudig mogelijk uit te drukken, wat grotendeels is gelukt, maar het blijft technisch gesproken het moeilijkste hoofdstuk uit het gerechtelijk wetboek. Alle bepalingen hangen samen en kunnen niet los van elkaar worden beschouwd. Als men dus gaat sleutelen aan één van de bepalingen, heeft dit automatisch repercussies op het geheel. Spreker onderstreept dat de beroepsgroepen dan ook bereid zijn technische ondersteuning te verlenen bij de verdere bespreking van deze tekst.

Een voorlaatste beschouwing betreft de neutrale politieke boodschap die spreker wil meegeven.

Spreker verwijst vooreerst naar de lokale protocollen die her en der worden afgesloten in de verschillende arrondissementen, zowel in Vlaanderen als in Wallonië, tussen de advocatuur en het notariaat, en desgevallend zelfs met de rechtbanken, om één en ander vlotter te laten verlopen. Dit is een eigenaardige manier van rechtsvinding, van pseudo-wetgeving, die duidelijk illustreert dat de huidige wetgeving geen voldoening biedt. Helaas is dergelijke vorm van wetgeving geen antwoord op de vraag naar transparante en uniforme rechtsbescherming die de burger zich stelt. Het geeft wel duidelijk de nood aan van een uniforme hervorming om de procedure overal ten lande vlotter te laten verlopen.

Een tweede politieke boodschap betreft het financieel-economisch aspect. Er wordt hier niet gesleuteld aan de rol van de rechter. Er worden geen nieuwe procedures ingevoerd of nieuwe rechtsprekende handelingen voor de rechter; omdat men zich maar al te goed beseft dat daar juist het zwakke punt ligt, gelet op de problematiek van de werklastmeting en de doorlooptijden op de rechtbanken. De meerkost van voorliggende tekst is dus nihil en kan toegepast worden zonder dat het gerechtelijk apparaat dient te worden aangepast. Anderzijds wordt door deze tekst vermogen wel gemobiliseerd. Op financieel-economisch vlak leidt deze tekst aldus tot een win-win situatie over alle geledingen van de maatschappij, met inbegrip van de overheid. Het economisch laten circuleren van vermogens is een belangrijke betrachting van deze tekst, wat ook betekent dat dit een politiek belangrijk thema is, maar volkomen neutraal.

De heer Hofströssler stipt aan dat de sprekers na hem volgende krachtlijnen zullen toelichten :

1) de volledige versnelling van de procedures, door de dwingende termijnregeling die zowel voor notarissen, advocaten als partijen geldt.

2) er wordt een antwoord gegeven op de roep van de bevolking om een voorzienbare vereffening en verdeling te krijgen. Vandaag weten de mensen enkel wanneer de procedure start, maar nooit wanneer ze eindigt. Krachtens de termijnregeling zal men nu perfect weten wanneer de volgende fase zal ingaan en wanneer deze zal aflopen.

3) de tekst laat toe deeltijdse en tussentijdse akkoorden te sluiten. Vandaag kan men akkoorden sluiten, maar kent men nooit de rechtsaard ervan. De onzekerheid en het hybride karakter van deze akkoorden leiden er immers toe dat de mensen liever geen akkoorden sluiten. Deze tekst brengt daar verandering in, wat zal leiden tot minder geschillen voor de rechtbanken.

4) de rechtstechnische rol van de notaris-vereffenaar wordt in het middelpunt geplaatst. De juridisch-technische rol van de notaris wordt beklemtoond en de juiste verantwoordelijkheden, qua doorlooptijden en termijnen, worden hieraan vastgeknoopt, met het juiste toezicht door de rechtbank. Het kunnen ingrijpen wanneer het fout loopt ontbreekt vandaag manifest en deze tekst zal hieraan tegemoetkomen. Het siert het notariaat enorm deze dubbele rol te willen opnemen, namelijk in een vast regime te willen werken, onder volledige controle van de rechtbank.

— De instelling van een wettelijke aanvullende kalender

Mevrouw Blitz benadrukt dat de auteurs van de voorgestelde hervorming de notariële fase van de vereffening nieuw leven wilden inblazen. De huidige procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling is ingewikkeld, zwaar en traag, zeker als een van de partijen niet meewerkt.

De indieners hebben zich voor de instaatstelling in de notariële fase van de procedure van vereffening-verdeling gebaseerd op de instaatstelling in de klassieke gerechtelijke procedures voor de rechtbanken. Het is de bedoeling de partijen, de advocaten en de notarissen-vereffenaars een kalender voor de instaatstelling op te leggen. De algemene filosofie van het systeem wordt geregeld in het voorgestelde artikel 1217 van het Gerechtelijk Wetboek voor wat de conventionele instaatstelling betreft en in de artikelen 1218 en volgende voor de wettelijke instaatstelling, die als aanvulling wordt toegepast.

In het voorgestelde systeem behouden de partijen de controle over de hele procedure. Het staat hen vrij te onderhandelen en zich niet vast te pinnen op een bindende kalender als zij dat niet wensen. De voorgestelde tekst bevat twee etappes : de partijen maken bij het openen van de procedure voor de vereffening-verdeling een afspraak met de notaris over de kalender. De notaris noteert in het proces-verbaal van opening van de werkzaamheden de termijnen waarbinnen de partijen hun inlichtingen en stukken doorgeven, die waarbinnen de partijen hun aanspraken kenbaar maken en die waarbinnen de notaris erop zal antwoorden en zijn gemotiveerd advies bij de rechtbank zal indienen.

Als de partijen het niet in overleg eens raken over een kalender, bestaat de aanvullende kalender. De tekst geeft de voorkeur aan een instaatstelling waarvan alle fasen vooraf bekend zijn. Artikel 1218 stelt een aantal termijnen voor die, behalve in geval van afwijking, met akkoord van alle partijen, gelden :

— er is een eerste termijn van twee maanden voor de mededeling van hun aanspraken en van hun stukken. Deze termijn loopt vanaf de afsluiting van de boedelbeschrijving of vanaf de datum waarop de partijen van deze boedelbeschrijving hebben afgezien;

— binnen een nieuwe termijn van twee maanden maakt de notaris een overzicht op van de situatie en de aanspraken. De notaris behandelt in dit stadium van de procedure de aanspraken nog niet;

— de partijen beschikken over een nieuwe termijn van twee maanden om te reageren op de bundeling van de aanspraken door de notaris;

— ten slotte beschikt de notaris over een termijn van vier maanden om zijn vereffeningsstaat op te maken.

Al deze termijnen bij elkaar geven een totaal van tien maanden. Dit is een enorme vooruitgang ten opzichte van de huidige stand van zaken.

In de loop van de procedure kunnen echter een aantal zaken mislopen. Mevrouw Blitz wijst op de — weliswaar zeer uitzonderlijke — hypothese dat tijdens de procedure nieuwe feiten of stukken opduiken. Dan geeft de tekst de partijen de mogelijkheid akkoord te gaan over een nieuwe termijn en de notaris meer macht om de knoop door te hakken als over dit nieuwe aspect wordt getwist. In voorkomend geval kan de beslissing van de notaris worden betwist voor de rechtbank. De indieners van de tekst gaven er de voorkeur aan de notaris niet de rechtsbevoegdheid van de rechter te verlenen, ook al is hij eigenlijk de eerste rechter in de vereffening.

De tekst voorziet ook in sancties als de termijnen niet worden nageleefd. Het voorgestelde artikel 1220 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de notaris-vereffenaar geen rekening houdt met aanspraken, opmerkingen en stukken die na het verstrijken van de met toepassing van artikel 1217 overeengekomen termijnen of de in artikel 1218 bepaalde termijnen, worden aangebracht. De notaris zal zijn staat van vereffening dus opstellen zonder rekening te houden met de aanspraken en stukken die te laat zijn aangebracht. Als de notaris zijn staat van vereffening niet opstelt binnen de termijn van vier maanden, bestaat de eenvoudige procedure van terugkeer naar de rechtbank.

— De aanstelling van de notaris-vereffenaar

De heer Taymans wijst erop dat artikel 1209 van het Gerechtelijk Wetboek momenteel bepaalt dat de rechtbank de partijen naar een of twee notarissen verwijst, die ambtshalve worden aangewezen als de partijen het niet eens raken over de keuze. Er bestaan tal van verschillende praktijken bij de rechtbanken.

Dit systeem staat ter discussie. Een notaris benoemen die aangewezen is door de partijen plaatst de notaris immers in een moeilijke positie omdat de indruk kan bestaan dat de notaris bij de verdeling handelt in het belang van een van de partijen. In een vereffening-verdelingsprocedure is de notaris-vereffenaar echter de medewerker van het gerecht en moet hij onpartijdig zijn.

De huidige procedure biedt de mogelijkheid om twee notarissen aan te wijzen. In de praktijk is het moeilijk om met twee aan de staat van vereffening te werken. Gewoonlijk stelt de notaris die als eerste werd aangewezen, zijn staat van vereffening op en geeft hij die door aan de tweede notaris, die opmerkingen kan maken. Dat verlengt de procedure.

In de hervorming wordt de voorkeur gegeven aan één notaris. De heer Taymans verwijst naar het voorgestelde artikel 1210, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek dat bepaalt dat de rechtbank die de verdeling beveelt, partijen verwijst naar de notaris-vereffenaar die zij verkiezen of, op gemotiveerd verzoek van de partijen, naar de twee notarissen-vereffenaars die zij zelf hebben gekozen.

In principe wordt dus slechts één notaris-vereffenaar aangewezen.

In bepaalde gevallen kan het aanwijzen van twee notarissen wel interessant zijn. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn wanneer de gerechtelijke verdeling er komt na een lange procedure die op het laatste nippertje is vastgelopen. Het zou jammer zijn de expertise te laten verloren gaan van de notarissen die al aan het dossier gewerkt hebben en die door de partijen werden aangewezen. In ingewikkelde dossiers zou de aanwijzing van een tweede notaris, die het werk van de eerste nog eens overloopt, een meerwaarde kunnen zijn op het vlak van zekerheid.

Daarom werd de mogelijkheid behouden om twee notarissen aan te wijzen na een gemotiveerd en gezamenlijk verzoek van de partijen. Het aanwijzen van twee notarissen moet echter wel de uitzondering blijven.

— De afschaffing van de instelling van de notaris belast met de vertegenwoordiging van de afwezige en weigerachtige partijen

Mevrouw Carbone benadrukt dat het derde aspect van de hervorming betrekking heeft op de afwezige en weigerachtige partijen. Momenteel wordt een notaris aangewezen naast de notaris-vereffenaar om de afwezige of weigerachtige partijen te vertegenwoordigen.

Om de procedure te versnellen en een blokkering te vermijden wordt voorgesteld deze aanwijzing af te schaffen; de rol van de notaris als vertegenwoordiger van de afwezige en weigerachtige partijen roept trouwens heel wat vragen op. Vertegenwoordigt deze notaris de partijen concreet ? Kan hij bezwaren indienen ?

Volgens de meeste rechtspraak en rechtsleer is zijn rol louter formeel. Hij controleert of de procedure volgens de regels verloopt.

In de voorgestelde hervorming wordt voor een andere oplossing gekozen, gebaseerd op de procedure van gemeen recht die bepaalt dat gerechtelijke beslissingen bij verstek kunnen worden gewezen. De afwezigheid van een partij belemmert de procedure niet. Er wordt dan ook voorgesteld de instelling van de notaris belast met de vertegenwoordiging van de afwezige en weigerachtige partijen, te schrappen. De procedures inzake vereffening-verdeling kunnen worden voortgezet. Spreekster verwijst naar het voorgestelde artikel 1214, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek. Tijdens de hele procedure van vereffening-verdeling worden de partijen op een specifieke manier opgeroepen. Zij kunnen bezwaren en opmerkingen formuleren binnen strikte termijnen. De hervorming heeft tot doel partijen de verantwoordelijkheidzin bij te brengen zodra al deze vormvereisten en termijnen zijn nageleefd, kunnen zij ervoor kiezen om de procedure al dan niet te volgen. De weigerachtige partij moet reageren binnen de gestelde termijn en op de geëigende wijze. Anders wordt zij als afwezig beschouwd.

— De mogelijkheid om gedeeltelijke akkoorden te sluiten

De heer Thiéry verduidelijkt dat de voorgestelde tekst het mogelijk maakt in elke fase van de procedure het bestaan van akkoorden tussen de partijen vast te stellen. Spreker is ervan overtuigd dat dat de beste manier is om vooruitgang te boeken in een dossier van vereffening-verdeling. Dit principe, dat nu in artikel 1214, § 1, tweede lid, vervat zit, stemt overeen met de huidige praktijk en wordt verduidelijkt. De notaris stelt het akkoord vast, dat definitief bindend is voor de partijen. Als het akkoord betrekking heeft op de verkoop van een goed, kan de notaris tot de verkoop overgaan zonder toestemming van de rechtbank te moeten vragen.

De tekst heeft ook betrekking op de mogelijkheid om deelakkoorden te sluiten voor de rechtbank. Het voorgestelde artikel 1209 past in de logica van artikel 1043 van het Gerechtelijk Wetboek dat bepaalt dat tegen de vonnissen over de akkoorden geen voorziening openstaat.

De notaris moet uiteraard rekening houden met deze deelakkoorden als hij de staat van vereffening opmaakt.

Terwijl het algemene beginsel bij de vereffening-verdeling de verdeling in natura is, kunnen de akkoorden daar van afwijken en bijvoorbeeld de verkoop van een goed bevatten.

— Het beginsel volgens welke de eis tot verdeling van rechtswege de bestaande onverdeeldheden tussen dezelfde partijen omvat waarvan een voorafgaande vereffening vereist is om de gevraagde verdeeldheid tot stand te brengen.

De heer Thiéry verklaart vervolgens dat volgens de voorgestelde hervorming de eis tot verdeling van rechtswege de verdeling van de onverdeeldheden omvat waarvan de voorafgaande vereffening noodzakelijk is om tot de gevraagde verdeling te kunnen komen. Hij haalt het voorbeeld aan van het overlijden van een echtgenoot. De vereffening van de nalatenschap van de overledene kan pas plaatsvinden nadat het huwelijksvermogen is vereffend. Het voorgestelde artikel 1208, § 3, bepaalt dat het vonnis waarin de notaris-vereffenaar wordt aangewezen automatisch impliceert dat de onverdeeldheid kan worden geregeld voorafgaand aan de opgelegde verdeling.

— De mogelijkheid om bepaalde goederen uit te sluiten

De heer Taymans wijst erop dat het bestaan van een goed in het buitenland de notaris-vereffenaar vaak voor praktische problemen stelt. De hervorming bepaalt de mogelijkheid om om praktische redenen bepaalde goederen van de verdeling uit te sluiten.

Het voorgestelde artikel 1208, § 4, bepaalt dat de rechtbank op verzoek van een van de partijen kan bevelen dat bepaalde in het buitenland gelegen goederen geen deel uitmaken van de verdeling die zij beveelt. Zo kan de verdeling sneller worden afgehandeld.

Spreker benadrukt dat de aanwezigheid in de boedel van een goed in het buitenland het vlotte verloop van de verdeling vaak bemoeilijkt. Hij geeft het voorbeeld van echtgenoten met een goed in Frankrijk. De partijen worden het niet eens over de verkoop, noch over de toewijzing aan een van beiden. De Belgische notaris-vereffenaar kan dan geen voorstel van verdeling voorleggen aan de rechtbank. Momenteel moet hij de partijen aanraden een aparte procedure op te starten voor de openbare verkoop van het goed in Frankrijk. Tijdens die procedure zijn alle verdelingsoperaties in België opgeschort, totdat het geld van de verkoop van het goed opnieuw in het land is. Om dergelijke blokkeringen te voorkomen bevat de tekst de mogelijkheid aan de rechtbank te vragen het goed uit te sluiten van de procedure voor verdeling in België. Dat verzoek kan meteen of in de loop van de procedure worden gedaan.

— Nieuwe punteninzake deskundigenonderzoek

Mevrouw Blitz benadrukt dat de voorgestelde tekst een aantal verbeteringen inhoudt op het vlak van deskundigenonderzoek. De waardering van goederen is een belangrijk aspect om de fictieve massa en de massa voor de verdeling te bepalen. Spreekster herhaalt dat de verdeling in natura voorrang krijgt.

Artikel 1213, § 1, omschrijft precies de opdracht van de deskundige. De deskundige voert de opdracht uit onder controle van en in overleg met de notaris-vereffenaar. De indieners van de tekst hebben oplossingen gezocht om blokkeringen te voorkomen en de procedure te versoepelen. Zo wordt bepaald dat de opdracht van de deskundige kan worden gewijzigd, uitgebreid of aangepast door de notaris-vereffenaar of de gezamenlijke partijen, zonder daarvoor naar de rechtbank te moeten. Dat levert een enorme tijdswinst op. In Brussel bijvoorbeeld bedraagt de wachttijd voor dit soort zaken bij de negende kamer, bevoegd voor vereffeningen, meer dan een jaar.

— Nieuwe punteninzake de boedelbeschrijving

Mevrouw Aughuet verduidelijkt dat het huidige principe van de notaris die voor de beschrijving van de te verdelen goederen zorgt, wordt behouden in het hervormingsvoorstel. Het belang van de boedelbeschrijving is uiteraard zonneklaar. Het is de grondslag voor de vereffening. De voorgestelde tekst is op twee punten vernieuwend.

De partijen kunnen afzien van het opstellen van een boedelbeschrijving, op voorwaarde dat zij rechtsbekwaam zijn en samen aan de notaris-vereffenaar melden welke goederen te verdelen zijn. De notaris moet immers absoluut weten welke goederen er moeten worden verdeeld. De notaris stelt in dat geval een proces-verbaal op waarin hij opneemt dat de partijen akkoord gaan om af te zien van de boedelbeschrijving. Hij neemt daar ook de te verdelen boedel in op zoals die hem wordt meegedeeld door de gezamenlijke partijen. Dat kan bij de opening van de werkzaamheden als de partijen in dat stadium van de procedure tot een akkoord zijn gekomen. Er kan ook een proces-verbaal ad hoc worden opgesteld als het akkoord later in de procedure wordt gesloten.

Het proces-verbaal wordt aan de partijen betekend. Vervolgens beschikken zij over twee maanden om hun stukken en aanspraken kenbaar te maken aan de notaris-vereffenaar. Als een boedelbeschrijving wordt verricht, loopt de termijn vanaf het afsluiten van de boedelbeschrijving.

De voorgestelde tekst bevat een tweede vernieuwing, namelijk het opstellen van een boedelbeschrijving in vereenvoudigde vorm. De partijen kunnen een boedelbeschrijving laten maken op grond van verklaringen. Deze situatie wijkt af van artikel 1182, tweede lid, dat bepaalt dat een inventaris op grond van verklaringen alleen dan geoorloofd is wanneer zij niet anders kan worden opgemaakt. Voor de vereffening-verdeling kunnen de partijen een akkoord sluiten om gebruik te maken van de boedelbeschrijving op grond van verklaringen op voorwaarde dat zij er allen mee instemmen en rechtsbekwaam zijn.

— Handelingen die buiten het arrondissement van de notaris-vereffenaar moeten worden verricht

De heer Taymans wijst erop dat de voorgestelde tekst een originele en gedurfde oplossing biedt als de notaris-vereffenaar niet territoriaal bevoegd is om bepaalde handelingen te verrichten. Spreker haalt de situatie aan waarin een boedelbeschrijving moet worden opgemaakt. Dat moet ter plaatse gebeuren en het kan best dat dit buiten het arrondissement van de notaris is. Ook een openbare verkoop kan bijvoorbeeld plaatsvinden buiten het arrondissement van de notaris.

Momenteel moet daarvoor langs de rechtbank worden gegaan, maar de tekst laat de notaris-vereffenaar een andere notaris aanwijzen die territoriaal bevoegd is, zodat die de boedelbeschrijving kan opmaken of kan overgaan tot de openbare verkoop.

— Het tussentijds proces-verbaal

Mevrouw Aughuet wijst erop dat het opstellen van een tussentijds proces-verbaal uit de praktijk komt en al in de rechtspraak van het Hof van Cassatie werd bevestigd. De voorgestelde tekst geeft deze manier van werken een wettelijke grondslag.

Als de notaris te maken krijgt met geschillen die zo essentieel zijn dat hij de vereffening niet kan voorzetten, kan hij de rechtbank vragen de knoop door te hakken. Spreekster geeft het voorbeeld van discussies over de geldigheid van een testament. De vraag of een testament al dan niet geldig is, is essentieel voor het verdere verloop van de vereffeningsprocedure. De notaris stelt een proces-verbaal op waarin hij het probleem preciseert. Hij deelt het proces-verbaal mee aan de partijen, die een maand de tijd krijgen om te reageren. De notaris stelt vervolgens zijn advies op en dient het proces-verbaal en het advies in bij de rechtbank zodat die tot een uitspraak kan komen.

Dat alles heeft natuurlijk gevolgen voor de termijn waarbinnen de vereffening kan plaatsvinden. De voorgestelde tekst bepaalt dat, wanneer een tussentijds proces-verbaal wordt ingediend, de termijn van vier maanden waarbinnen de notaris zijn staat van vereffening moet opstellen, pas begint te lopen vanaf de definitieve uitspraak over het geschil.

— De openbare verkoop indien de goederen niet gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn

Mevrouw Carbone verduidelijkt dat de indieners voorstellen de procedure te versoepelen als goederen niet gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn. Momenteel bestaat er discussie over of de notaris-vereffenaar mag overgaan tot de openbare verkoop van de goederen dan wel of hij vooraf de toestemming van de rechtbank moet vragen.

De hervorming laat de notaris meteen een bestek opstellen voor de openbare verkoop als hij vaststelt dat er goederen zijn die niet gevoeglijk in natura verdeelbaar zijn Het bestek wordt betekend aan de partijen, die over een maand beschikken om bezwaar aan te tekenen tegen het principe van de openbare verkoop zelf of tegen de manier waarop hij zal verlopen.

De heer Hofströssler verwijst naar het punt met betrekking tot de vergrendeling op de kalender. Dit betekent dat er een sanctie moet zijn voor de notaris-vereffenaar die de overeengekomen of wettelijke termijnen niet naleeft. Deze sanctie vindt men terug in het voorgestelde artikel 1220 van het Gerechtelijk Wetboek. Via een vereenvoudigde procedure ziet de rechter toe op het betreffende probleem. De rechter kan dan hetzij het probleem zelf oplossen door de verbintenis van de notaris te aanhoren om zijn stilzitten onmiddellijk recht te zetten, hetzij het probleem verhelpen door automatisch en ter plekke nieuwe termijnen op te leggen aan de notaris en aldus de opvolging mogelijk te maken, hetzij de vervanging van de notaris te bevelen. Spreker verklaart dat bewust geen automatisme werd gemaakt van het feit dat de schending van de termijn zou leiden tot de vervanging van de notaris. Er zou immers een reden kunnen zijn voor de niet naleving van de termijn, zoals de complexiteit van het dossier. Het zou vooral geen goede zaak zijn een notaris die op het punt staat zijn fout recht te zetten, te vervangen.

Ten slotte verwijst spreker naar de regels met betrekking tot de devolutieve werking van het hoger beroep. Wat gebeurt met een dossier wanneer tussentijds, vooraleer het dossier volledig is afgehandeld, hoger beroep wordt aangetekend door een partij ? Overeenkomstig het gemeen recht zou dit impliceren dat het hele geschil, met alle toekomstige latere problemen, voor het hof van beroep zou moeten beslecht worden, wat betekent dat men een aanleg verliest. Of kiest men de optie die bijvoorbeeld wordt genomen bij onderzoeksmaatregelen, zoals expertise, waar bij hoger beroep, het dossier terugkeert naar de eerste rechter ?

Om proces-economische redenen en duidelijkheidshalve werd er een onderscheid gemaakt tussen het hoger beroep in een fase waarin de notaris nog niet in actie is geschoten, waarbij het dossier automatisch terugkeert naar de eerste rechter, en het hoger beroep dat betrekking heeft op de fase waar de notaris wel al werk heeft verricht, dus na de opening van het proces-verbaal van werkzaamheden. In dat laatste geval zal de rechter in graad van beroep kennis nemen van de werkzaamheden van de notaris en gaat het dossier integraal naar het hof van beroep, om aldus een pingpongspel te vermijden.

Een bescherming tegen roekeloze beroepen is nodig, de procedure moet gestroomlijnd verlopen, maar men dient ook oog te hebben voor proces-economische aspecten.

B. Gedachtewisseling

Mevrouw Taelman verduidelijkt dat de voorgestelde tekst de tekst is die vorige legislatuur reeds voorlag. Deze materie zorgt immers voor heel wat moeilijkheden in de praktijk en de Senaat is de aangewezen plaats om de toestand van de rechtsonderhorige op dit vlak te kunnen verbeteren.

Mevrouw Khattabi heeft een vraag over het geval van een goed dat in het buitenland is gelegen, en dat van de vereffeningsprocedure kan worden uitgesloten. Deze oplossing regelt weliswaar het probleem van de procedure die in België aan de gang is, maar hoe kunnen de partijen vervolgens het probleem oplossen ?

De heer Taymans antwoordt dat de burger geen andere mogelijkheid zal hebben dan naar een buitenlandse rechtbank te stappen. Voor een onroerend goed in Frankrijk bijvoorbeeld, zal hij in dat land een procedure van openbare verkoping moeten opstarten om uit de onverdeeldheid te raken. Het voordeel van de voorgestelde oplossing is dat dit kan geschieden nadat de andere kwesties betreffende de vereffening geregeld zijn. In de huidige stand van de wetgeving is men verplicht de hele procedure in Frankrijk te doorlopen, wat jaren in beslag neemt en de procedure in België blokkeert.

De heer Swennen herinnert zich voor het eerst van deze werkzaamheden te hebben gehoord op een hoorzitting van de commissie voor de Justitie met de OVB. Van in den beginne heeft spreker dit initiatief toegejuicht. Sindsdien is er een hele tijd verstreken, niet in het minst omdat de zaken zeer grondig werden aangepakt. Er is op een « jamais vu », zelfkritische en open wijze de vereffening en verdeling door de twee beroepsgroepen onder handen genomen. Het resultaat is dan ook bijzonder positief en heel ruim. Het wordt bijzonder onderschat in welke mate het leven van vele mensen verzuurd wordt door de procedure van vereffening-verdeling. De hervorming is een technische operatie maar heeft heel vergaande positieve gevolgen in het leven van de mensen. Hoe belangrijk deze hervorming ook is, het betreft eigenlijk in grote mate een neutrale, zuiver technisch-procedurele operatie. Dit moet dan ook kunnen gebeuren over alle partijgrenzen heen.

Spreker is zich ook bewust van de grote samenhang van het geheel, als een soort « kaartenhuisje ». Als men aan één onderdeel raakt, moet men opletten dat het geheel blijft kloppen. Dit betekent echter niet dat er geen amendementen kunnen worden ingediend, maar spreker is ervan overtuigd dat de actoren er, ook in de verdere werkzaamheden, zullen voor waken dat de samenhang behouden blijft.

Spreker ervaart de onenigheid over de waarde van het goed als het grootste knelpunt om tot een akkoord te komen. De vraag rijst of de voorliggende tekst hiervoor een afdoend antwoord biedt. Spreker verwijst hiervoor naar zijn wetsvoorstel betreffende de snelle schatting van een onroerend goed.

De heer Laeremans vraagt wat er gebeurt met de opbrengsten van gelden die de notaris bijhoudt op een rekening voor derden. Komen die hem persoonlijk toe of bestaat er een gelijkaardig systeem als bij de advocatuur, waar de opbrengsten van rekeningen voor derden aan de balies worden toebedeeld. Particulieren verspreiden immers vaak het gerucht dat de notaris de zaak bewust zo lang laat aanslepen, omdat dit veel geld opbrengt. Klopt dit of niet ?

Verder wenst spreker ook te weten of er statistieken bestaan over het zogenaamd langdurig immobilisme van kapitalen. Wat is de inschatting van de mate waarin voorliggende tekst daar verandering in zal brengen ?

Mevrouw Defraigne heeft een eerste vraag die de boedelbeschrijving betreft. De partijen kunnen eraan verzaken, zoals dat nu al het geval is, maar zij zijn verplicht zich uit te spreken over de samenstelling van de te verdelen massa. Het is echter bekend dat men het in dit soort procedure niet altijd onmiddellijk eens raakt over de vraag of men al dan niet een boedelbeschrijving zal maken. Als er hierover nog geen overeenstemming is bereikt, hoe regelt men dan de termijnen ? Is het een kwestie die men altijd onbeslist kan laten, of moet men dit prejudicieel regelen in het begin van de vereffening-verdeling ? Als men dit onbeslist kan laten, wat gebeurt er dan met het tijdschema van de procedure ?

Een tweede vraag betreft de sanctie. In de huidige praktijk stelt men vaak vast dat men een tijdschema voor de procedure opstelt waaraan de partijen zich moeten houden, en dat de notarissen vervolgens de termijn meedelen waarin zij de staat van vereffening zullen opstellen. Het probleem is dat deze laatste termijn niet altijd wordt nageleefd. Welke sanctie heeft men voor dit geval bepaald ?

De sprekers hebben gewezen op een soort permanente aanhangigmaking van de rechtbank van eerste aanleg, waardoor de vereffening-verdeling vrij gemakkelijk weer voor de rechter kan worden gebracht. Spreekster vraagt zich af of dat wel de efficiëntste methode is. Als een notaris een dossier niet langer wil behandelen, is het voor hem gemakkelijk om zich te laten vervangen, maar moeten de partijen weer vanaf nul beginnen. Als de rechter beslist om door te gaan met dezelfde notaris, en de procedure zo goed en zo kwaad als het gaat weer opstart, heeft men dan echt het doel bereikt ?

Wanneer er slechts één notaris is, die in zekere zin dienst doet als rechter van de vereffening, zal het bovendien dikwijls de partij zijn die het initiatief neemt om weer naar de rechter te stappen, die problemen heeft met de notaris-vereffenaar.

Ten slotte kan de voorgestelde hervorming worden beschouwd als een procedurewet, aangezien men niets verandert aan het recht zelf. Hoe zit het dan met mogelijke overgangsbepalingen ?

Mevrouw Faes verwijst naar de vaak voorkomende situatie waarbij één van de echtgenoten alle financiële zaken regelt. De andere echtgenoot blijft dan in het ongewisse over de inhoud van het vermogen. Voorliggende tekst is er voornamelijk op gericht om blokkering te vermijden, wat zeer positief is. Wat doet men echter als men binnen de termijnen niet aan de nodige informatie geraakt, omdat één van de partijen volkomen onwetend blijkt te zijn over de inhoud van het vermogen ?

De heer Hofströssler komt terug op de onderlinge verwevenheid van de technische aspecten van voorliggende tekst.

Wat betreft de vereenvoudiging van de expertise, is ingrijpen op het gemeen expertisenetwerk door de toepassing van allerhande innovatieve technieken een belangrijk aspect. Het is echter niet steeds nodig om daadwerkelijk beroep te doen op een expertise. Spreker verwijst op dat vlak naar artikel 1214, §§ 3, 4 en 5, waar zeer nadrukkelijk wordt bepaald dat de notaris-vereffenaar eigen onderzoeksbevoegdheden heeft. Spreker verwijst naar de gelijkaardige bevoegdheid die aan de rechter is gegeven om zich nadere inlichtingen te verschaffen, overeenkomstig artikel 877 van het Gerechtelijk Wetboek, waaronder waarderingen. Men kan echter niet voor alle gevallen bepalen dat de notaris alles zal regelen.

Op de vraag van de heer Laeremans antwoordt de heer Taymans dat de teksten uiterst nauwkeurig zijn : de wet op de boekhouding van de notarissen verplicht notarissen om, binnen een termijn die trouwens verkort is van drie maanden tot één maand, een consignatierekening te laten openen (een rekening op naam van de cliënt, van de onverdeeldheid of van de erfgenamen). De controle-organisaties van notarissen gaan geregeld na of deze verplichting wordt nageleefd. De interesten op deze rekening, die overeenkomen met die van een spaarrekening, komen ten gunste van de massa, dus van de erfgenamen, maar door de huidige lage interesttarieven is dat voor hen weinig interessant.

Als antwoord op de vraag van mevrouw Defraigne betreffende de boedelbeschrijving, merkt mevrouw Aughuet op dat de aarzelingen van de partijen om al dan niet een boedelbeschrijving te maken net één van de redenen is waarom het opstarten van de procedure van vereffening-verdeling vertragingen kan oplopen. Daarom bepaalt artikel 1214, § 2, dat de notaris de boedelbeschrijving maakt. De notaris moet bij de aanvang van de verrichtingen dus nagaan of er een akkoord is tussen de partijen om geen boedelbeschrijving te maken en over de lijst van de te verdelen goederen. Bij ontstentenis van een akkoord past de notaris-vereffenaar artikel 1214, § 2, toe en verricht hij « binnen een zo kort mogelijke termijn » de boedelbeschrijving. Er wordt geen specifieke termijn bepaald, omdat hij zozeer afhangt van de samenstelling van de massa dat hij niet bij wet kan worden vastgesteld.

Wat betreft de vraag over de cijfers met betrekking tot de doorlooptijd en de gemiddelde tijdswinst die voorliggende hervorming zou kunnen met zich brengen, antwoordt de heer Hofströssler dat er geen statistische gegevens voorhanden zijn. De deelnemers aan de werkzaamheden beschikken wel over de nodige beroepservaring en weten dat het hier vaak gaat om jaren, zelfs decennia of generaties. De complexiteit van een zaak hangt niet enkel af van het aantal rechtsvragen, maar ook van het aantal partijen.

Men moet ook realistisch zijn. Voorliggende tekst is een goede stap vooruit op vele vlakken, maar aan de doorlooptijd die bij de rechtbank blijft kan helaas niet worden verholpen. Het aantal tussenstappen bij de rechtbank werd drastisch verminderd, op alle mogelijke- bij wijlen inventieve- manieren. Op het einde van de rit blijft er echter de rechter die zich moet buigen over het werk van de notaris-vereffenaar. Niet in alle arrondissementen of hoven van beroep bestaat er veel aandacht voor deze procedures. Andere zaken worden er vaak veel sneller afgehandeld en daar zal voorliggende tekst niets aan veranderen. Volgens sprekers persoonlijke mening moet voorliggende tekst de tijd van de procedure wel verlagen tot een kwart, zelfs tot een vijfde. Vaak neemt bijvoorbeeld alleen het bepalen van een gemeenschappelijke agenda meerdere maanden in beslag. De wettelijke suppletieve kalender zal deze duur verminderen tot een kwart à een vijfde van de doorlooptijd. Aldus zal de tekst in elk geval een spectaculaire stap vooruit betekenen.

De heer Taymans behandelt de vraag of de sanctie die erin bestaat een inactieve notaris te vervangen, de juiste is. Hij denkt dat de vertraging in de meeste gevallen te maken heeft met het feit dat de notaris, om alle reeds vermelde redenen, niet alle aspecten van de toestand volledig beheerst. De vertraging ontstaat dus niet omdat hij de tijd neemt om zijn staat van vereffening op te stellen, maar veeleer omdat het dossier niet helemaal in gereedheid is gebracht. De partijen vragen bijkomende informatie, betwisten deskundigen onderzoeken, vragen verlenging voor de boedelbeschrijving, enz ...

Met het voorgestelde tijdschema zal men de notaris veel duidelijker met zijn verantwoordelijkheid confronteren, want hij krijgt een termijn van vier maanden om zijn staat van vereffening op te stellen.

Er zullen uiteraard altijd onachtzame notarissen zijn. Voor hen gelden de klassieke regels van burgerrechtelijke beroepsaansprakelijkheid, ook al lost dat niet noodzakelijk het probleem van de partijen in de vereffeningsprocedure op.

Wat de vervanging van de notaris betreft, is voorzien in een veel kortere procedure en veel kortere termijnen dan die welke nu gelden, en die maken dat de vervanging maanden kan aanslepen. Bovendien zal men niet in beroep kunnen gaan.

Mevrouw Defraigne wijst erop dat men, om een sanctie van gemeen recht toe te passen, schade moet bewijzen. Spreekster heeft vervolgens vragen bij de inwerkingtreding van de nieuwe procedure van vereffening-verdeling.

De heer Hofströssler wijst erop dat het hier gaat om een procedurewet, dus in principe met onmiddellijke inwerkingtreding. Er is echter in een uitgestelde inwerkingtreding voorzien van 6 maanden, om toe te laten de notarissen en advocaten te vormen. De onmiddellijke inwerkingtreding van een nieuwe titel in het Gerechtelijk Wetboek betekent hier dat de nieuwe regels onmiddellijk van toepassing zijn op nieuwe procedures; de oude regels blijven dan behouden voor de lopende zaken. Indien men deze onmiddellijke inwerkingtreding ook zou laten gelden voor de lopende zaken, zou men talloze dossiers onmogelijk hebben gemaakt. Spreker haalt het voorbeeld aan dat nu is overgestapt van twee notarissen naar één notaris en dat de notaris voor de afwezige of weigerachtige partij is afgeschaft. Wel zal de filosofie van de nieuwe regels worden toegepast op de oude zaken. Spreker verwijst ter vergelijking naar de situatie waarbij de advocaten, na de regeling van de instaatstelling bij wijze van termijnen, de partijen zelf termijnen gingen bepalen, zelfs zonder rechterlijke tussenkomst. Er was in voorliggende tekst echter geen andere oplossing dan overgangsbepalingen in te schrijven. Anders zou men een cascade aan tussentijdse geschillen provoceren bij de rechtbanken. Technisch gesproken lijkt voorliggend compromis de beste oplossing.

De heer Swennen verwijst naar de discussie met betrekking tot de doorlooptijd bij de rechtbank. Bij de bespreking van diverse wetsvoorstellen, bijvoorbeeld inzake omgangsrecht, heeft spreker reeds verschillende malen gepleit om, in specifieke zaken en om speciale redenen, een termijngebonden kalender op te leggen aan de rechter. Uiteraard is de afdwingbaarheid en de mogelijke sanctionering steeds een knelpunt. Spreker begrijpt dus dat men wel wil maar niet kan ingrijpen.

Ondanks het feit dat er een veel actievere rol wordt toebedeeld aan de notaris, zou het kostenplaatje ongewijzigd blijven. Het is spreker niet helemaal duidelijk hoe de erelonen van de notaris op dat vlak zijn vastgelegd. Zijn er op dat vlak nationale afspraken binnen de Orde ? Voorliggende wet zal immers heel wat reorganisatie op diverse notariaten vereisen; zal er dan niet automatisch druk ontstaan om ook de vergoedingen en de kosten te herzien ? Of is het engagement om het kostenplaatje niet te herzien, definitief verworven ?

De heer Hofströssler verduidelijkt dat men geen gebruik wilde maken van de extra inspanningen om, voor welke beroepsgroep dan ook, extra vergoeding te vragen. Spreker meent zelfs dat de procedure goedkoper zal worden. Op het vlak van de advocatuur, bestaan er geen « prijzen », om mededingingstechnische redenen. Elke advocaat bepaalt de prijs in relatie met de cliënt. De Ordes kunnen op geen enkele manier daarin tussenkomen. De kostprijs is echter puur economisch bepaald, en in functie van de geleverde inspanningen, wordt er aan de cliënt een kost aangerekend. Hoe inefficiënter de rechtsgang, hoe duurder de zaak kost. Hoe meer tijd de advocaat nodig heeft om de zaak tot een goed einde te brengen, des te meer hij repetitief werk moet leveren (bv het herinstuderen van een dossier dat al een hele tijd stil ligt). Als men dus de nutteloze studietijd inperkt, zal de eindafrekening voor de cliënt kleiner zijn.

De heer Taymans wenst enkele persoonlijke opmerkingen te maken. Hij herinnert vooreerst aan de beginselen inzake de tarieven van de notarisdiensten. De notarisdiensten zijn opgenomen in een koninklijk besluit dat de tarieven van de notarissen bepaalt. Voor de procedure van gerechtelijke verdeling geldt het tarief in het zogenaamde barema H. Omdat het een rechtszaak betreft, wordt het tarief H+50 % toegepast, gelet op de bijkomende moeilijkheden voor de notaris, die een staat van vereffening moet opmaken in een conflictsituatie waar hij rekening moet houden met de uiteenlopende verzuchtingen van de partijen, in plaats van akte te nemen van een gesloten akkoord.

Dat zou de fase vergoeden waarin het dossier in gereedheid wordt gebracht en waarin de notaris over vier maanden beschikt om zijn staat van vereffening-verdeling op te maken. Of het nu een eenvoudige dan wel een ingewikkelde zaak betreft, het tarief zal altijd H+50 % op grond van de te verdelen activa zijn.

Het probleem situeert zich in de voorgaande fase. Het besluit betreffende de tarieven dekt niet de onderhandelingen om tot een akkoord te komen. Iedereen die ermee te maken heeft weet echter dat in een gerechtelijke verdeling, een groot deel van de tijd besteed wordt aan het onderzoeken van de mogelijkheden om tot een akkoord te komen. Alle partijen, met inbegrip van de balie, zijn voorstander van een actieve rol van de notaris in deze fase van de onderhandelingen.

Deze fase, die maanden of zelfs jaren kan duren, wordt natuurlijk niet gedekt door de staat van vereffening die daarop zal volgen, wanneer de notaris een standpunt zal moeten innemen op grond van het dossier dat werd samengesteld. Dus gaan de notarissen hetzij niet optreden omdat zij de indruk hebben dat zij daar niet voor vergoed worden, of zij passen een bijkomend tarief toe voor de diensten die niet door het wettelijk honorarium worden gedekt. In dat laatste geval moet dat vanaf het begin duidelijk zijn en moet de notaris aan de partijen zijn tarief meedelen, wat allicht ook het voordeel zal hebben van het enthousiasme van de pleiters te temperen.

Spreker is het eens met de heer Hofströssler, die verklaard heeft dat hoe beter de zaken worden afgebakend, hoe minder tijd men zal besteden aan procedurele twisten, en hoe goedkoper de procedure voor de partijen zal zijn.

De heer Vanlouwe vraagt nadere uitleg over de de sanctieregeling. Een regeling is bepaald in artikel 1220. De rechter ter zitting kan nieuwe termijnen bepalen. Kan hij ook ter zitting oordelen over de vervanging van de notaris, zodat er geen procedure binnen de procedure hoeft te ontstaan ?

Mevrouw Aughuet antwoordt dat dit inderdaad in de tekst wordt geregeld. Zij verwijst naar artikel 1220, § 2, laatste lid, dat bepaalt dat wanneer de notaris niet binnen de afgesproken termijn handelt, de betrokken partijen en de notaris met toepassing van een sterk vereenvoudigde procedure voor de rechtbank kunnen worden gedaagd. De rechter hoort de uitleg van de notaris, stelt in voorkomend geval een bijkomende termijn vast, en oordeelt over een mogelijke vervanging, ook wanneer geen enkele partij daarom gevraagd heeft.

Deze oplossing houdt rekening met het argument dat het delicaat kan zijn voor de partijen om zelf een vervanging te vragen, want als die niet wordt toegestaan, moeten zij de procedure voortzetten met een notaris wiens vervanging zij hebben gevraagd.

Het komt de rechter toe te oordelen of een vervanging noodzakelijk is. Hij kan echter niet beslissen om te vervangen als alle partijen ertegen zijn.

De heer Mahoux vraagt zich af of de rechter werkelijk gebruik zal maken van deze mogelijkheid. Wat de honoraria betreft, begrijpt spreker niet goed waarom een forfaitaire tarifering van de diensten van de notaris als onderhandelaar onmogelijk zou zijn. De onzekerheid hierover laten bestaan houdt risico's in. Het is inderdaad zo dat sommige onderhandelingen ingewikkelder zijn dan andere, maar zou het niet beter zijn om een gemiddelde te berekenen, zodat alles duidelijk is voor de partijen ?

Op de vraag over het gebruik dat de rechter zal maken van de mogelijkheid om een notaris te vervangen, antwoordt mevrouw Blitz dat er een debat tijdens de zitting zal plaatsvinden wanneer de notaris geen schriftelijke opmerkingen heeft gemaakt en de rechter de partijen, hun raadsman en de notaris oproept. Spreekster vertrouwt erop dat de rechters die gespecialiseerd zijn in vereffening-verdelingen de reden van de vertraging wel kunnen achterhalen, en in voorkomend geval een beslissing nemen zelfs wanneer de partijen er niet om gevraagd hebben, omdat dit ook een manier is om ervoor te zorgen dat dit niet meer gebeurt.

Mevrouw Carbone voegt hieraan toe dat het voorstel bepaalt dat de rechter zich uitspreekt over de vervanging in het raam van deze procedure. Hij moet dus een beslissing nemen betreffende de vervanging van de notaris.

Mevrouw Taymans heeft twee opmerkingen over het vaststellen van vaste tarieven. De eerste is dat het door de grote verscheidenheid aan gevallen zeer moeilijk is om een juist gemiddelde te bepalen. Het zal altijd te hoog lijken voor eenvoudige dossiers, en te laag voor ingewikkelde dossiers. Haar tweede opmerking hierover is dat Europa enkel barema's toestaat die door de Staat wordt vastgesteld. Geen enkele beroepsorde mag forfaitaire barema's aanbevelen, laat staan opleggen, omdat dit wordt beschouwd als een beperking van de vrije mededinging. Spreekster meent dat er sprake is van voorzienbaarheid wanneer de advocaten en notarissen tegenover de partijen duidelijk aangeven welk soort vergoeding zij zullen vragen. Voor alles wat buiten het opstellen van de notariële akte valt, lijkt een uurtarief nog de minst slechte optie.

De heer Mahoux werpt op dat dit antwoord hem vrij voorspelbaar leek. Hij merkt op dat de verwijzing naar de Europese wetgeving terecht is als men de beroepsordes de barema's zou laten bepalen. Dit zou niet het geval zijn als ze in de wet werden opgenomen, wat ook duidelijker en voorzienbaarder zou zijn voor de rechtzoekenden.

Mevrouw Blitz verwijst naar de Europese dienstenrichtlijn, die omgezet is door een wet met terugwerkende kracht wegens de vertraging die ons land had opgelopen bij de omzetting. Deze wet voorziet in strafrechtelijke sancties voor advocaten die geen volledige informatie geven over de berekeningswijze van hun kosten en honoraria. Voor het overige kan spreekster zich niet uitspreken over de honoraria van notarissen voor de onderhandelingen en over de mogelijke toepassing van de dienstenrichtlijn op deze honoraria.

Mevrouw Aughuet antwoordt op de vraag betreffende het geval dat een partij niet werd betrokken bij het beheer van het vermogen, en niets weet over de samenstelling ervan, wat haar in een zwakke positie plaatst bij de vereffening. Artikel 1214, § 4, bepaalt dat de notaris niet alleen aan de partijen, maar ook aan derden stukken kan vragen. Die derden zijn bijvoorbeeld banken, verzekeringsmaatschappijen, enz. Indien zij niet spontaan antwoorden, kan de notaris weer naar de rechtbank stappen om een vonnis te verkrijgen dat het verstrekken van de stukken beveelt, eventueel met een dwangsom.

III. HOORZITTINGEN

Na dit eerste deel van de bespreking, beslist de commissie over te gaan tot de hoorzittingen met de professoren Pintens en de Leval.

A. Hoorzitting met de heer Pintens, professor aan de KULeuven

1. Uiteenzetting door de heer Pintens

De heer Pintens verklaart dat de advocaten hem dikwijls berichten dat de notaris, als een onroerend goed is verkocht, de vereffening-verdeling laat aanslepen. Anderzijds berichten de notarissen dat advocaten, vaak op verzoek van hun cliënt, alle middelen aanwenden om de zaak te vertragen. Om dit probleem op te lossen zijn er twee mogelijkheden; men kan opteren voor het systeem, zoals in Frankrijk, waarbij men stelt dat een vereffening-verdeling moet worden afgehandeld binnen een globale termijn. Er wordt op naleving van deze termijn en de voortgang van de procedures toezicht gehouden door een rechter die aldus de functie krijgt van rechter- commissaris. Een andere mogelijkheid is de optie van het wetsvoorstel waarbij een gedetailleerde kalender wordt opgesteld met minder toezicht van de rechter.

Spreker wenst nader in te gaan op een aantal probleempunten.

In eerste instantie is er de problematiek van de instrumenterende notaris. Het voorstel opteert voor de benoeming van één notaris, maar laat in uitzonderlijke omstandigheden de benoeming van twee notarissen toe. Vandaag de dag is een aanstelling van twee notarissen mogelijk, wat in de praktijk vaak voor problemen zorgt. Het is eigenlijk nog eerder zelden dat de rechtbank bereid is twee notarissen te benoemen. Het wetsvoorstel behoudt nochtans deze uitzondering. Spreker meent dat deze uitzondering een geringe meerwaarde heeft en eerder tot problemen zal leiden dan tot oplossingen. Dit moet met name ook worden gecombineerd met een ander punt in het wetsvoorstel, waarbij men stelt dat beide notarissen instrumenteren. Op dit ogenblik instrumenteert de eerst benoemde notaris en kan de tweede notaris een tegenontwerp opstellen of een tegenadvies maken. Hier wenst men dat de twee notarissen optreden als instrumenterende notaris, wat betekent dat zij het eens moeten zijn over de inhoud van de vereffening-verdeling en steeds gezamenlijke beslissingen moeten nemen. Dat zal in de praktijk niet gemakkelijk zijn. In dat geval bepaalt het wetsvoorstel dan dat de vervanging van de notarissen moet worden gevraagd. Spreker verklaart zich geenszins voorstander van deze uitzondering en pleit voor de aanstelling van slechts één notaris.

Een tweede punt betreft de schrapping van de notaris-vertegenwoordiger. Er was in de rechtsleer de laatste tijd heel wat te doen omtrent de notaris-vertegenwoordiger. Het was immers niet helemaal duidelijk hoe de bevoegdheid van de notaris-vertegenwoordiger diende te worden afgelijnd. Een deel van de rechtsleer en de rechtspraak stelt zich op het standpunt dat deze notaris slechts een heel formele toetsingsbevoegdheid heeft, anderen vinden dat hij toch ergens de verdediging dient op te nemen van de afwezige partij en aldus over een ruimere bevoegdheid moet beschikken.

Het voorstel opteert resoluut voor de afschaffing van de notaris-vertegenwoordiger en spreker kan zich hierin vinden. In de praktijk blijkt zijn functie immers zeer beperkt. Hij heeft wel een probleem met de vermelding in het voorstel dat de notaris tekent in naam van de afwezige partij. Spreker is geen voorstander van deze dubbele hoedanigheid; de notaris tekent als instrumenterende notaris. Spreker acht het voldoende dat de notaris vaststelt dat een partij afwezig of weigerachtig is en vindt het niet nodig dat de notaris tekent in naam van de partij als er geen bijzondere rechtshandelingen moeten worden gesteld (bijvoorbeeld kwijting, enz). De notaris geeft dan immers zijn neutraliteit op.

Een volgend probleem betreft de deelakkoorden, waarbij wordt voorgesteld dat deze de partijen definitief zullen binden. Spreker meent dat dit een goed voorstel is. Dit is trouwens vandaag de dag reeds de gangbare praktijk in de rechtspraak.

Een volgend punt is dat de eis tot verdeling ook andere onverdeeldheden omvat die moeten kunnen vereffend worden om met kennis van zaken tot de laatste verdeling te kunnen overgaan. Dit standpunt wordt reeds vandaag door de heersende rechtsleer en rechtspraak aangenomen.

Ook inzake de actualisatie van het deskundigenrapport zonder tussenkomst van de rechtbank heeft spreker geen bijzondere opmerkingen. Hetzelfde geldt voor de verzaking aan de boedelbeschrijving.

Verder is er nog het probleem van de machtiging van de notaris-vereffenaar om zelf een notaris te kunnen aanstellen wanneer er buiten het arrondissement van de notaris moet worden opgetreden. Spreker wijst erop dat dit een typisch Belgisch probleem vormt. De beperking van de bevoegdheid van de notaris tot zijn arrondissement is een volkomen verouderd concept. In Frankrijk bijvoorbeeld zijn de notarissen bevoegd voor het hele grondgebied van de republiek.

Wat het tussentijdse proces-verbaal van zwarigheden betreft, meent spreker dat dit ook een formalisering vormt van de rechtspraktijk. Voor het hier opgenomen voorstel werd trouwens steeds gepleit in de rechtsleer en dit werd door ook de rechtspraak gevolgd. Spreker suggereert toch, althans in de voorbereidende werken, op te nemen dat bij het voorleggen van een tussentijds proces-verbaal de notaris als eerste rechter van de zaak een standpunt moet innemen en zijn advies moet geven aan de rechtbank, zodat het niet de gewoonte wordt dat het minste geschil zonder standpunt van de notaris aan de rechtbank wordt voorgelegd. Er is trouwens vandaag de dag reeds rechtspraak waarbij het tussentijds proces-verbaal gewoon wordt teruggestuurd naar de notaris omdat hij zijn advies niet heeft bijgevoegd. De notaris dient dus zijn standpunt te motiveren. In elk geval moet de rechter ook de bevoegdheid behouden om te beslissen of dit geschil thans moet worden beslecht; de rechter moet ook de bevoegdheid hebben om te beslissen dat dit geschil bij de grond van de zaak moet worden gevoegd en moet zich kunnen beperken tot de meest belangrijke geschillen die echt noodzakelijk zijn opdat de notaris zijn staat zou kunnen afwerken.

Een volgend probleem is de problematiek van de vervanging van de notaris-vereffenaar waarvoor een goede procedure wordt uitgewerkt. Spreker heeft slechts één probleem, namelijk dat er tegen de vervanging van de notaris-vereffenaar geen beroep mogelijk is. Er is nochtans wel een beroep mogelijk tegen de initiële aanstelling van een notaris. Spreker vindt dit een discriminatoire bepaling en geeft volgend praktisch voorbeeld. Iemand is verwikkeld in een vereffening-verdeling en de rechtbank wijst een notaris aan. De persoon kan zich vinden in deze aanwijzing en de tegenpartij niet. De tegenpartij kan beroep aantekenen. De notaris moet vervangen worden en de rechtbank benoemt een nieuwe notaris, waarmee de eerste partij niet kan instemmen, de tegenpartij wel. Er is echter geen beroep mogelijk. Deze situaties zijn nochtans vergelijkbaar en zouden op dezelfde wijze moeten worden opgelost.

Wanneer men in een beroepsmogelijkheid voorziet, moet men zich wel beraden over de positie van de notaris. Vandaag de dag is het zo dat alleen de partij die het verzoek neerlegt om de notaris te vervangen en die door de rechter in het ongelijk wordt gesteld, in beroep kan gaan. De notaris zelf die wordt vervangen maar van mening is dat hem geen enkele deontologische fout kan worden verweten kan, volgens cassatierechtspraak, geen beroep aantekenen, omdat hij niet kan worden beschouwd als een eigenlijke partij in de strikte betekenis van het woord.

Een volgend punt is de problematiek van de devolutieve werking van het hoger beroep. Spreker is hier van mening dat het wetsvoorstel van een verkeerd standpunt uitgaat en de mening vertolkt dat, wanneer in hoger beroep een notaris wordt aangesteld, op grond van de heersende rechtsleer en rechtspraak, kan worden gesteld dat de zaak aanhangig moet blijven bij het hof van beroep. Dit is onjuist. Het standpunt van de heersende rechtspraak en rechtsleer is dat het arrest waarbij in hoger beroep een notaris wordt aangesteld, een eindarrest is. Op het ogenblik dat de meest gerede partij de notaris aanspreekt om de vereffening aan te vatten, heeft men te maken met een nieuwe procedure zodat betwistingen altijd aan de rechtbank van eerste aanleg moeten worden voorgelegd.

Spreker komt vervolgens tot de problematiek van de opening van de werkzaamheden. Wanneer de notaris wordt aangesproken, beschikt hij over een termijn van drie maanden om de werkzaamheden te openen. Men wil de vereffening-verdeling bespoedigen, maar begint hier al toelating te geven om een termijn van drie maanden te hanteren. Spreker vindt deze termijn dan ook onredelijk lang. In andere landen, bijvoorbeeld, in Frankrijk, stelt men dat de vereffening-verdeling binnen het jaar moet worden afgesloten.

Spreker komt vervolgens tot het probleem van de conventionele en wettelijke instaatsstelling. Spreker stelt vast dat de partijen in onderling akkoord kunnen afzien van een regeling van termijnen. Dit geldt zowel voor de conventionele als voor de wettelijke instaatsstelling. Spreker meent dat voorzichtigheid hier is geboden; er mag immers geen praktijk ontstaan waarbij advocaten die op een bepaald ogenblik een zeer drukke agenda hebben, gaan overeenkomen dat er wordt verzaakt aan de termijnregeling. Om deze mogelijkheid om af te zien van de termijnen te verantwoorden, verwijst het voorstel naar het beschikkingsbeginsel en de tijd die nodig is om onderhandelingen met een gunstig gevolg af te sluiten. Spreker meent dat deze verantwoording om partijen toe te laten de kalender volledig uit te schakelen niet voldoet. Hij vreest dat deze uitzondering en alle vertragingsmanoeuvres vandien wel eens de regel zouden kunnen worden.

Het wetsvoorstel opteert niet voor één algemene termijn, zoals in Frankrijk waar de procedure binnen de termijn van één jaar dient afgehandeld te zijn. Men heeft daarentegen gekozen voor specifieke termijnen voor elke rechtshandeling. Voorwaarde is dan wel dat voor elke te stellen specifieke rechtshandeling een termijn wordt ingeschreven. Het voorgestelde artikel 1223, § 2, bepaalt dat de notaris, wanneer er door de deelgenoten geen specifieke bezwaren worden ingebracht en na verloop van de termijn waarover de partijen beschikken om hun bezwaren mede te delen, overgaat tot de voortzetting van zijn werkzaamheden en tot de toewijzing van de kavels. Er wordt echter geen termijn bepaald waarbinnen de notaris dit dient te doen. Spreker verwijst naar de procedure voor de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, waarbij in het verleden heel wat gevallen waren waarbij de bekrachtigingsakte bleef aanslepen. Het bepalen van een termijn lijkt dus ook in dit geval nodig.

Artikel 1223, § 3, behandelt dan de situatie waarbij er zwarigheden worden geformuleerd. Er wordt hier wel een termijn bepaald waarbinnen de notaris zijn proces-verbaal van opmerkingen en zwarigheden moet neerleggen. Nergens echter wordt bepaald binnen welke termijn de notaris dat proces-verbaal moet opstellen, wat door spreker eveneens als een lacune wordt beschouwd.

De Franse tekst van artikel 1221 maakt gewag van « l'interruption des délais » en de Nederlandse tekst het heeft over « de stuiting van de termijn ». Wanneer er bijzondere omstandigheden zijn, kunnen partijen aldus de termijn stuiten. Spreker vraagt zich af waarom men hier de rechtsfiguur van de stuiting gebruikt, overgenomen uit het verjaringsrecht. Bij stuiting van de termijn, loopt er immers een nieuwe termijn, zodra de problematiek die tot de stuiting heeft aanleiding gegeven, ophoudt. Waarom hanteert men hier niet eerder de schorsing van de termijn ? Stuiting betekent immers opnieuw een verlenging van de procedure.

Spreker komt tot volgende slotappreciatie. Het voorliggend wetsvoorstel is belangrijk en is zonder enige twijfel een stap in de goede richting. Problematisch is de verzaking aan de termijnregeling, inclusief de wettelijke termijnregeling. Een ander probleem is dat de controle door de rechter gebeurt op initiatief van de partijen. Indien de notaris de termijnregeling niet naleeft, kan een partij naar de rechter stappen en de vervanging van de notaris vragen. In de praktijk wordt de vervanging van de notaris wel eens gevraagd, en in sommige arrondissementen zelfs vrij vaak, maar men moet zich bewust zijn van de praktische moeilijkheden. De advocaat van een partij in de vereffening-verdeling, die bij de betreffende notaris nog tientallen andere zaken heeft lopen, zal uiteraard niet snel geneigd zijn de vervanging te vragen van deze notaris die de termijn niet naleeft. Spreker is op dat vlak een groot voorstander van het Franse model, waarbij een ambtelijk toezicht door de rechter is georganiseerd. De rechtbank stelt een rechter-commissaris aan die de werkzaamheden van de vereffening-verdeling volgt en de notaris op elk moment ter verantwoording kan roepen. Dit is trouwens thans reeds een gebruik in sommige rechtbanken. Spreker verwijst ter zake naar een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Charleroi.

2. Gedachtewisseling

Mevrouw Faes verwijst naar de opmerking van de heer Pintens met betrekking tot de te lange termijn van drie maanden voor de opening van de werkzaamheden. Welke termijn stelt de heer Pintens hier dan voor ? En welke termijn vindt hij aanvaardbaar voor het opstellen van het proces-verbaal van zwarigheden ?

De heer Pintens antwoordt dat de aanvaardbare termijn voor de opening van de werkzaamheden bijvoorbeeld één maand zou kunnen zijn. Voor het proces-verbaal van zwarigheden met het advies van de notaris stelt spreker een termijn van drie maanden voor.

De heer Vanlouwe meent dat de technische opmerkingen van de heer Pintens zeer nuttig kunnen zijn, bijvoorbeeld met betrekking tot de opmerking over de mogelijke afwijking van de termijnen inzake wettelijke en conventionele instaatsstelling, wat vertragingsmanoeuvres zou toelaten. Spreker meent dat men eerder van vertragingsmanoeuvres kan spreken als één van de partijen hier aanleiding toe geeft. In casu gaat het om een overeengekomen afwijking tussen beide partijen, wat ook in het belang van de zaak kan zijn.

De heer Pintens zou dan eerder overgaan tot een schorsing van een bepaalde termijn. Bij mogelijke afwijking vreest spreker ervoor dat sommige partijen afspraken zouden maken om zich aldus te onttrekken aan de termijnregeling voor instaatsstelling, zonder dat de partij beseft wat dit eigenlijk inhoudt.

De heer Swennen komt terug op de keuze tussen enerzijds het Franse systeem en anderzijds het systeem van de gedetailleerde kalender. De heer Pintens lijkt te opteren voor een implementatie van bepaalde elementen uit het Franse systeem op het systeem van de gedetailleerde kalender. Bestaat er reeds een vergelijkbare regeling voor vereffening en verdeling in de internationale context ? Zo ja, hoe functioneert dit systeem en wat zijn de ervaringen ?

Een tweede vraag betreft de globale termijn van het Franse systeem. Welke sancties zijn er bepaald als deze niet wordt nageleefd ? Hoe wordt deze termijn afdwingbaar gemaakt ?

Een volgend punt betreft de discussie omtrent de onpartijdigheid van de notaris-vereffenaar. Spreker heeft hierover een thesis gezien van een student die de rechtspraak hieromtrent vergelijkt en, tot de conclusie komt dat deze nogal divergent is. Wat houdt de neutraliteit van de notaris juist in ? Wat bijvoorbeeld als hij in het verleden reeds een akte heeft verleden voor één der partijen ? Komt de onpartijdigheid daardoor in het gedrang ? Zou men een soort « richtlijnbepaling » kunnen opnemen om dergelijke discussies uit te sluiten ? Een vervanging doet de zaak immers vertragen.

Een laatste vraag betreft het model van de rechter-commissaris die de zaak opvolgt. Spreker zou hierover wat meer uitleg wensen. Gaat het om een rechter die de zaken opvolgt en regelmatig hiervan verslag ontvangt ? Wordt deze rechter-commissaris aangewezen op eenvoudig verzoek van één der beide partijen of moet er een verzoekschrift worden neergelegd ?

Mevrouw Taelman onthoudt uit de tussenkomst van de heer Pintens vooral dat het Franse systeem van een globale termijn eenvoudiger is en dat de opvolging door een rechter-commissaris een onpartijdige en ambtshalve controle inhoudt van de gang van zaken en van de termijnen.

Spreekster sluit zich aan bij de vraag van de heer Swennen hoe de opvolging door een rechter-commissaris in de praktijk functioneert, maar vraagt zich ook af wat dit proces-economisch betekent. Zijn de rechtbanken hiervoor uitgerust ? Welk profiel dient deze rechter-commissaris te hebben ?

Gebeurt dit nu slechts sporadisch in sommige rechtbanken of is het een meer verspreid fenomeen ?

De heer Pintens kent geen vergelijkbare modellen in het buitenland die met zulks gedetailleerde termijnen werken. Het Franse systeem schrijft voor dat een vereffening-verdeling in beginsel dient te worden afgesloten binnen een termijn van 1 jaar. Wanneer de notaris daar niet in slaagt, gelet op de complexiteit van het dossier, kan hij aan de rechter een verlenging met maximaal één jaar vragen. Indien de zaak dan nog niet is afgesloten, trekt de rechter de zaak aan zich en beslecht hij het geschil.

De heer Mahoux merkt op dat als de zaak na twee jaar voor de rechter wordt gebracht, men hem geen enkele termijn oplegt om zijn vonnis te vellen. Hij stelt vast dat preciseringen van de procedure soms kunnen leiden tot een verlenging van de procedure.

De heer Pintens verwijst ook naar andere mogelijke modellen. In Duitsland bijvoorbeeld is deze materie volledig onttrokken aan het notariaat. Het is de rechter en in de praktijk een assistent van de rechter, de zogenaamde rechtspleger, die heel de vereffening-verdeling afhandelt.

Hoe treedt de rechter-commissaris op ? In Frankrijk treedt hij ambtshalve op, dus niet op verzoek van één van de partijen. De rechtbank zal onder haar leden, een rechter-commissaris aanwijzen die het dossier zal opvolgen, en bij problemen, verslag zal uitbrengen voor de rechtbank.

Wat de onpartijdigheid van de notaris betreft, antwoordt de heer Pintens dat de bepalingen hieromtrent in de deontologische code van de notarissen, in zeer algemene bewoordingen zijn gesteld. In de praktijk stelt men een zeer grote diversiteit vast in de wijze waarop rechters de onpartijdigheid van de notaris appreciëren. Er zijn rechters die zeer zelden tot partijdigheid besluiten, anderen vinden het feit dat één der partijen de onpartijdigheid van de notaris betwist, reeds een voldoende reden om de notaris te vervangen. Men zou de onpartijdigheid van de notaris bijvoorbeeld kunnen beoordelen aan de hand van regels die men toepast voor de wraking van een rechter. Een notaris die bijvoorbeeld voor één der partijen een vennootschapsakte heeft opgesteld, leidt volgens spreker niet automatisch tot een gebrek aan onpartijdigheid. Dit geldt ook voor een rechter die reeds heeft geoordeeld in een zaak waarbij één der partijen was betrokken. Het Hof van Cassatie stelt dat de onpartijdigheid van de rechter moet worden beoordeeld in de nieuwe zaak.

Wat het proces-economisch aspect betreft en het eventueel gevolg voor de gerechtelijke achterstand, wijst spreker erop dat het toezicht van een rechter-commissaris ook tot gevolg heeft dat de rechtbank minder dient tussen te komen voor vervanging van de notaris en andere.

De rechter-commissaris moet het profiel hebben van een vereffeningsrechter en ervaring hebben met een vereffening-verdeling. Het vonnis van de rechtbank van Charleroi was maar een voorbeeld en het gaat inderdaad niet om een alom verspreide rechtspraak. Vele arrondissementen passen dit toe.

Spreker stelt tot slot dat hij geen voorstander is van de vervanging van het voorgestelde systeem door het Franse systeem. De keuze is weloverwogen gemaakt, na overleg met alle actoren, maar dit betekent dat men bepaalde elementen uit het Franse model, zoals de figuur van de rechter-commissaris, zou kunnen inschakelen, in het voorgestelde model. Het ene sluit het andere niet uit.

De heer Vanlouwe vraagt naar de mogelijke sanctie indien de rechter-commissaris vaststelt dat er problemen rijzen met de notaris en hierover verslag uitbrengt. Moet er niet in een sanctieregeling worden voorzien om de druk op de notaris te verhogen ?

Spreker meent dat het inderdaad geen zin heeft om in een rechter-commissaris te voorzien indien deze enkel verslag zou kunnen uitbrengen bij de rechtbank. De rechter-commissaris zou ofwel zelf de nodige maatregelen moeten kunnen treffen om de notaris te vervangen, ofwel zou de rechtbank onmiddellijk, op verslag van de rechter-commissaris, de nodige maatregelen moeten kunnen treffen.

Wanneer de zaak in handen wordt gegeven van de rechter, moet men ook op dat vlak werken met een kalender waarbij de rechter de partijen en ook zichzelf termijnen oplegt.

De heer Torfs heeft het gevoel dat de voorgestelde procedure beoogt, in de mate van het mogelijke, met één notaris te werken in plaats van met twee notarissen. Anderzijds vreest spreker dat de procedure met de aanwijzing van een rechter-commissaris zwaarder zou zijn dan deze met twee notarissen en bovendien meer geld zal kosten. De gemeenschap zal dan de kosten dragen van het werk dat de rechter-commissaris verricht, terwijl de kosten van een notaris worden gedragen door de partijen.

Valt er dan niet eerder te opteren voor twee notarissen dan voor een situatie waarbij er slechts één notaris is in theorie, maar waarbij de rechter-commissaris als het ware steeds op het vinkentouw zit ?

De heer Mahoux vraagt hoe men in geval van onttrekking van de eerste notaris de financiële betrekkingen heeft geregeld tussen hem en de partijen, en tussen de twee notarissen onderling. In algemenere zin stelt hij zich vragen over de betrekkingen tussen de maatschappij en de kwestie van de vereffening-verdeling.

De heer Pintens blijft erbij helemaal geen voorstander te kunnen zijn van twee notarissen. In de praktijk stelt men trouwens vast dat de rechtbanken nog uiterst zelden twee notarissen benoemen. Wanneer de rechter toch twee notarissen aanstelt, stelt men vast dat er vaak conflicten en moeilijkheden rijzen. Inderdaad gaat het dan vaak om de notaris van de partijen en verwacht de cliënt van zijn notaris dat hij zich aansluit bij zijn standpunt. Een tweede reden waarom de rechtbanken de aanstelling van twee notarissen vermijden is dat men vaak vaststelt dat de tweede notaris niet optreedt. Het gebeurt zeer zelden dat de tweede notaris een tegenontwerp maakt of opmerkingen geeft. Het grote probleem in het voorliggende wetsvoorstel waarbij in uitzonderlijke omstandigheden toch nog de mogelijkheid wordt geboden om twee notarissen aan te stellen, is dat beide notarissen gezamenlijk dienen op te treden. Het gaat om twee instrumenterende notarissen. Ze moeten dus beiden akkoord geraken over elk geschil.

Als ze geen akkoord kunnen bereiken over elk geschil, is de voorgestelde oplossing aan de rechter een vervanging van de notaris te vragen. Spreker stelt aldus voor de voorgestelde uitzonderingsmogelijkheid te schrappen. In het buitenland worden vereffeningen-verdelingen vaak door één notaris of door één enkele helper van het gerecht afgehandeld.

Spreker meent niet dat de instelling van een rechter-commissaris procesverzwarend zou zijn en meer zou gaan kosten. De rechter-commissaris zal, juist door zijn toezicht en de maatregelen die hij kan treffen om de procedure te versnellen, ervoor zorgen dat er minder vervangingen worden gevraagd.

De heer Mahoux komt terug op zijn vraag over de onttrekking. Hij herinnert eraan dat de vertegenwoordigers van het notariaat duidelijk gewezen hebben op de twee rollen van de notaris : administratieve handelingen verrichten in het kader van de vereffening-verdeling, en optreden als bemiddelaar en onderhandelaar. De twee functies worden afzonderlijk vergoed. Hoe regelt men dit financieel in geval van onttrekking ?

De heer Pintens legt uit dat, wanneer er een verzoekschrift bij de rechtbank wordt neergelegd om over te gaan tot een vervanging van een notaris en de rechtbank hierop ingaat, de vervangende notaris het dossier zal overnemen van de eerste notaris die alle informatie dient door te geven. De eerste notaris zal dan wel dienen te worden vergoed voor alle handelingen die hij tot dan heeft gesteld.

De heer Mahoux merkt op dat er geen rekening wordt gehouden met de reden van de onttrekking, namelijk, in dit geval, de laakbare vertraging bij de eerste notaris.

De heer Pintens wijst erop dat het niet zo is dat de meeste vervangingen zouden gebeuren omdat er problemen zouden rijzen op het vlak van de onpartijdigheid. Meestal is het omdat, door tal van omstandigheden, de dossiers zijn blijven liggen. De eerste notaris heeft uiteraard slechts recht op een vergoeding in de mate dat hij reeds werk heeft verricht in de betreffende vereffening en verdeling. Indien hij bijvoorbeeld reeds een pv van opening van werkzaamheden heeft opgesteld en een inventaris heeft opgemaakt, dient hij daarvoor te worden vergoed. Hij zal uiteraard geen honoraria ontvangen voor de zaken die hij niet heeft gedaan, maar enkel voor de reeds opgestelde akten, voor de reeds verleende adviezen, enz.

De heer Swennen vraagt of de heer Pintens enig idee heeft van het feit dat de notarissen over het algemeen helemaal niet happig zouden zijn om aangesteld te worden als vervangende notaris. Ze noemen dit « a hell of a job ». Bestaat het gevaar niet, als men een tijdskalender instelt, dat notarissen systematisch hieraan zullen pogen te ontsnappen.

Met betrekking tot de houding van het notariaat ten aanzien van de vereffening en verdeling, wijst de heer Pintens ook op het feit dat een aantal notarissen juist graag vereffeningen en verdelingen regelen, omdat dit zeer interessante juridische akten zijn. De notaris kan hierbij zeer veel kennis gebruiken. Anderzijds zijn het ook vaak zeer tijdrovende akten. Als er geen onroerend goed aanwezig is of er kan geen akte van nalatenschap worden opgesteld, zijn ietwat ingewikkelde vereffeningen en verdelingen vaak een verliespost voor de notaris. Bijgevolg zijn er inderdaad notarissen die zich systematisch pogen te onttrekken aan de opdrachten van de rechtbank. Anderzijds stellen rechtbanken zeer vaak dezelfde notarissen aan, als zij weten dat deze notarissen reeds ervaring hebben op het vlak van vereffening en verdeling en er goed weg mee kunnen, wat dan weer op zijn beurt leidt tot een verhoogde werkdruk op de betreffende notarissen.

B. Hoorzitting met de heer Georges de Leval, gewoon hoogleraar aan de ULg

1. Uiteenzetting van professor Georges de Leval

Spreker zal zich beperken tot algemene beschouwingen over het wetsvoorstel houdende hervorming van de procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling. Over het algemeen is de tekst in overeenstemming met de uitgetekende doelstellingen. Zo worden er 13 grondbeginselen opgesomd en uitgewerkt in de verschillende artikelen met talrijke verwijzingen naar de arresten van het Hof van Cassatie.

Een wetswijziging is nodig ongeacht de inbreng van het Hof van Cassatie want de huidige teksten zijn vaak onleesbaar en onvolledig.

De eerste algemene beschouwing is veeleer een vraag : is de tekst niet te lang en/of te gedetailleerd ? Dit heeft waarschijnlijk te maken met de na te streven doelstelling van voorzienbaarheid.

Vereffening-verdeling en expertise

Spreker wil vervolgens een vergelijking maken met de onlangs hervormde procedure van de gerechtelijke expertise. Procedureel gezien is de expertise immers vergelijkbaar met de vereffening-verdeling in die zin dat ze traag, ingewikkeld en duur is. Men dient zich dus af te vragen of de recente vooruitgang inzake expertise niet volledig of deels kan worden overgenomen voor de vereffening-verdeling.

Zo herinnert de heer de Leval eraan dat de partijen, inzake expertise, in kennis moeten worden gesteld van de geraamde totale expertisekosten of, als die er niet zijn, de exacte berekeningsmethode van de kosten en erelonen. De partijen moeten kunnen oordelen of de expertise evenredig is met de inzet van het geding. Artikel 972, § 2, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek zou tot nadenken moeten aanzetten en als inspiratie dienen.

Bovendien moeten de partijen samenwerken bij de expertise en de expert ten minste acht dagen voor de installatievergadering inzage geven in hun dossiers. Er is een gelijkenis met het wetsvoorstel omdat bepaald wordt dat de partijen hun stukken aan de notaris moeten bezorgen, acht dagen voor de opening van de werkzaamheden. De heer de Leval stelt voor om verder te gaan dan een eenvoudige samenwerking en om, zoals in artikel 1360 van het Franse Code de procédure civile, de verplichting in te voeren om de rechter inzage te geven in alle dossierstukken zodra de dagvaarding in vereffening-verdeling is betekend. Dit is een overweging.

De partijen moeten zich niet alleen een beeld kunnen vormen van de kostprijs van de procedure, maar moeten ook beschikken over een « kalender van de procedure », met andere woorden, zij moeten een chronologisch overzicht hebben van de fasen van de procedure en de tussengeschillen.

Ten slotte herinnert het voorstel eraan dat de partijen de expert een opdracht van evaluatie van de onroerende goederen kunnen geven en bepaalt het, in het voorgestelde artikel 1214, § 3, dat de notaris-vereffenaar ook, als hij daarin toestemt, de te verdelen goederen kan evalueren op vraag van alle partijen. Het behoort immers tot de opdracht van een notaris om een goed te evalueren. De heer de Leval is er voorstander van om die opdrachten bij de notaris te concentreren want dat kan de procedure versnellen en de kosten doen dalen.

De actieve rol van de rechter inzake vereffening-verdeling

De derde opmerking onderstreept het belang van een actieve rol voor de rechter bij de instaatstelling van de procedure vereffening-verdeling. Het voorstel kent de notaris-vereffenaar een actieve rol toe bij de instaatstelling van de procedure ofwel op de conventionele manier ofwel op de wettelijke manier. De rol van de rechter wordt echter onderschat. Het zou aangewezen zijn om uitdrukkelijk te voorzien in een gerechtelijke procedure van instaatstelling waarbij de rechter, vanaf de afhandeling, een dwingende gerechtelijke kalender kan opleggen die aangepast is aan de aard en complexiteit van het dossier. De heer de Leval vraagt zich overigens af of men in het wetsvoorstel een mogelijkheid van wettelijke instaatstelling moet behouden aangezien ze voor de instaatstelling van zaken werd geschrapt in het Gerechtelijk Wetboek (art.751 van het Gerechtelijk Wetboek).

De actieve rol van de rechter is nog meer gerechtvaardigd in situaties waarin de partijen tegenover elkaar staan, maar waarbij het vermogen economisch gezien weinig voorstelt. De rechter moet op basis van adequate informatie kunnen beoordelen of het « lange circuit » geschikt is.

— De tenuitvoerlegging van het vonnis en de rechtsmiddelen

De vierde beschouwing betreft de tenuitvoerlegging van het vonnis en de rechtsmiddelen. Hoewel niets de rechter tegenhoudt om een voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis van vereffening-verdeling uit te spreken, dient er immers aan herinnerd te worden dat de tenuitvoerlegging plaatsvindt op risico van de initiatiefnemer. De notaris zal de eiser moeten wijzen op dit specifieke punt. In de praktijk probeert men instemming te verkrijgen of wacht men tot de beroepstermijn verstreken is.

In de gevallen als bepaald in de voorgestelde artikelen 1209, 1223, 1224 et 1224/1, meent de heer de Leval dat het aangewezen zou zijn om bij een voorlopige tenuitvoerlegging een bijzondere motivering op te leggen.

Bovendien bepaalt het wetsvoorstel dat, als het hoger beroep op een vonnis slaat dat gewezen is vóór de opening van de werkzaamheden, het geen devolutieve werking heeft, zodat de zaak naar de eerste rechter wordt verwezen. Als een partij dus de aanwijzing van de notaris betwist, zal de rechter in hoger beroep de aanwijzing van de notaris al dan niet bevestigen, maar de zaak vervolgens verwijzen naar de eerste rechter.

De heer de Leval meent dat het voorstel verder zou kunnen gaan door naar analogie de regel over te nemen uit artikel 963 van het Gerechtelijk Wetboek dat bepaalt — op enkele uitzonderingen na — dat alle gewezen beslissingen tussen de aanwijzing van de expert en het einde van de procedure niet vatbaar zijn voor hoger beroep. Het wetsvoorstel bepaalt dit voor de vervanging van de notaris, maar het zou aangewezen zijn die oplossing door te trekken naar alle gewezen beslissingen na de aanwijzing van de notaris totdat alle bezwaren zijn geregeld (niet meegerekend). Dat zou het probleem van de devolutieve werking en de voorlopige tenuitvoerlegging regelen. Bijgevolg zou het voorgestelde artikel 1224/2 van het Gerechtelijk Wetboek op twee punten moeten worden aangevuld om enerzijds te bepalen dat er geen hoger beroep kan worden aangetekend tegen de tussengeschillen in de loop van de procedure en anderzijds, dat er een hoger beroep met een devolutieve werking kan worden ingesteld tegen beslissingen over de bezwaren die ontstaan zijn rond de verkoopvoorwaarden of de staat van vereffening.

— Zuiverende aard van de verkoping van gebouwen

De laatste beschouwing benadrukt dat de verkoping van onroerend goed een zuiverende werking dient te hebben in het kader van de procedure vereffening-verdeling. Dat komt in het wetsvoorstel niet aan bod. In het huidige Gerechtelijk Wetboek wordt in de zuivering voorzien bij een openbare verkoop (combinatie van de artikelen 1326, 1211 en 1621 van het Gerechtelijk Wetboek). Een wijziging van artikel 1621 van het Gerechtelijk Wetboek is trouwens noodzakelijk aangezien artikel 1211 niet meer voorziet in de openbare verkoop van onroerend goed, maar de voorgestelde artikelen 1209 en 1224 van het Gerechtelijk Wetboek doen dat wel.

Ten slotte moet ook de verkoop uit de hand worden bekeken. De heer de Leval denkt dat, zoals bij een faillissement, de beschermingsregeling bij een verkoop uit de hand kan worden overgenomen voor de overige gevallen van verkoop uit de hand, zoals bij de vereffening-verdeling.

2. Gedachtewisseling

Mevrouw Khattabi stipt aan dat tijdens de vorige hoorzittingen het probleem van de kosten van de procedure vereffening-verdeling al aan bod kwam. Sommigen benadrukten dat het uiterst moeilijk is om de kostprijs vooraf in te schatten. Spreekster is het met de heer de Leval eens dat het voor de partijen belangrijk is om vooraf de kostprijs van de procedure te kennen.

Spreekster vraagt vervolgens de mening van de heer de Leval over het voorgestelde artikel 1208, § 4, dat als volgt luidt : « Op verzoek van één van de partijen, kan de rechtbank, teneinde de voltrekking van de verdeling binnen een zo kort mogelijke termijn mogelijk te maken, bevelen dat bepaalde in het buitenland gelegen goederen, die zij aanduidt, niet het voorwerp uitmaken van de verdeling die zij beveelt. ». Die bepaling kan vrouwen benadelen aangezien in bepaalde mediterrane landen de regelgeving inzake vereffening-verdeling niet noodzakelijk op gelijkheid berust.

De heer de Leval herinnert er eerst aan dat het Hof van Cassatie deze uitzondering op het beginsel van de ondeelbare aard van de verdeling al heeft bekrachtigd. Vervolgens kunnen er, in het internationaal privaatrecht, ernstige moeilijkheden ontstaan aangezien onroerende goederen onderworpen zijn aan de wetgeving van het land waar zij gelegen zijn. Dat kan leiden tot een verlamming van de procedure vereffening-verdeling in België. Het wetsvoorstel stelt geen automatische regeling vast, maar voorziet enkel in een mogelijkheid voor de rechtbank, zodat de partijen, indien nodig, de rechter hierop moeten wijzen om te voorkomen dat er een discriminerende situatie ontstaat.

Mevrouw Defraigne meent dat men pragmatisch moet zijn want heel wat vereffeningen-verdelingen zitten geblokkeerd alleen maar omdat er onroerend goed in het buitenland ligt. Het wetsvoorstel voorziet in een soepel mechanisme waarmee de procedure minstens kan worden voortgezet en men kan vereffenen wat mogelijk is.

IV. ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

Het advies van de Raad van State werd gevraagd op 19 november 2010. Dat advies werd verstrekt op 11 januari 2011 (zie stuk Senaat nr. 5-405/2).

V. HERVATTING VAN DE BESPREKING

De Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, hoofdzakelijk vertegenwoordigd door de dames Charlotte Aughuet en Marion Carbone, juridisch adviseurs, nam deel aan de besprekingen.

A. Opmerkingen van de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat (KFBN) naar aanleiding van het advies van de Raad van State

De KFBN benadrukt dat een werkgroep het advies van de Raad van State heeft besproken. Die werkgroep heeft op basis van een reeks opmerkingen van de Raad van State voorstellen geformuleerd tot wijziging van de tekst. Bepaalde opmerkingen van de Raad van State werden niet in aanmerking genomen, meestal omdat de voorstellen niet strookten met de doelstellingen van de hervorming.

De KFBN benadrukt dat meerdere voorgestelde wijzigingen louter van technische aard zijn en geen opmerkingen behoeven. Dat is bijvoorbeeld het geval voor « bij een ter post aangetekende brief ». Beter is « bij een aangetekende brief » te schrijven aangezien het monopolie van « De Post » inzake aangetekende zendingen werd opgeheven.

De KFBN vermeldt vervolgens de opmerking van de Raad van State waarin wordt voorgesteld om de procedure vereffening-verdeling beter af te stemmen op de procedure van gemeen recht. Daartoe werden voorstellen tot wijziging van de tekst opgesteld.

De Raad van State heeft ook een fundamentelere opmerking gemaakt over het gerechtelijk tijdschema. De basistekst bepaalt twee soorten tijdschema's : een door de partijen op minnelijke wijze vastgesteld conventioneel tijdschema en een aanvullend wettelijk tijdschema als de partijen geen akkoord hebben bereikt. In het tweede geval wordt bij wet de termijn vastgesteld waarin de verschillende fasen van de procedure moeten worden uitgevoerd. De Raad van State merkt op dat het aanvullend wettelijk tijdschema vrij lang is omdat de indieners alle mogelijke gevallen hebben willen insluiten. Het wettelijk tijdschema moet het mogelijk maken om een niet te ingewikkeld dossier correct te behandelen. Sommige onverdeeldheden zijn heel eenvoudig en leiden niet tot complexe juridische problemen. In dat geval zou het wettelijk tijdschema te lang kunnen zijn.

Bijgevolg wordt er voorgesteld om in artikel 1218 van het Gerechtelijk Wetboek te bepalen dat, als er geen conventioneel tijdschema kan worden vastgesteld en de wettelijke termijnen te lang zouden zijn, de rechtbank de zaak mag afhandelen volgens een erg eenvoudige procedure om de termijnen in te korten. De rechtbank mag de termijnen niet verlengen. Die wijziging past in de idee om de procedure te versnellen. Het heeft geen zin om langere termijnen te bepalen als daar geen grond voor is.

B. Bespreking van de amendementen nrs. 1 tot 9

Mevrouw Defraigne en de heer Courtois dienen amendementen nrs.1 tot 9 in (stuk Senaat, nr. 5-405/3) om een antwoord te bieden op een reeks opmerkingen van de Raad van State.

Artikel 2

Amendement nr. 8

Amendement nr. 8 (stuk Senaat, nr. 5-405/3) strekt ertoe een nieuw artikel 1/1 in te voegen in het wetsvoorstel.

Mevrouw Defraigne verduidelijkt dat de Raad van State wees op een lacune in artikel 1193bis van het Gerechtelijk Wetboek aangezien hier niet wordt bepaald dat de hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers moeten worden gehoord in het kader van een procedure waarbij een machtiging wordt gevraagd voor de onderhandse verkoop van onroerende goederen. Het amendement boogt die lacune aan te vullen.

De KFBN verduidelijkt dat de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat ook een voorstel indiende om die lacune aan te vullen. De KFBN stelt voor om het vierde lid van artikel 1193bis te vervangen als volgt : « De ingeschreven hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers en de personen aangewezen in artikel 1187, tweede lid, moeten worden gehoord of behoorlijk worden opgeroepen bij gerechtsbrief ter kennis gebracht, ten minste vijf dagen voor de zittingsdag. ». De voorgestelde tekst neemt de formulering over die in andere bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek wordt gebruikt. Artikel 1193 van het Gerechtelijk Wetboek is, in de huidige formulering, de enige bepaling waarin de hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers niet worden opgeroepen. De oproeping van schuldeisers is een voorwaarde voor de zuiverende werking van een verkoop van onroerend goed.

Amendement nr. 1

Mevrouw Defraigne wijst erop dat amendement nr. 1 dat zij met de heer Courtois (stuk Senaat, nr. 5-405/3) indiende en dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 1207 van het Gerechtelijk Wetboek te wijzigen, de procedure voor de gerechtelijke verdeling beter wil afstemmen op de procedure voor de minnelijke verdeling, wat gevraagd werd door de Raad van State.

Amendementen nrs. 2 en 5

Mevrouw Defraigne verduidelijkt dat de amendementen nrs. 2 en 5 die zij met de heer Courtois indiende (stuk Senaat, nr. 5-405/3) ertoe strekken om in de voorgestelde artikelen 1213, § 2, en 1218, § 2, de woorden « ter post » te doen vervallen aangezien De Post geen monopolie meer heeft op aangetekende zendingen.

Amendement nr. 3

Mevrouw Defraigne en de heer Courtois dienen amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-405/3) dat ertoe strekt een nieuw lid in te voegen in het voorgestelde artikel 1214, § 1. De Raad van State wijst immers op een lacune in het voorgestelde artikel 1214, § 1. Het voorstel stelt de partijen in staat een akkoord te bereiken over een onderhandse verkoop. De tekst bepaalt echter niets over het geval waarin minderjarigen, vermoedelijk afwezigen, onbekwaamverklaarden enz. bij de onderhandse verkoop betrokken zijn. Het amendement beoogt die lacune aan te vullen.

Amendement nr. 4

Mevrouw Defraigne en de heer Courtois dienen amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-405/3), dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 1214, § 6, tweede lid, de woorden « in hun naam » te vervangen door de woorden « in zijn hoedanigheid van uitvoerder van de rechtsbedeling ». Dit amendement is van technische aard.

Amendement nr. 6

Mevrouw Defraigne en de heer Courtois dienen amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 5-405/3), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 1218, § 3, aan te vullen met een nieuw lid, teneinde het vertrekpunt voor de berekening van de termijn van vier maanden waarin de notaris-vereffenaar zijn staat van vereffening moet opstellen, nader te bepalen. Het amendement zorgt voor meer rechtszekerheid.

Amendement nr. 7

Mevrouw Defraigne en de heer Courtois dienen amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 5-405/3), dat een derde soort instaatstelling van het dossier voorstelt. Men moet de rechter de mogelijkheid bieden het wettelijke tijdschema te versoepelen naar gelang van de complexiteit van de zaak.

Amendement nr. 9

Mevrouw Defraigne dient amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 5-405/3), dat ertoe strekt aan het voorgestelde artikel 1214, een § 8 (nieuw) toe te voegen. Het amendement stelt een systeem van een quasi permanente adiëring van de rechter voor. Zodra een van de partijen of de notaris-vereffenaar het nodig achten, kunnen ze opnieuw voor de rechter verschijnen door middel van een gewone, met redenen omklede, brief.

C. Aanvullend advies van professor Georges de Leval, gewoon hoogleraar aan de Université de Liège

Na de eerste lezing van de artikelen heeft de commissie beslist om een aanvullend advies van professor Georges de Leval in te winnen. De schriftelijke nota die hij op 16 maart 2011 heeft meegedeeld is als bijlage bij dit verslag gevoegd.

D. Bespreking van het globale amendement nr. 10 en van de subamendementen nrs. 11 tot 34

De indieners van het wetsvoorstel hebben op 30 maart 2011 een amendement ingediend (zie amendement nr. 10 van de dames Defraigne en Taelman, de heer Swennen, mevrouw Faes, de heren Mahoux en Torfs, mevrouw Khattabi en de heer Delpérée, stuk Senaat nr. 5-405/4), dat het volledige wetsvoorstel vervangt. Dit amendement is gebaseerd op de wijzigingen die werden voorgesteld door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat naar aanleiding van het advies van de Raad van State en heeft gediend als basistekst na de bespreking van de artikelen.

Artikel 1

Mevrouw Taelman stelt vast dat het voorstel in zijn geheel onderworpen wordt aan de procedure bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. Hebben sommige artikelen echter geen betrekking op de organisatie van de hoven en rechtbanken ? Zouden ze dan niet moeten worden onderworpen aan de bicamerale procedure bedoeld in artikel 77 van de Grondwet ?

De heer Delpérée wijst erop dat de Raad van State, die steeds zeer opmerkzaam is met betrekking tot de kwalificatie van de teksten, geen enkele opmerking heeft geformuleerd over de kwalificatie onder artikel 78 die in artikel 1 wordt voorgesteld.

Artikel 1/1 (artikel 2 van de aangenomen tekst)

De heer Delpérée stelt vast dat de tekst bepaalt dat de hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers moeten worden gehoord. Het is wetgevingstechnisch correcter om te schrijven dat de hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers worden gehoord.

De KFBN merkt op dat de voorgestelde formulering het huidige vierde lid van artikel 1193bis overneemt en de hypothecaire schuldeisers en de bevoorrechte schuldeisers toevoegt aan de lijst van op te roepen personen.

Artikel 2 (artikel 3 van de aangenomen tekst)

(Voorgesteld) artikel 1207

In het globale amendement nr. 10 wordt het voorgestelde artikel 1207 licht gewijzigd om de afstemming tussen de procedure van de gerechtelijke verdeling en die van de minnelijke verdeling bedoeld in artikel 1206 (zie advies Raad van State, stuk Senaat nr. 5-405/2, blz. 2) beter naar voor te brengen. Er wordt bovendien voorgesteld om nader te bepalen dat de verdeling gerechtelijk geschiedt.

Amendementen nrs. 11 en 28

De heer Mahoux dient amendement nr. 11 in (stuk Senaat, nr. 5-405/5), dat een subamendement op amendement nr. 10 is (stuk Senaat, nr. 5-405/4). Het amendement strekt ertoe het voorgestelde artikel 1207 aan te vullen met twee nieuwe leden.

De indiener stelt voor om voor de eenvoudigste dossiers inzake vereffening-verdeling te voorzien in een soepelere procedure waarbij er geen notaris-vereffenaar wordt aangewezen. De rechtbank zou zodra de zaak is ingediend uitspraak kunnen doen over de vereffening op grond van korte debatten, in navolging van wat artikel 735 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt.

De heer Mahoux dient vervolgens een tweede amendement in (amendement nr. 28, stuk Senaat nr. 5-405/5) dat dezelfde doelstelling nastreeft als zijn amendement nr. 11. Het amendement strekt er eveneens toe te voorzien in een vereenvoudigde procedure met korte debatten die is gebaseerd op een bestaande procedure in de Franse Code de procédure civile.

Mevrouw Taelman meent dat de procedure met korte debatten slechts kan worden toegepast indien de partijen het daarover eens zijn. Amendement nr. 11 biedt een van de partijen de mogelijkheid om door middel van een beknopte beschrijving van het te verdelen patrimonium te vragen dat de rechtbank uitspraak doet tijdens de inleidende zitting. Het zou echter kunnen dat de andere partij complexe juridische kwesties aanhaalt, terwijl de rechtbank de beknopte procedure dacht toe te passen. Om dergelijke situaties te voorkomen, meent mevrouw Taelman dat het beroep op korte debatten enkel mogelijk moet zijn indien de partijen het erover eens zijn dat de vereffening kan worden geregeld volgens de beknopte procedure. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de partijen instemmen met 90 % van de vereffening, maar een of andere specifieke kwestie nog door de rechtbank moet worden beslecht.

Mevrouw Defraigne benadrukt dat indien men van bij het begin de beknopte procedure wil toepassen, dit voor bepaalde verrassingen kan zorgen. Soms duiken er immers in de loop van de procedure vragen op. Indien men de zaken van bij de inleidende zitting vastlegt, dreigt dat de zwakste partij nog verder te verzwakken.

Mevrouw Taelman gaat ervan uit dat het niet erg verstandig is artikel 735 toe te passen, tenzij de partijen weten dat er nog slechts luttele discussie rest. Het lijkt haar geen goed idee dat de rechtbank zou kunnen beslissen, op verzoek van één der partijen, deze procedure toe te passen. Hierbij zou het gelijkheidsbeginsel kunnen worden geschonden.

De KFBN merkt op dat, in het geval de rechtbank beslist tot vereffening op basis van korte debatten, het akkoord dat de partijen hebben bereikt en dat ze aan de rechtbank voorleggen niet door een advies wordt voorafgegaan. Het is niet de taak van de rechtbank om de partijen te wijzen op hun rechten en plichten, noch om hen bij te staan. Dat is het werk van de notaris. Iedere burger moet gebruik kunnen maken van informatie en advies met betrekking tot de vereffeningsprocedure waarbij hij betrokken is, ongeacht de omvang van de onverdeeldheid. Voor elk geval van ondeelbaarheid, zelfs wanneer de partijen een akkoord hebben bereikt over 85 % van de te verdelen goederen, dienen de partijen advies te kunnen krijgen van een notaris, die ze inlicht over hun rechten. Zo denken de partijen er meestal niet spontaan aan om in het kader van de vereffening van een huwelijksvermogen te verwijzen naar een beloning. Ook als er weinig betwistbare elementen zijn, is het toch belangrijk dat de partijen het advies van een notaris kunnen inwinnen.

Naast een toename van de werklast voor de rechtbanken (hetgeen het wetsvoorstel uitdrukkelijk heeft willen voorkomen) zou de toepassing van artikel 735 van het Gerechtelijk Wetboek op de procedure van vereffening-verdeling bovendien delicaat kunnen blijken op verschillende niveaus :

1. Het is niet altijd eenvoudig om van bij de inleiding van de procedure de moeilijkheidsgraad van een dossier te beoordelen (het bedrag van de onverdeeldheid is geen bepalend element in dat verband : een dossier over een onverdeeldheid van een klein bedrag kan evengoed lastige juridische vragen oproepen) : het is vaak tijdens de notariële fase (en meer bepaald bij het opstellen van het proces-verbaal van opening van de werkzaamheden) dat de complexiteit van het dossier tot uiting komt. Zou het in die context niet delicaat zijn om te beslissen dat een dossier zal worden behandeld met « korte debatten » van bij de inleiding van de procedure, terwijl de complexiteit van het dossier pas later zou kunnen blijken ?

2. Ook de exacte inhoud van de onverdeeldheid is niet altijd bekend bij de inleiding van de procedure : het komt vaak voor dat vermogenselementen later worden ontdekt (bijvoorbeeld : het bestaan van schenkingen die vatbaar zijn voor inbreng wordt vaak aan het licht gebracht bij de eedaflegging die op de boedelbeschrijving volgt). In die context zou de rechtbank die zou overgaan tot de vereffening en de verdeling « met korte debatten », zonder dat ze het weet bepaalde goederen van de verdeling overslaan en dus slechts een gedeeltelijke verdeling uitspreken.

De heer Mahoux herinnert eraan dat het de bedoeling is om de partijen in staat te stellen een vereenvoudigde procedure te krijgen bij de rechtbank, zonder dat er een notaris wordt bij betrokken. Hij geeft toe dat deze procedure alleen mogelijk is in bepaalde gevallen en op voorwaarde dat de partijen akkoord zijn. Wat het advies betreft, herinnert spreker eraan dat de procedure voor de rechtbank wordt ingeleid door een advocaat, die de partijen kan bijstaan.

Amendement nr. 29

Na de discussie dienen de heer Mahoux en mevrouw Taelman amendement nr. 29 in (stuk Senaat nr. 5-405/5), dat een subamendement is op amendement nr. 10. Het strekt ertoe een procedure met korte debatten mogelijk te maken, zoals bedoeld in artikel 735, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek.

Mevrouw Taelman preciseert dat amendement nr. 29 vanuit eenzelfde bezorgdheid als het vorige amendement is ingediend en eigenlijk de twee standpunten verzoent. Het compromis bestaat erin dat de korte procedure mogelijk moet zijn indien beide partijen erom vragen. Men mag er dan van uitgaan dat zij de nodige informatie reeds hebben ingewonnen.

De KFBN stelt vast dat het tweede lid bepaalt dat de akte van rechtsingang een beschrijving bevat van de te verdelen boedel. Wat moet hieronder worden verstaan ?

Mevrouw Defraigne meent dat de beschrijving niet bindend hoeft te zijn voor de partijen. Dit kan de zaken niet blokkeren, want er kan tijdens de procedure altijd blijken dat er zaken vergeten of verborgen zijn.

De KFBN merkt op dat een beschrijving bindend is voor de verzoeker.

Mevrouw Defraigne denkt dat het feit dat de verzoeker gebonden is aan de beschrijving die hij bij zijn verzoek voegt een extraatje kan betekenen voor de verwerende partij, die bepaalde zaken verbergt. In werkelijkheid gebeurt het niet zelden dat één van de partijen zeer slecht op de hoogte is van het te verdelen patrimonium. Er zou een formule moeten komen die akkoorden bevordert, zonder de verzoeker te blokkeren.

De KFBN vindt dat het idee de boedel te beschrijven problemen schept.

Amendement nr. 31

De heer Torfs dient een subamendement in op amendement nr. 29 (amendement nr. 31, stuk Senaat nr. 5-405/5) dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 1207 aan te vullen door wat volgt : « De inleidingszitting zal ten vroegste na een termijn van twee maanden na de datum van de betekening van het exploot van dagvaarding, kunnen worden gehouden. Indien er verschillende vorderingen afzonderlijk werden ingesteld, zal de termijn aanvang nemen op de dag waarop de eerste eis werd ingesteld. »

Het amendement heeft tot doel een afkoelingsperiode in te lassen bij aanvang van de procedure van gerechtelijke verdeling. Mondt deze bemiddelingsperiode niet uit in een akkoord, dan zal de procedure van gerechtelijke verdeling zijn gewoon verloop kennen.

Uiteraard heeft dit amendement slechts zin in zoverre amendement nr. 29 van mevrouw Taelman en de heer Mahoux blijft behouden.

Amendement nr. 32

De heer Torfs dient een subamendement op amendement nr. 10 in (amendement nr. 32, stuk Senaat nr. 5-405/5) dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 1207 aan te vullen met de volgende twee leden :

« Op gemotiveerd verzoek van de partijen, kan de procedure met korte debatten worden toegestaan.

Als de rechtbank van oordeel is dat de procedure met korte debatten niet gerechtvaardigd is, spreekt de rechtbank zich uit overeenkomstig deze afdeling. »

De indiener onderstreept dat het mogelijk moet zijn om in bepaalde gevallen de procedure van vereffening-verdeling te laten verlopen via korte debatten.

De heer Mahoux vraagt waarom er bepaald wordt dat de partijen een gemotiveerd verzoek moeten indienen om te kunnen gebruikmaken van de procedure met korte debatten.

De heer Torfs wijst op het risico dat een zaak op het eerste gezicht eenvoudig kan lijken, maar bij nader inzicht toch enorm ingewikkeld kan zijn. Dit zou dan uiteindelijk tot vertraging en kostenverhoging leiden, gelet op het instellen van beroep en eventueel cassatie.

Bij nader inzicht twijfelt mevrouw Taelman aan de meerwaarde van amendement nr. 29. Inderdaad is artikel 735 sowieso van toepassing in het kader van de procedure van vereffening-verdeling.

De heer Mahoux meent dat het toch belangrijk is om te verwijzen naar de procedure bedoeld in artikel 735, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek.

Mevrouw Taelman blijft erbij dat artikel 735 sowieso van toepassing is. Indien men enkel artikel 735, § 2 uitdrukkelijk vermeldt, kan dit tot verwarring leiden. Indien de heer Mahoux dit amendement toch wil behouden, zal spreekster zich bij de stemming onthouden.

De heer Torfs kan zich aansluiten bij dit standpunt. In dat kader verwijst hij ook naar amendement nr. 32 dat eveneens de mogelijke toepassing van de procedure met korte debatten omschrijft. Aangezien artikel 735 automatisch van toepassing is, kan men dit beter niet uitdrukkelijk opnemen in de tekst; aldus trekst spreker zijn amendement in.

De heer Mahoux wijst erop dat het de bedoeling is om in eenvoudige dossiers waarin de partijen het eens zijn, geen beroep meer te moeten doen op een notaris-vereffenaar. Ofwel bepaalt men dat artikel 735, § 2, automatisch van toepassing is zodra er een akkoord is tussen de partijen. Ofwel eist men dat de partijen het niet alleen eens zijn, maar ook uitdrukkelijk vragen om de procedure met korte debatten te volgen. Dit is de oplossing die in amendement nr. 32 wordt voorgesteld.

De heer Torfs meent dat het akkoord van de partijen alleen niet volstaat. De rechter moet immers het akkoord vaststellen, wat een uitdrukkelijk verzoek veronderstelt. Spreker vreest immers dat een verdelingsdossier dat op het eerste gezicht eenvoudig is en waarvoor de partijen de korte procedure willen volgen, vervolgens toch ingewikkeld wordt. De rechter moet de gegrondheid van het verzoek kunnen beoordelen.

De heer Mahoux vraagt wat men bedoelt met « op gemotiveerd verzoek van de partijen ».

De heer Torfs antwoordt dat de partijen in hun verzoek moeten uitleggen waarom zij menen dat een procedure met korte debatten gerechtvaardigd is : het dossier is eenvoudig, de partijen zijn het eens over 95 % van de verdeling, enz. Het risico bestaat dat de partijen deze weg willen volgen omdat zij menen dat de zaak eenvoudig is, terwijl de procedure vervolgens bezaaid kan zijn met tussengeschillen, beroepen, cassatieberoepen, enz.

De heer Delpérée meent dat de tekst van amendement nr. 32 moet aangeven of het een gemotiveerd verzoek van elke partij afzonderlijk moet zijn, dan wel een gemeenschappelijk verzoek. Hij stelt de volgende tekst voor : « Indien de partijen het daarover eens zijn en op hun gemotiveerd verzoek, kan de procedure met korte debatten worden toegestaan. »

De heer Mahoux vraagt of men kan bevestigen dat artikel 735, § 2, volledig van toepassing is op de procedure van vereffening-verdeling en dat amendement nr. 29 dus niet nodig is. Met andere woorden, kan, wanneer er een akkoord is tussen de partijen, artikel 735, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek worden toegepast als het in amendement nr. 10 voorgestelde artikel wordt behouden ?

Mevrouw Taelman meent van wel.

De staatssecretaris heeft enige twijfels omtrent de toepassing van artikel 735, § 2. Wanneer er een akkoord is tussen de partijen, moet de procedure met korte debatten worden toegepast. Artikel 735 verplicht de rechter daartoe. Het zou echter kunnen dat de partijen akkoord gaan over het feit dat de verdeling snel verloopt, maar dat zij toch niet bereid zijn om de klassieke procedure van vereffening-verdeling met een notaris willen volgen. Ze zouden zich echter niet bewust zijjn van de moeilijkheden die hun dossier doet rijzen. Spreekster is meer voorstander van de oplossing die amendement nr. 32 voorstelt, waarbij de rechter kan beslissen om de normale procedure van vereffening-verdeling te volgen als hij meent dat de procedure met korte debatten niet gerechtvaardigd is.

De heer Laaouej begrijpt niet waarom in deze een specifieke regeling voor de procedure met korte debatten vereist is. Hij stelt voor dat men het bestaande gemene recht toepast.

De staatssecretaris begrijpt dit argument. Het is echter een feit dat de partijen bij een vereffening-verdeling de draagwijdte van hun rechten en verplichtingen vaak niet goed inschatten. Die zaken worden duidelijker in de loop van de procedure.

De heer Mahoux herinnert eraan dat de notaris twee functies vervult. Enerzijds is hij een raadsman en anderzijds een uitvoerder van de overheid. Notarissen kunnen natuurlijk alle mogelijke raadgevingen doen aan de partijen. Zij zijn niet de enigen. Niets staat de procedure met korte debatten echter in de weg wanneer de partijen akkoord gaan, in voorkomend geval na het raadplegen van hun notaris. Ten slotte deelt de heer Mahoux de mening van mevrouw Taelman dat de amendementen nrs. 29 en 32 geen echte meerwaarde opleveren ten opzichte van het gemene recht.

(Voorgesteld) artikel 1208

Amendement nr. 14

Mevrouw Khattabi dient amendement nr. 14 in (stuk Senaat, nr. 5-405/5) dat een subamendement is op amendement nr. 10. Dit amendement strekt ertoe de mogelijkheid te beperken voor de Belgische rechter om goederen in het buitenland uit te sluiten van de verdeling. Mevrouw Khattabi stelt voor artikel 1208, § 4, eerste lid, aan te vullen met de woorden « voor zover het recht dat van toepassing is volgens de internationale privaatrechtelijke regels van de Staat waar de goederen zijn gelegen, het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen in acht neemt. »

Amendementen nrs. 15 en 27

Mevrouw Defraigne c.s. dient amendement nr. 15 in, dat een subamendement is op amendement nr. 10 (stuk Senaat, nr. 5-405/5). De indieners stellen voor het voorgestelde artikel 1208, § 4, eerste lid, te vervangen.

Het amendement stelt voor dat de rechtbank, als goederen in het buitenland gelegen zijn, eventueel een afzonderlijke verdeling kan bevelen. De bedoeling is dat de vereffening in België niet geblokkeerd zou raken door de vereffening in het buitenland. Mevrouw Defraigne verwijst voor het overige naar de schriftelijke verantwoording van het amendement.

De heer Mahoux verduidelijkt dat de kwestie van de gelijkheid tussen de geslachten aan bod komt met de indiening van amendement nr. 14 van mevrouw Khattabi. In een procedure van vereffening-verdeling met goederen in het buitenland bestaat de kans dat de verdeling in het buitenland niet voldoet aan de regels inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen.

De indieners van het voorstel wensen te voorkomen dat de vereffenings-verdelingsprocedure vastloopt en bepalen dat de boedel kan worden opgedeeld als er goederen in het buitenland gelegen zijn. Deze oplossing komt er om efficiëntie-redenen. Men zou ook vanuit een ander standpunt kunnen vertrekken en kunnen oordelen dat het beginsel van de gelijkheid van mannen en vrouwen moet worden nageleefd.

De heer Mahoux stelt voor dat de rechter zich geval per geval zou uitspreken over de opdeling van de te verdelen goederen. De rechter kan dan in zijn beslissing rekening houden met het bijzondere geval en met de kwestie van de gelijkheid van vrouwen en mannen. Dat is de strekking van subamendement nr. 27, dat hij op amendement nr. 10 heeft ingediend (stuk Senaat, nr. 5-405/5).

Met deze oplossing kan de zwakste partij beter worden beschermd. In het geval dat het grootste deel van de goederen zich in België bevindt en slechts een paar goederen van weinig waarde zich in het buitenland bevinden is de opdeling van de boedel niet zo'n groot probleem. In het omgekeerde geval ligt dat natuurlijk heel anders. Het amendement laat de rechter geval per geval de mogelijke opdeling van de boedel bekijken. De rechter kan indien nodig de opdeling bij een met redenen omklede beslissing aanvaarden, met name in het licht van het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen.

Volgens de heer Mahoux kan zijn amendement het gelijkheidsbeginsel verzoenen met een efficiënte procedure.

Mevrouw Khattabi wijst erop dat België tot aan de inwerkingtreding van het Wetboek van internationaal privaatrecht het recht van vooruitneming hanteerde. Daarmee kan een wettige erfgenaam een groter deel van de erfenis krijgen als blijkt dat hij bij de verdeling van de goederen in het buitenland werd benadeeld.

Met deze techniek kan het evenwicht worden hersteld ten gunste van een persoon die in het buitenland werd benadeeld. Heel wat landen passen dit principe toe. Het vermogen van de nalatenschap kan dan tussen de erfgenamen worden verdeeld volgens andere regels. Het vermogen in België is dan volgens de Belgische regels verdeeld, en het buitenlandse vermogen volgens buitenlandse regels. Spreekster ziet hierin het bewijs dat de wetgever steeds getracht heeft de gelijkheid te herstellen bij het afhandelen van een erfenis of een verdeling na een scheiding.

Dit recht van vooruitneming bestaat niet meer in België. Zonder specifieke beschermingsregels bij vereffingen-verdelingen zouden er situaties kunnen ontstaan die schadelijk zijn voor de partijen. Het streven naar een efficiënte procedure moet bij de opdeling van de te verdelen boedel enigszins worden genuanceerd. De indieners van het voorstel nemen een groot risico door aan het verdelen van goederen in het buitenland geen veiligheidssysteem te verbinden.

Mevrouw Defraigne wijst erop dat de hervorming van de procedure voor vereffening-verdeling een procedurewet is. Het probleem dat vorige spreekster aanhaalt, is een aspect van internationaal privaatrecht. Het Wetboek van internationaal privaatrecht zorgt ervoor dat de normen die wij uit een ander rechtssysteem halen, overeenstemmen met onze openbare orde.

Amendement nr. 15 laat de rechter trouwens de keuze om de boedel al dan niet te verdelen. Dat gebeurt niet automatisch.

De heer Mahoux verwijst naar zijn amendement nr. 27 dat bepaalt dat de rechtbank kan beslissen bepaalde in het buitenland gelegen goederen aan de verdeling te onttrekken. Hij doet dat bij een met redenen omkleed vonnis rekening houdend met het recht dat van toepassing is op het gedeelte van de boedel dat zich in het buitenland bevindt.

Spreker meent dat het al dan niet kunnen opdelen van de boedel een drukkingsmiddel kan zijn voor de zwakste partij die zich kan kanten tegen de afzonderlijke verdeling van goederen in het buitenland volgens regels die voor haar schadelijk zijn.

Mevrouw Khattabi meent dat amendement nr. 14 niet bedoeld is om het internationaal privaatrecht te wijzigen. Het voorgestelde artikel 1208, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek, waarmee goederen gelegen in het buitenland afzonderlijk kunnen worden verdeeld, heeft tot gevolg dat recht wordt toegepast dat voor sommige vrouwen discriminerend is. Zij wenst enkel de werking van het voorgestelde artikel 1208, § 4, te beperken.

De heer Delpérée wijst erop dat amendement nr. 15 bepaalt dat de rechtbank een afzonderlijke verdeling kan bevelen als goederen in het buitenland gelegen zijn. Dat gebeurt niet automatisch. De rechtbank doet uitspraak in een vonnis en de Grondwet bepaalt dat ieder vonnis met redenen moet worden omkleed. Spreker begrijpt dus niet waarom de indiener van amendement nr. 27 in het tweede lid bepaalt dat deze beslissing « een met redenen omkleed vonnis, gebaseerd op concrete gegevens uit het dossier » vergt. Dat is nogal overbodig.

Spreker begrijpt ook de verwijzing niet naar het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen. De zwakste partij zal nu eens de vrouw en dan weer de man zijn, afhankelijk van de samenstelling van het vermogen, de volgorde van overlijden, ...

Volgens de heer Mahoux rijst het genderprobleem in het bijzonder bij buitenlandse wetgeving waar het beginsel van de gelijkheid van de geslachten niet altijd wordt erkend. Daarom moet de rechter in zijn toelichting met name rekening houden met het feit of het gelijkheidsbeginsel is nageleefd als hij zich uitspreekt over een mogelijke opdeling van het te verdelen vermogen.

Mevrouw Khattabi benadrukt dat het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen in de beide richtingen werkt. Het gaat hier om de gelijkheid en niet zozeer om de vraag of het vonnis de man of de vrouw betreft. Ook bij wetgeving die ongunstig is voor mannen, zal dit amendement spelen.

De heer Delpérée wijst erop dat voorliggende tekst voornamelijk bestaat uit bepalingen inzake procedure en timing. De amendementen nrs. 14 en 27 strekken ertoe regels van internationaal privaatrecht in te voegen in deze tekst. Dat is een beetje vreemd.

Volgens de heer Mahoux is het vreemd dat men de verwijzing naar het geslacht wil schrappen.

De KFBN benadrukt dat het voorgestelde artikel 1208 de rechter niet verplicht de boedel op te delen als er goederen in het buitenland gelegen zijn. De rechtbank zal oordelen op basis van de elementen uit het dossier en zijn beslissing met redenen omkleden.

In het globaal amendement nr. 10, § 4, eerste lid, staat dat de goederen die in het buitenland gelegen zijn, geen deel zullen uitmaken van de verdeling. Dat zou kunnen lijken alsof de partijen dan, doordat bepaalde goederen van de Belgische verdeling werden uitgesloten, met goederen in onverdeeldheid zouden blijven. Subamendement nrr. 15 van mevrouw Defraigne is preciezer omdat het bepaalt dat goederen die in het buitenland gelegen zijn, deel uitmaken van een afzonderlijke verdeling.

Voor deze afzonderlijke verdeling zullen dan de regels van toepassing zijn op basis van de beginselen van het internationaal privaatrecht. Of nu wordt overgegaan tot een afzonderlijke verdeling dan wel of de goederen in het buitenland gelegen deel blijven uitmaken van dezelfde boedel, maakt in wezen geen verschil. Als de rechter besluit de boedel niet op te delen, zal de notaris-vereffenaar eventueel het buitenlands recht toepassen op de goederen die in het buitenland gelegen zijn. De naleving van het beginsel van gelijkheid van de geslachten speelt niet enkel wanneer de boedel wordt opgedeeld.

Volgens spreekster moet dit worden geregeld desnoods met een apart wetsvoorstel waarin de kwestie van de gelijkheid van mannen en vrouwen op transversale wijze aan bod komt, omdat dit betrekking heeft op vereffeningen van erfennissen, huwelijksstelsels, echtscheidingen, enz.

De KFBN wijst erop dat, als de notaris of magistraat moet weigeren regels van buitenlands recht toe te passen die strijdig zijn met onze internationale openbare rechtsorde, de beslissing die in België wordt genomen moet worden uitgevoerd in het buitenland. De buitenlandse rechter kan weigeren de Belgische beslissing uit te voeren omdat zij niet volgens de regels van het buitenlands recht is genomen.

De heer Mahoux meent dat het fout zou zijn het beginsel van het respect voor de gelijkheid niet in de tekst op te nemen. Een procedureregel is nooit neutraal. In sommige gevallen kan de naleving van dit beginsel inderdaad de verdeling vertragen. Dat kan echter wel een wapen zijn in het voordeel van de zwakste partij.

Volgens de staatssecretaris beantwoordt amendement nr. 15 van mevrouw Defraigne het beste aan de opmerkingen inzake de mogelijke opdeling van de verdeling. De rechtbank krijgt de mogelijkheid bepaalde in het buitenland gelegen goederen die hij aanwijst, te onderscheiden van de boedel in België. Alle goederen moeten worden bijgevoegd, maar worden niet op hetzelfde ogenblik verdeeld om blokkeringen en vooral lange wachttijden te vermijden. Amendement nr. 27 van de heer Mahoux bepaalt dat de rechtbank bepaalde in het buitenland gelegen goederen aan de onverdeeldheid kan onttrekken. Zij worden dus bijgevolg uitgesloten van de verdeling.

Inzake gender deelt spreker volledig het streven om het recht inzake erfenis, verdeling, huwelijksstelsel enz., zo eerlijk mogelijk te maken. Dit voorstel bevat echter procedureregels en geen inhoudelijke regels. Het is dan ook niet wenselijk op dit ogenblik de regels inhoudelijk te veranderen.

Daarom steunt de regering amendement nr. 15, maar vraagt zij de amendementen nrs. 14 en 27 te verwerpen.

De heer Delpérée wenst te verduidelijken dat hij het grondwettelijk principe van gelijkheid van mannen en vrouwen ten volle steunt. Het is echter de vraag of een Belgische wet de wet van een buitenlandse staat kan wijzigen, tenzij die wet strijdig is met de internationale openbare orde. Volgens hem zijn de verduidelijkingen die amendement nr. 27 bevat beter op hun plaats in de parlementaire voorbereiding dan in het dispositief. De magistraten zullen daar bij hun interpretatie van de tekst rekening mee houden.

De heer Mahoux wijst erop dat de amendementen de buitenlandse wetgeving niet wensen te wijzigen. De rechter wordt verzocht aandacht te hebben voor de gelijkheid van de geslachten.

Amendement nr. 30

De heer Delpérée dient amendement nr. 30 in, een subamendement op amendement nr. 10 (stuk Senaat, nr. 5-405/5). De indiener stelt voor paragraaf 4, eerste lid, te vervangen als volgt : « Op verzoek van één van de partijen kan de rechtbank, bij een met redenen omklede beslissing, de afzonderlijke verdeling bevelen voor de in het buitenland gelegen goederen die ze aanwijst. Ze houdt rekening met de aard en de ligging van die goederen. De termijnen bedoeld in de artikelen 1214, § 2, en 1218 gelden in dat geval niet voor de daaropvolgende verdeling. »

De heer Delpérée benadrukt dat de tekst een compromis is waarin de verschillende argumenten die tijdens de bespreking werden geopperd, vervat zitten.

De heer Mahoux vindt het een interessante oplossing.

De KFBN vraagt of de woorden « en vue de permettre l'aboutissement de la procédure de partage dans les délais prévus à la présente section » niet moeten worden ingevoegd.

De heer Delpérée is daar geen voorstander van. Iedereen deelt de doelstelling die vervat is in dit zinsdeel, namelijk het versnellen van de procedure, maar het past niet in een normatieve tekst.

(Voorgesteld) artikel 1209

Het globaal amendement nr. 10 voegt in de basistekst een nieuw vierde lid, in paragraaf 3, in, om te bepalen hoe de verkoop uit de hand plaatsvindt. Het derde lid van het artikel verwijst naar het gemene recht voor de procedure van openbare verkoping en de Raad van State had vastgesteld dat er geen vergelijkbare verwijzing was voor de verkoop uit de hand. De toevoeging strekt om die leemte aan te vullen.

De heer Delpérée vraagt wat de betekenis is van de uitdrukking « in voorkomend geval ».

De KFBN antwoordt dat artikel 1193bis niet ambtshalve zal worden toegepast. Wanneer er minderjarigen of onbekwamen bij betrokken zijn, moet de toelating van de rechtbank worden gevraagd om tot een verkoop uit de hand over te gaan. Die toelating moet ook worden gevraagd bij een gerechtelijke verdeling.

De heer Delpérée begrijpt de doelstelling van de bepaling, maar denkt dat het lid beter kan worden opgesteld.

Mevrouw Defraigne vraagt zich af waarom in de voorgestelde § 2 wordt bepaald dat de door de rechtbank vastgestelde akkoorden gelden als vonnis bedoeld in artikel 1043 van het Gerechtelijk Wetboek, terwijl dat overeenstemt met het gemene recht.

De KFBN denkt dat het bijzonder belangrijk is de partijen eraan te herinneren dat hun door de rechtbank vastgesteld akkoord als vonnis geldt en dus uitvoerbaar is. De bepaling heeft een pedagogisch belang.

In verband met de voorgestelde § 3, tweede lid, verklaart de KFBN dat artikel 1224, § 4, tweede, derde en vierde lid, verwijst naar de bevoegdheden van de notaris inzake beslag. Het is de bedoeling te voorkomen dat men nodeloos voor de rechtbanken moet terugkeren opdat de notaris alle maatregelen kan nemen om het bezoek aan het goed te organiseren. Soortgelijke maatregelen zijn er reeds voor het beslag en het lijkt wenselijk daar ook in te voorzien voor de vereffening-verdeling.

(Voorgestelde) artikelen 1210 en 1211

Mevrouw Aughuet wijst erop dat artikel 1210 betreffende de aanstelling van de notaris-vereffenaar één van de krachtlijnen van de hervorming is. Men probeert de aanstelling van één enkele notaris-vereffenaar te bevorderen, want het is de beste manier om de onpartijdigheid van de notaris te verzekeren. Het is immers raadzaam te breken met het beeld dat elke partij een notaris heeft om haar belangen te verdedigen. Zelfs bij een tweevoudige aanstelling moeten beide notarissen immers onpartijdig zijn. In de praktijk geloven de partijen, ondanks de uitleg van de notarissen dat ze de notarissen van de vereffening zijn en niet van de partijen, nog steeds dat elke notaris de belangen van een enkele partij verdedigt. Met die vaststelling voor ogen hebben de indieners van het voorstel geoordeeld dat de beste manier om de onpartijdigheid van de notaris-vereffenaar te versterken, erin bestond de aanstelling van één enkele notaris-vereffenaar, die niet door de partijen wordt gekozen, te bevorderen. Die aanpak wordt echter op verschillende manieren gematigd.

De eerste is de mogelijkheid voor de rechtbank om twee notarissen-vereffenaars aan te stellen, op drie voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat de partijen het eens moeten zijn over het principe dat er twee notarissen worden aangesteld. De tweede is dat de partijen akkoord moeten gaan over de identiteit van de notarissen. Tot slot moet de rechtbank oordelen dat die aanstelling gezien de complexiteit van het dossier gerechtvaardigd is.

In de praktijk zal de procedure als volgt verlopen. Ofwel zijn de partijen het eens over de naam van één enkele notaris, ofwel stellen de partijen elk een notaris voor, zodat er twee notarissen zullen worden aangesteld, maar dan op voorwaarde dat de rechtbank oordeelt dat de aanstelling van twee notarissen gerechtvaardigd is, ofwel stellen beide partijen elk een notaris voor, maar oordeelt de rechtbank dat dit niet gerechtvaardigd is en dan stelt ze een enkele notaris aan, die niet behoort tot die gekozen door de partijen.

Het doel van die maatregel is de onpartijdigheid van de notaris te versterken.

De heer Swennen verwijst naar het tweede lid dat bepaalt dat de rechtbank, bij gebrek aan akkoord tussen de partijen, de partijen verwijst naar een andere notaris-vereffenaar die zij aanwijst. Betekent dit dat de rechtbank voor deze ene functie steeds een andere notaris dient aan te stellen dan de notarissen die door de partijen zijn voorgedragen ?

De KFBN preciseert dat de rechtbank de notaris die door een van de partijen wordt voorgesteld slechts zal aanstellen wanneer de andere partij akkoord gaat met de identiteit van die notaris. Wanneer ze het echter niet eens worden over de identiteit van de notaris, zal de rechtbank noodzakelijkerwijs een andere notaris aanwijzen dan die welke de partijen voorstellen, om niet de indruk te wekken dat men de notaris van een van de partijen bevoordeelt.

De heer Swennen leidt hieruit af dat de meest gangbare praktijk in de wet wordt ingeschreven. In theorie kan men in de huidige stand van zaken echter anders beslissen.

De KPBN zegt dat het wetsvoorstel verduidelijking biedt over de speelruimte die de rechtbank heeft wanneer ze de notaris-vereffenaar aanwijst.

De heer Swennen vraagt of, bij de aanstelling van twee notarissen, deze beide notarissen steeds in duo dienen op te treden. Brengt dit een verdubbeling van de kosten mee ?

De KPBN herinnert eraan dat wanneer twee notarissen worden aangesteld, de wettelijke honoraria niet worden verdubbeld, maar in twee gedeeld.

De heer Swennen leidt daaruit af dat de notarissen niet geneigd zullen zijn in duo te werken, want in dat geval worden hun honoraria gehalveerd.

De KFBN onderstreept dat sommige notarissen graag in duo werken, vooral bij moeilijke of netelige dossiers. Indien de rechtbank twee notarissen aanwijst, zullen ze samenwerken. Het is de bedoeling een einde te maken aan de huidige praktijk, waarbij de eerste notaris de staat van vereffening opstelt en de tweede zich ertoe beperkt zijn opmerkingen te formuleren. Het beeld van de onpartijdigheid werd erdoor geschonden, want één enkele notaris deed het werk, terwijl de andere enkel kritiek uitte op het werk van de eerste.

De heer Swennen wijst op het feit dat er ook vaak informele vergaderingen plaatsvinden. Geldt dan ook de vereiste van aanwezigheid van beide notarissen ? Spreker meent van niet. Het zal in ieder geval niet makkelijk zijn een agenda op te stellen met twee notarissen.

De KFBN erkent dat de hervorming ook een oplossing aandient voor het probleem van notarissen om hun agenda's op elkaar af te stemmen. Als de partijen twee notarissen wensen en de rechtbank hiermee akkoord gaat, stelt het voorstel bindende contractuele of wettelijke termijnen vast voor beide notarissen, wat vandaag niet het geval is.

Mevrouw Defraigne erkent dat de agenda's van de tussenkomende partijen soms moeilijk te verzoenen zijn. Soms moet men bijna drie maanden wachten om een goed te laten schatten. Het aanwijzen van één notaris is dus gerechtvaardigd om praktische redenen en om de procedure sneller te laten verlopen. Ten slotte moet men erkennen dat de eerst aangewezen notaris vaak al het werk verrichtte. De tekst kan echter worden verbeterd, want hoewel hij het principe van één notaris invoert, blijft het toch mogelijk om twee notarissen aan te wijzen. In de praktijk dreigt dat het principe van één notaris uit te hollen.

De staatssecretaris antwoordt dat dit inderdaad een compromisoplossing is. De OBFG vroeg om twee notarissen verder te kunnen aanwijzen, terwijl de OVB, de KFBN en de regering daar geen voorstanders van waren. De OBFG meende dat twee notarissen weliswaar verschillende ideeën kunnen hebben, maar dat zij ook als bemiddelaars kunnen optreden in een ingewikkelde vereffening en de partijen kunnen doen aansluiten bij een voorgestelde oplossing. Anderzijds wijst de Raad van State in zijn advies op de moeilijkheden die voortvloeien uit de verplichting voor de twee notarissen om gezamenlijk te handelen wanneer zij het niet met elkaar eens zijn. Ook al is een vervanging in dit geval mogelijk of verplicht, het blijft een feit dat het doel (snelheid en doeltreffendheid) dan niet wordt bereikt.

De KFBN wijst erop dat als de partijen werkelijk twee notarissen willen, het eens zijn over de persoon van de twee notarissen en de rechtbank de aanvraag inwilligt, deze notarissen noodgedwongen met elkaar zullen moeten overeenkomen. Als dit niet het geval is, kunnen zij worden vervangen door één notaris, maar men zal ten minste een kans gegeven hebben aan de twee notarissen-vereffenaars.

De heer Van Rompuy stelt vast dat er geen enkele wijziging aan deze artikelen wordt voorgesteld, terwijl de Raad van State opmerkingen heeft gemaakt over deze bepalingen (zie stuk Senaat, nr. 4-405/2, blz. 3). Waarom heeft men geen rekening gehouden met deze opmerkingen ?

De KFBN antwoordt dat het niet wenselijk leek om in te gaan op het voorstel van de Raad van State om de regeling van het huidige artikel 1214 over te nemen in geval van een aanwijzing van twee notarissen-vereffenaars. Dit artikel bepaalt dat een notaris zijn staat van vereffening alleen opstelt, terwijl de andere opmerkingen kan indienen.

De voorgestelde hervorming gaat uit van het beginsel van één notaris-vereffenaar. In uitzonderlijke omstandigheden en in bepaalde gevallen kunnen twee notarissen worden aangewezen. Het wetsvoorstel bepaalt dat wanneer er twee notarissen worden aangewezen, zij gezamenlijk optreden. Elke handeling is een handeling van de twee notarissen samen. De Raad van State vindt dit moeilijk in de praktijk te realiseren en pleit voor het behoud van het huidige stelsel. Dit strookt echter niet met het opzet van de hervorming, die stoelt op het idee dat de onpartijdige aard van het optreden van de notaris-vereffenaar moet worden versterkt, zelfs wanneer twee notarissen zijn aangewezen. De regeling vervat in het huidige artikel 1214 versterkt echter de indruk dat elke partij « zijn » notaris heeft. Daarom werd het advies van de Raad van State op dit punt niet gevolgd. Het feit dat de twee notarissen verplicht zijn om gezamenlijk op te treden versterkt de noodzakelijke onpartijdigheid van de notaris-vereffenaar.

Theoretisch begrijpt mevrouw Taelman dat men wil dat de notarissen gezamenlijk handelen. In de praktijk valt echter te vrezen dat de notarissen het soms oneens met elkaar zullen zijn en dat de procedure vastloopt. Hoe geraakt men er dan uit ? Zou men toch maar geen rekening houden met de suggestie van de Raad van State om een uitweg te vinden ?

De KFBN herinnert eraan dat het basisprincipe van het wetsvoorstel blijft dat men zoveel mogelijk moet streven naar het aanwijzen van één notaris. Wanneer, in uitzonderlijke gevallen, twee notarissen worden aangewezen, kunnen er natuurlijk praktische problemen opduiken. Het wetsvoorstel regelt dus het geval waarin de twee notarissen er niet in slagen om gezamenlijk op te treden. In dat geval is het mogelijk om de twee notarissen te laten vervangen door één enkele notaris.

De staatssecretaris is het eens met de opmerking van de Raad van State betreffende de doeltreffendheid van de gezamenlijke aanpak bij een aanwijzing van twee notarissen. Het zijn vooral de Franstalige balies die hebben aangedrongen om de aanwijzing van twee notarissen toe te staan en aldus de huidige praktijk te bestendigen. Het gezamenlijke optreden dreigt de procedure van vereffening-verdeling echter te vertragen, terwijl de hervorming net tot doel heeft om ze te versnellen.

De KFBN denkt niet dat dit de procedures zal vertragen, aangezien de termijnen contractueel door de partijen of bij wet worden vastgesteld. De notarissen zijn verplicht om gezamenlijk binnen de vastgestelde termijn op te treden. Indien dat onmogelijk blijkt, voorziet de wet in een vervangingsprocedure.

Mevrouw Defraigne merkt op dat men nu al gebruik maakt van op minnelijke wijze overeengekomen tijdschema's. De partijen spreken af binnen welke termijnen zij hun stukken, nota's enz. moeten indienen. Men bepaalt ook binnen welke termijn de notaris zijn staat van vereffening moet indienen. Het gebeurt echter al te vaak dat notarissen dit niet binnen de afgesproken termijn doen. Na verschillende aanmaningen moeten de partijen dan vragen om de notaris te vervangen. Notarissen vinden dit blijkbaar niet zo erg, omdat het opstellen van een staat van vereffening een complexe juridische aangelegenheid is die maar weinig opbrengt. De vervanging van de notaris is echter een dure procedure, waarbij de partijen bovendien weer van voor af aan met een nieuwe notaris moeten beginnen. Spreekster vraagt of de sanctie waarin het voorstel voorziet, met name de vervanging van de twee notarissen, werkelijk doeltreffend is. Er zou een sterker dwangmiddel moeten worden gevonden.

De KFBN begrijpt de bezorgdheid van de vorige spreekster. Ze herinnert eraan dat voorliggende tekst ontstaan is uit de gezamenlijke wil van de balie en het notariaat om de notariële fase van de procedure van vereffening-verdeling een hernieuwde dynamiek te geven.

In vergelijking met de huidige toestand zal de hervorming de notaris de mogelijkheid bieden te weten vanaf wanneer hij over een volledig dossier beschikt, want de partijen zullen een striktere termijn krijgen om het dossier te vervolledigen. Dat is belangrijk, want het biedt de notaris de mogelijkheid op een degelijke grondslag te werken, zonder te moeten vrezen dat hem laattijdig nieuwe stukken of eisen worden voorgelegd. Het wetsvoorstel staat overigens toe dat de notaris gegevens die hem laattijdig worden meegedeeld, verwerpt.

Nieuw is wel dat zodra het dossier volledig is, ook de notaris verplicht is een termijn in acht te nemen om zijn staat van vereffening op te stellen. Het is een signaal van de wetgever, die van de notaris verwacht dat hij zijn staat van vereffening opstelt binnen vier maanden vanaf de dag waarop het dossier volledig is.

De indieners van de hervorming hebben nagedacht over de sanctie waarin moet worden voorzien wanneer de notaris de wettelijke termijn om zijn staat van vereffening op te stellen niet nakomt. Het idee om de notaris van rechtswege van zijn taak te ontheffen werd niet wenselijk geacht. Dergelijke automatische sanctie dient niet noodzakelijk het belang van de partijen, want zij moeten de procedure van bij het begin overdoen met een nieuwe notaris. Het voorstel bevat een meer genuanceerde oplossing : de partij die vaststelt dat de notaris de termijn niet in acht neemt, kan hem voor de rechtbank oproepen. De verklaringen van de notaris worden gehoord. De rechtbank kan de notaris-vereffenaar vervangen, zelfs wanneer geen enkele partij daarom vraagt. De KFBN denkt dat die procedure de notaris-vereffenaar ertoe zal aanzetten de termijnen in acht te nemen, want het is niet aangenaam dat men uitleg moet komen geven voor de rechtbank. De sancties van de gemeenrechtelijke burgerrechtelijke aansprakelijkheid blijven ten slotte toepasselijk.

Mevrouw Defraigne denkt dat het gebruik van het gemene aansprakelijkheidsrecht heel illusoir is. Men moet de fout van de notaris bewijzen, de schade en het oorzakelijk verband. Dat is heel theoretisch.

Ze betwijfelt overigens of het verplichten van de notaris om voor de rechter uitleg te komen verschaffen wel een efficiënte sanctie is. Een moment van verlegenheid is vlug voorbij. Kan er niet voor worden gezorgd dat de laattijdige notaris automatisch wordt gesignaleerd bij de tuchtkamer of voor een systeem met een dwangsom ?

De KFBN geeft toe dat het voorliggende wetsvoorstel niet uitdrukkelijk voorziet in het signaleren van de laattijdige notaris aan de provinciale tuchtkamer. Dat middel bestaat nu al en zal blijven bestaan indien de hervorming wordt aangenomen. Het automatisch signaleren van de notaris lijkt echter moeilijk, want op een bepaald moment van de procedure moet iemand vaststellen dat de notaris zijn termijn overschreden heeft en een initiatief nemen.

Mevrouw Defraigne vraagt of de rechter dat zou kunnen doen.

De KFBN antwoordt dat de rechter niet noodzakelijk zal worden geïnformeerd over het overschrijden van de termijn. Dat zal slechts gebeuren indien de procedure van het voorgestelde artikel 1220, § 2, wordt opgestart.

Mevrouw Defraigne wijst erop dat dit zal gebeuren indien de partijen de rechtbank adiëren.

Wat het voorstel betreft om te voorzien in dwangsommen tegen de laattijdige notaris-vereffenaar, zegt de KFBN dat de dwangsom nooit automatisch is. Men moet de rechtbank vragen daar een uitspraak over te doen.

Mevrouw Defraigne is het daarmee eens. Noch de vervanging, noch de dwangsom mogen automatisch zijn bij het verstrijken van de termijn van vier maanden die de notaris krijgt om zijn staat van vereffening op te stellen. Men moet enige soepelheid behouden. Ze stelt het volgende schema voor : wanneer de notaris zijn staat niet binnen de wettelijke termijn indient, kan elk van de partijen de rechtbank adiëren opdat de notaris uitleg komt verschaffen. Indien de notaris niet wordt vervangen, krijgt hij een nieuwe termijn. Indien na die nieuwe termijn de staat van vereffening nog steeds niet klaar is, kunnen de partijen de rechter opnieuw adiëren om hem te vragen het dossier naar de tuchtkamer te zenden en een dwangsom voor de notaris uit te spreken. Hierdoor wordt het doel van de hervorming, te weten de vereffening-verdelingen te beëindigen binnen een voor de partijen redelijke partijen, bereikt.

De KFBN vraagt zich af of het gemene recht niet reeds de mogelijkheid biedt gebruik te maken van dwangsommen. In voorkomend geval kan men zich inspireren op de sancties die gelden voor de hoven en rechtbanken die hun beslissingen niet nemen binnen redelijke termijnen. Dat zijn hoofdzakelijk tuchtsancties. Ze herinnert eraan dat de notaris-vereffenaar een uitvoerder van de rechtsbedeling is.

Mevrouw Defraigne denkt dat er een verschil is tussen de situatie van de magistraat, die eindbeslissingen uitspreekt, en die van de notaris, die een uitvoerder van de rechtsbedeling is. Wanneer een magistraat zijn vonnis niet binnen de termijnen velt, zal hij worden geroepen door zijn korpschef, die hem uitleg zal vragen. In voorkomend geval zal een tuchtprocedure worden aangevat.

In verband met het probleem van de vervanging van de notaris-vereffenaar waarin het voorgestelde artikel 1211 voorziet, stelt mevrouw Taelman vast dat de Raad van State kritiek uit op het feit dat de teksten naar de deontologische code verwijzen voor de beoordeling van de noties onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de notaris-vereffenaar.

De KFBN wijst erop dat de toelichting bij het wetsvoorstel naar de deontologische code verwijst en het beschikkend gedeelte niet. In dit stadium van de parlementaire procedure is het niet meer mogelijk de toelichting te wijzigen. Spreekster erkent evenwel, overeenkomstig het advies van de Raad van State, dat de noties onpartijdigheid en onafhankelijkheid soeverein door de rechter moeten worden beoordeeld, onder andere — maar niet uitsluitend — in het licht van de deontologische code die op 22 juni 2004 door de Nationale Kamer van Notarissen werd vastgesteld. Het is in die zin dat men het voorgestelde artikel 1211 van het Gerechtelijk Wetboek moet lezen.

De heer Laeremans verwijst naar het advies van de Raad van State, blz. 4, betreffende de moeilijkheden indien de twee notarissen vereffenaars gezamenlijk moeten optreden. De Raad van State stelt als alternatief artikel 1214 van het Gerechtelijk Wetboek voor. Waarom wordt dit advies niet gevolgd ?

De KFBN verwijst naar de vroegere bespreking. Ze De KFBN is het niet eens met de Raad van State wanneer die voorstelt, voor de gevallen waarbij er twee notarissen zijn aangewezen, het huidige systeem te behouden : één notaris die de staat van vereffening opmaakt en de tweede notaris die hier een nota met opmerkingen aan toevoegt. Het is precies aan die situatie dat de KFBN een einde wil maken, om het beeld van de onpartijdige notaris in ere te herstellen.

(Voorgesteld) artikel 1212

Dit artikel strekt tot de aanwijzing van een beheerder van de onverdeelde boedel. In het globaal amendement nr. 10 wordt voorgesteld om de tekst van het tweede lid te wijzigen en, in tegenstelling tot de basistekst, te voorzien in de procedure van aanwijzing van die beheerder. De tekst schept voortaan de mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen de aanwijzing van de beheerder.

Mevrouw Defraigne stelt zich vragen bij de keuze van de term « beheerder ». Waarom niet de term « voorlopig bewindvoerder » gebruiken ?

De KFBN verduidelijkt dat men verwarring tussen die twee begrippen moest voorkomen.

Mevrouw Defraigne vraagt of een voorlopig bewindvoerder in rechte kan optreden in het kader van een vereffening-verdeling, met daden van beschikking. Om welke praktische gevallen gaat het ?

De KFBN verduidelijkt dat de bepaling doelt op de problemen bij het beheer van de onverdeelde boedel. Een onverdeelde boedel kan bijvoorbeeld een effectenportefeuille bevatten en er kan onenigheid zijn over het beheer van die portefeuille. De partijen kunnen een beheerder vragen om die portefeuille te beheren. Hetzelfde geldt wanneer er een onbewoond gebouw is waarin werken moeten worden uitgevoerd om het in goede staat te houden : dan kan er een beheerder worden aangesteld. Wanneer er onenigheid is over het beheer van de onverdeelde boedel, is het aangewezen een beroep te doen op een beheerder.

De bedoeling is dus werkelijk de boedel intact te houden. Dit idee ligt nu reeds vervat in artikel 1210 van het Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalt dat de rechtbank, op vordering van één der partijen, een notaris kan aanwijzen, met opdracht alle daden van louter beheer te verrichten, de massa van de mede-eigenaars in rechte te vertegenwoordigen en, in geval van verkoop, in naam van de bedoelde massa de bevoegdheden uit te oefenen van een notaris die ermede belast is de afwezige of weigerende partijen te vertegenwoordigen. Het enige verschil tussen de huidige tekst en de voorgestelde tekst is dat de geldende tekst oplegt dat de beheerder absoluut een notaris moet zijn, terwijl dit in het voorstel niet zo is. In sommige gevallen kan een andere beroepsbeoefenaar beter geplaatst zijn om bepaalde activa te beheren (effectenportefeuilles, bijvoorbeeld).

De heer Swennen meent dat dit niet zoveel voorkomt in de huidige praktijk. Spreker heeft de indruk dat de notarissen momenteel de reflex hebben deze kwestie zelf te regelen. Bestaat het gevaar niet met de voorliggende bepaling dat de notarissen het beheer zeer veel gaan uitbesteden ? Dit terwijl deze taak toch een accessorium is van de taak van de notaris.

De KFBN verduidelijkt dat het huidige artikel 1210 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de notaris die de daden van beheer verricht, niet de notaris-vereffenaar is. Het is een tweede notaris en de « ontdubbeling » van de functies bestaat dus reeds. Er wordt slechts hiertoe overgegaan wanneer de partijen het oneens zijn over een bepaalde maatregel en wanneer de notaris oordeelt dat hij het geschil niet kan beslechten.

De heer Swennen vreest dat men bij de mogelijke uitbesteding aan een derde, niet notaris, deze uitbesteding zal stimuleren, omdat de notaris zich aldus kan ontdoen van enig ballast. Spreker vreest voor een toename van aanstelling van beheerders.

De KFBN begrijpt dat spreker zich zorgen maakt maar meent dat men alleen een beheerder zal aanstellen wanneer de zaken geblokkeerd zijn. Bovendien voorziet de procedure erin dat de notaris-vereffenaar zijn oordeel geeft. In bepaalde gevallen kan hij dus oordelen dat er geen beheerder hoeft te worden aangesteld. Wat de identiteit van de beheerder betreft, staat in de parlementaire werkzaamheden ook dat de rechtbank één van de mede-eigenaars kan aanwijzen. Uiteindelijk behoudt de rechtbank dus de beoordelingsbevoegdheid.

De heer Delpérée stelt zich vragen bij het derde lid, waar staat dat de beheerder zich in zijn beheer kan laten bijstaan. Is dit geen tautologie ?

De KFBN stelt voor om het woord « beheer » eventueel te vervangen door « opdracht »; de achterliggende idee is dat de beheerder zich ook kan laten bijstaan door een derde.

Amendement nr. 16

Volgend op deze discussie dienen mevrouw Defraigne c.s. amendement nr. 16 in, dat een subamendement is op amendement nr. 10 (stuk Senaat, nr. 5-405/5). Dit amendement stelt voor om in het voorgestelde artikel 1212, derde lid, de woorden « in zijn beheer » te schrappen.

(Voorgesteld) artikel 1213

In amendement nr. 10 (stuk Senaat, nr. 5-405/4) om een § 3 in te voegen waardoor op elk moment van de procedure een deskundige kan worden aangesteld, door middel van een vereenvoudigde procedure.

De aanwijzing van een deskundige tijdens de notariële fase van de procedure was al mogelijk volgens het gemeenrecht, als er een tussentijds proces-verbaal werd ingediend. De Raad van State heeft op dit punt gereageerd, omdat de procedure vrij zwaar is en lange termijnen inhoudt. De Raad van State heeft voorgesteld om te voorzien in de mogelijkheid om op elk moment van de procedure een deskundige te kunnen aanstellen door middel van een vereenvoudigde procedure. Dat is het doel van de nieuwe paragraaf 3 die wordt voorgesteld.

Amendement nr. 12

De heer Mahoux en mevrouw Defraigne dienen amendement nr. 12 in (stuk Senaat, nr. 5-405/5), dat een subamendement is op amendement nr. 10. De indieners stellen voor om het tweede lid van het voorgestelde artikel 1213 te doen vervallen, omdat het herhaald wordt in het derde lid. Het amendement stelt bovendien voor om in het derde lid de woorden « de notarisvereffenaar of de partijen gezamenlijk in overleg met deze laatste » te vervangen door de woorden « de partijen of de notaris-vereffenaar in overleg met deze laatsten ».

De heer Delpérée stelt voor het derde lid de volgende formulering voor : « de notarisvereffenaar of de partijen gezamenlijk en in overleg handelend met deze laatste ... »

De KFBN vindt dat het tweede en het derde lid geen herhaling zijn van elkaar. In het tweede lid wordt voorzien in de mogelijkheid voor de notaris-vereffenaar of de gezamenlijk handelende partijen om een bijkomende opdracht aan een gerechtelijk deskundige toe te vertrouwen, bijvoorbeeld het deskundigenonderzoek van een oorspronkelijk niet nader bepaald gebouw. Door dit lid kan men die opdracht een gerechtelijk karakter geven, zelfs als het niet de rechter zelf is die deze bijkomende opdracht heeft bevolen.

Het derde lid betreft een andere hypothese : daar wordt de opdracht van de deskundige gewijzigd. Als de rechtbank bijvoorbeeld aan een deskundige heeft gevraagd om de waarde van een effectenportefeuille vast te stellen op de dag van overlijden terwijl het eigenlijk de waarde is op de datum van de schenking die opgevraagd had moeten worden, dan kan de opdracht gewijzigd worden.

Als dit de bedoeling is, stelt de heer Delpérée voor het tweede en derde lid duidelijker te formuleren. In het tweede lid zouden meer bepaald de woorden « verder voert de deskundige de opdracht uit » vervangen moeten worden door de woorden « verder voert de deskundige de bijkomende opdracht uit ». Voor de leesbaarheid van het tweede en derde lid, stelt de heer Delpérée voor dat de formulering van het tweede lid wordt aangepast aan de formulering van het derde lid : « ... kunnen de notaris-vereffenaar of de partijen gezamenlijk en in overleg handelend met deze laatste, aan de deskundige bijkomende opdrachten toevertrouwen ».

Inhoudelijk stelt mevrouw Khattabi zich vragen over het feit dat de rechtbank niet optreedt wanneer er een bijkomende opdracht aan de deskundige wordt toevertrouwd. In het genoemde voorbeeld kan dit verantwoord zijn, maar dat is het voor andere opdrachten misschien niet.

De KFBN bevestigt dat werkgroep die de tekst heeft uitgewerkt een keuze heeft moeten maken. In het voorstel wordt voor bepaalde gevallen de voorkeur gegeven aan het terugzenden naar de rechtbank, terwijl dit in andere gevallen niet passend werd geacht. In dit geval rees de vraag of het gerechtvaardigd was zich tot de rechtbank te wenden voor een verzoek om een bijkomend deskundigenonderzoek, als dat de procedure vertraagt. Na overleg en het afwegen van de belangen die op het spel stonden, is ervoor gekozen de rechtbank niet opnieuw in te schakelen.

Mevrouw Khattabi vindt dat men in dat geval de aard van de bijkomende opdracht moet vermelden, als er geen nieuwe rechterlijke beslissing bij komt kijken. Als de rechtbank er niet bij betrokken wordt, moet men de partijen extra waarborgen geven.

Mevrouw Defraigne herinnert eraan dat de voorgestelde hervorming juist het tijdverlies wil wegwerken dat wordt veroorzaakt door de rechtbank in te schakelen voor een gewoon verzoek om bijkomend deskundigenonderzoek. Mevrouw Defraigne is het echter eens met voorgaande spreekster en vindt dat er een evenwicht moet worden gevonden om te voorkomen dat de partijen worden meegesleept in bijkomende deskundigenonderzoeken en dus in kosten waar zij niet op hadden gerekend.

De KFBN geeft toe dat de formulering van het tweede en derde lid anders moet. Wat amendement nr. 12 betreft, dat er niet toe strekt de notaris-vereffenaar de mogelijkheid te geven om eenzijdig de taak van de deskundige uit te breiden, is spreekster van mening dat men de notaris — die zijn vak kent en die zelf kan inschatten welke deskundigenonderzoeken hij nodig heeft om zijn taak correct te volbrengen — moet vertrouwen. Een omweg langs de rechtbank opleggen zou de procedure met meerdere maanden verlengen. De notaris-vereffenaar heeft er geen belang bij om onnodige expertises aan te vragen en zelfs als dit het geval zou zijn, zou hij zijn gemeenrechtelijke aansprakelijkheid op de helling zetten, aangezien hij kosten is aangegaan die niet verantwoord zijn. Deze gevallen zijn uitzonderlijk en er is slechts een klein risico op misbruik of vergissingen, in vergelijking met de voordelen van de voorgestelde oplossing.

Mevrouw Defraigne vindt ook dat het beter is niet terug naar de rechtbank te gaan. Toch moet erop worden gelet dat de rechten van de partijen gewaarborgd zijn. Men dient te voorkomen dat er achteraf klachten komen over het principe zelf van de bijkomende opdracht.

De KFBN wil verduidelijken dat het gemeenrecht van het deskundigenonderzoek van toepassing zal zijn, op voorwaarde dat de partijen een akkoord hebben. Het doel van de bepaling is juist de notaris-vereffenaar in staat te stellen een bijkomend deskundigenonderzoek aan te vragen en te voorkomen dat hij zich daarmee tot de rechtbank moet wenden, in de gevallen waar er sprake is van blokkering tussen de partijen.

De staatssecretaris vraagt of de omvang van de opdracht van de deskundige als beschreven in § 1 van het voorgestelde artikel 1213 niet te restrictief is ten opzichte van het huidige artikel 972 van het Gerechtelijk Wetboek. De bepaling mag inderdaad niet té restrictief zijn, anders moeten er systematisch bijkomende deskundigenonderzoeken worden aangevraagd.

De KFBN vindt dat § 1 het algemeen kader van de opdracht van de deskundige omschrijft, in het geval de rechtbank de opdracht van de deskundige niet omschrijft. De rechtbank behoudt uiteraard de mogelijkheid om de opdracht te omschrijven, rekening houdend met de specifieke eigenschappen van het dossier. Het gemeenrecht van het deskundigenonderzoek blijft van toepassing.

Mevrouw Defraigne vraagt nog verduidelijking met betrekking tot de procedure beschreven in § 3.

De KFBN antwoordt dat deze paragraaf een antwoord wil geven op een opmerking van de Raad van State. Het gaat om gevallen waarin de deskundige niet vanaf het begin wordt aangewezen, maar dat men tijdens de procedure vaststelt dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is. De Raad van State wenst dat, als er een deskundige wordt aangewezen in de loop van de procedure, men hiervoor een vereenvoudigde procedure kan gebruiken, vergelijkbaar met de procedure voor de vervanging van de notaris. Er wordt dan ook voorgesteld om te volstaan met een eenvoudige brief aan de rechtbank, gestuurd door één van de partijen of door de notaris-vereffenaar. In afwezigheid van een dergelijke brief, dient er een tussentijds proces-verbaal te worden opgemaakt. Daardoor wordt de procedure verzwaard.

Amendementen nrs. 17 en 18

Mevrouw Defraigne c.s. dienen amendement nr. 17 in (stuk Senaat, nr. 5-405/5) dat een subamendement is op amendement nr. 10 (stuk Senaat, nr. 5-405/4). Het amendement wil het tweede en derde lid van § 1 van het voorgestelde artikel 1213, vervangen.

Mevrouw Defraigne c.s. dienen tevens amendement nr. 18 in, dat subsidiair is aan amendement nr. 17.

Voor de wijziging van de opdracht van de deskundige belast met het deskundigenonderzoek van de goederen, zijn er twee mogelijkgheden. Indien men de notaris-vereffenaar vrij spel laat, kan deze handelen zonder de instemming van de partijen. Amendement nr. 17 vertrekt vanuit die optie. Men kan ook besluiten dat de notaris-vereffenaar de opdracht van de deskundige slechts kan wijzigen met de instemming van de partijen. In amendement nr. 18 wordt voor die optie gekozen.

Mevrouw Defraigne benadrukt dat het om een politieke keuze gaat. Met amendement nr. 17 creëert men meer flexibiliteit en snelheid. De partijen kunnen dan wel geconfronteerd worden met onderzoekskosten waar zij niet op gerekend hadden. Bij toepassing van amendement nr. 18, houden de partijen zelf de situatie in de hand.

Mevrouw Taelman is zich bewust van het feit dat aan beide amendementen voor-en nadelen zijn verbonden. Men moet afwegen of men opteert voor een vlotter verloop of voor een grotere voorzichtigheid. Spreekster is er zelf nog niet helemaal uit welke optie zij zelf verkiest. Men moet wel uitgaan van het feit dat de notaris de nodige omzichtigheid zal hanteren.

De heer Mahoux meent dat de opdracht van de deskundige wordt bepaald door de rechtbank op grond van de wensen van de partijen. In die logica moet men het akkoord van de partijen hebben om de opdracht van de deskundige te wijzigen of te vervolledigen.

(Voorgesteld) artikel 1214

Mevrouw Defraigne vraagt zich af wat er dient te worden verstaan onder de uitdrukking « binnen een zo kort mogelijke termijn » in paragraaf 2. Dit begrip is onduidelijk en legt de partijen geen enkele deadline op om af te zien van de boedelbeschrijving. Meer bepaald zou in het geval van aanwijzing van een enkele notaris-vereffenaar een bepaalde termijn moeten worden vastgesteld binnen welke deze laatste de boedelbeschrijving moet verrichten. Spreekster herinnert eraan dat de boedelbeschrijving soms een omslachtige en dure operatie is.

De KFBN meent dat men een termijn van twee maanden zou kunnen voorstellen om af te zien van de boedelbeschrijving voor zover de partijen verplicht zijn om de notaris de te verdelen boedel op te geven. Het is immers van belang dat de notaris weet wat er te verdelen is indien de partijen afzien van de boedelbeschrijving.

Wat de termijn betreft om de boedelbeschrijving te verrichten, meent de KFBN dat het moeilijk is om een enkele termijn te bepalen voor alle onverdeeldheden. Een termijn van zes maanden zou te lang kunnen zijn voor bepaalde dossiers en gerechtvaardigd voor andere. Men zou daarentegen bij ontstentenis eventueel kunnen voorzien in een termijn waarna de eerste vacatie zou moeten plaatsvinden.

Amendement nr. 19

Mevrouw Defraigne c.s. dient amendement nr. 19 in (stuk Senaat, nr. 5-405/5), dat een subamendement op amendement nr. 10 is (stuk Senaat, nr. 5-405/4). Het amendement trekt krijtlijnen met betrekking tot de procedure van boedelbeschrijving. Er wordt voorgesteld de termijnen te bepalen waarin de partijen moeten afzien van de boedelbeschrijving. Indien er een boedelbeschrijving moet worden opgesteld, bepaalt het amendement tevens de termijnen binnen welke de notaris-vereffenaar de verrichtingen van de boedelbeschrijving moet aanvatten en uitvoeren.

De heer Swennen verwijst naar de voorgestelde § 3 die bepaalt dat de notaris-vereffenaar de te verdelen goederen schat, indien hij instemt met het verzoek van alle partijen. Spreker verwijst naar de uiteenlopende toestanden in de praktijk waarbij de ene notaris bereid is een indicatieve schatting te doen teneinde de zaken vooruit te helpen, terwijl andere notarissen weigeren dit te doen en een deskundige aanstellen met verhoogde kosten tot gevolg. De waarde van het onroerend goed is vaak het voorwerp van onenigheid. Zou het de zaken niet vooruithelpen als men in de wet inschrijft dat de notaris vooraf per definitie een schatting doet van de aanwezige onroerende goederen ? Is hierover nagedacht ? Spreker heeft hierover trouwens een wetsvoorstel bij de vereffening-verdeling bij echtscheiding.

De KFBN geeft aan dat het wetsvoorstel de notaris-vereffenaar de mogelijkheid biedt de te verdelen goederen te schatten. In bepaalde gevallen heeft de notaris geen expertise nodig. In andere gevallen moet hij de mogelijkheid behouden om te weigeren een goed te schatten omdat hij geen vergelijkingspunten heeft of omdat hij niet bevoegd is om de energieprestatie van het gebouw te beoordelen. Er zijn specifieke goederen (handelszaken, landbouweigendommen, enz.) of goederen die in een andere streek zijn gelegen, die vereisen dat een beroep op een deskundige gedaan wordt.

De heer Swennen beaamt dat de mogelijkheid bestaat, maar het gaat nog steeds niet om een verplichting. Het geval waarbij de notaris niet over de nodige expertise beschikt vormt slechts een klein percentage van de vereffeningen-verdelingen. Wat betreft de onpartijdigheid stelt spreker vast dat vele notarissen, wanneer hen gevraagd wordt een schatting te doen, de paraplu openhouden juist omdat zij de gevoeligheden al kennen en dan niet hoeven te kiezen. Dit zou niet het geval zijn indien de schatting tot de standaardopdracht behoort van de notaris, bij aanvang van de vereffening-verdeling. Indien de schatting, zelfs voor een eenvoudige woning, door een expert dient te gebeuren, verliest men al gauw enkele maanden tijd. De notaris is eveneens een man « van het vastgoed », kent perfect de prijzen en kan in een ander arrondissement gemakkelijk de mening van een collega-notaris inroepen. Spreker wil rechtlijnigheid door de notaris de schatting te laten doen in alle vereffeningen-verdelingen, en aldus duidelijkheid creëren door de zaken te ontmijnen alvorens de discussie begint. Als de notaris de schatting in het begin doet, komt dit de onpartijdigheid ten goede.

De KFBN vindt dat de notaris indien hij in staat is om de goederen te schatten in de meeste dossiers, dat spontaan zal doen voor zover de partijen ermee instemmen. De procedure is echter zo opgebouwd dat de notaris vrij snel een standpunt zal innemen over deze mogelijkheid tot schatting en over het beroep op deskundigenonderzoek. De staat van vereffening moet immers rekening houden met de waarde van het goed of de goederen.

(Voorgesteld) artikel 1215

Mevrouw Defraigne vraagt of de termijn van drie maanden voor de opening van de werkzaamheden niet te lang is.

De KFBN verduidelijkt dat deze termijn is gekozen om twee redenen. De eerste heeft te maken met de verzoenende rol die de notaris moet spelen in het kader van de procedure van vereffening-verdeling. Hij tracht akkoorden te bevorderen, of het nu gaat om gedeeltelijke of algemene akkoorden. Dankzij een termijn van drie maanden hebben de partijen de tijd om te overleggen met het oog op een eventueel akkoord. Het tweede argument is louter praktisch van aard : men moet rekening houden met de agenda's en de beschikbaarheid van de notarissen en de raadslieden van de partijen.

De heer Mahoux kan begrijpen dat een termijn van drie maanden noodzakelijk is omdat men aan het begin van de procedure staat. Het probleem is wat er na die termijn gebeurt. De rechtzoekenden zijn niet zozeer bezorgd over het begin van de vereffeningsprocedure, maar wel over het feit dat deze procedure blijft aanslepen.

De KFBN merkt op dat er bij de — conventionele of wettelijke — instaatstelling strikte termijnen gelden in alle stadia van de procedure. Artikel 1215 heeft betrekking op de eerste fase van de procedure. De eerste zitting van de opening van de werkzaamheden wordt in de praktijk vaak voorafgegaan door informele vergaderingen, die de notaris de mogelijkheid bieden de partijen te informeren over de geldende rechtsregels. De termijn van drie maanden, namelijk de dag waarop de notaris-vereffenaar de opdracht krijgt voorgelegd en de dag van het openen van de werkzaamheden, moet, volgens de indieners benut worden om te proberen een akkoord te bereiken.

De staatssecretaris kan een termijn van drie maanden aannemen indien die wordt benut om vaart te zetten achter de procedure en de instaatstelling van het dossier. Het is onaanvaardbaar wanneer er tijdens die termijn niets gebeurt en de notaris geen maatregelen neemt voorafgaand aan de opening van de werkzaamheden.

Mevrouw Defraigne vraagt zich af hoe de notaris de partijen tijdens deze eerste fase kan verzoenen zolang hij geen eerste vergadering heeft gehouden en hij het dossier niet kent. Volgens haar is de geplande termijn wat lang om een eerste contactvergadering te organiseren. Deze eerste vergadering is bedoeld om het pad te effenen. Zolang men de betrokken partijen niet samenbrengt, is het moeilijk om hun problemen te kennen.

De KFBN merkt op dat de rol van de notaris actief moet zijn. Hij mag geen tijd laten verstrijken zonder zelf op te treden. Indien de partijen niet overeenkomen over hun agenda's, stelt de notaris de data van de vergaderingen ambtshalve vast. Vaak worden er informele vergaderingen gehouden om inlichtingen te verzamelen teneinde tot akkoorden ofwel tot aanspraken van de partijen te komen.

Mevrouw Defraigne verwijst vervolgens naar het tweede lid. In de voorgestelde tekst zit een chronologisch probleem : hoe kan men afzien van een boedelbeschrijving voordat de eerste zitting van de opening van de werkzaamheden heeft plaatsgehad ?

De KFBN herinnert eraan dat er meestal reeds informele vergaderingen hebben plaatsgevonden vóór de eerste zitting van de opening van de werkzaamheden. Het achterliggende idee is dat de partijen uiterlijk op het ogenblik van de zitting van de opening van de werkzaamheden moeten afzien van de boedelbeschrijving.

Mevrouw Defraigne meent dat afzien van de boedelbeschrijving ook daarna mogelijk moet blijven, zelfs in de loop van de procedure.

De KFBN meent dat het noodzakelijk is een termijn vast te stellen binnen welke van de boedelbeschrijving moet worden afgezien indien men wil dat de procedure van vereffening-verdeling voorspelbaar is.

Mevrouw Defraigne geeft toe dat het belangrijk is om een termijn vast te stellen. Moet echter zo snel van de boedelbeschrijving worden afgezien ?

De KFBN antwoordt dat het eerste lid om die reden voorziet in een termijn van drie maanden voor de eerste zitting van de opening van de werkzaamheden. Dit geeft de betrokken partijen tijd tot nadenken.

Mevrouw Defraigne denkt dat indien er tijdens de termijn van drie maanden niets gebeurt, de partijen zullen worden opgeroepen op de zitting van de opening van de werkzaamheden en zich zullen moeten uitspreken over een eventueel afzien van de boedelbeschrijving, terwijl het dossier nog niet bezonken is. In dergelijke omstandigheden zullen de partijen niet afzien van de boedelbeschrijving.

Het is belangrijk dat de notaris de procedure op gang trekt, eventueel op een informele manier. Hij moet de partijen oproepen om te worden geïnformeerd over de problemen die aan de orde zijn, zonder daarom de werkzaamheden formeel te openen. Spreekster vindt dat de tekst de notaris niet aanzet om de partijen snel op te roepen. Men zou in voorkomend geval moeten voorzien in een fase waarin de notaris de partijen oproept binnen een termijn van een maand — of van zes weken — zonder daarom over te gaan tot de opening van de werkzaamheden. Deze eerste informele onderhandelingsfase zou worden opgenomen in de wet en worden gevolgd door een tweede termijn voor de opening van de werkzaamheden — bijvoorbeeld binnen een termijn van twee maanden. Dat zou de notaris een basis geven om de partijen op te roepen.

De KFBN merkt op dat de notaris moet worden aangezocht door de meest gerede partij. Volgens het beschikkingsbeginsel kan de notaris niet optreden zolang hij niet is aangezocht. Zodra hij is aangezocht, moet de notaris actief zijn en tot een eerste vergadering oproepen. Het is mogelijk dat deze eerste vergadering geen echte opening van de werkzaamheden is, maar informeler van aard.

De staatssecretaris merkt op dat er verschillende praktijken bestaan. Voor sommige notarissen is de eerste vergadering altijd informeel, terwijl voor andere de eerste vergadering die van het proces-verbaal van opening van de werkzaamheden moet zijn. Hij vreest dat in de tweede hypothese deze openingszitting pas na afloop van de termijn van drie maanden plaatsvindt.

De KFBN antwoordt dat zodra een partij hem aanzoekt, de notaris de openingszitting vastlegt op de eerste nuttige datum zonder het einde van de termijn van drie maanden af te wachten, als de agenda's het toelaten.

Mevrouw Defraigne verduidelijkt dat in de praktijk de aangezochte notaris een reeks data voorstelt die soms ver verwijderd zijn in de tijd.

De KFBN merkt op dat om die reden artikel 1215, § 1, bepaalt dat de eerste openingszitting plaatsvindt uiterlijk binnen een termijn van drie maanden vanaf het moment dat de notaris wordt aangezocht.

Mevrouw Defraigne vindt deze termijn te lang. Bovendien bepaalt paragraaf 1, tweede lid, dat de notaris de partijen bij deurwaardersexploot oproept. Is deze formaliteit echt noodzakelijk ?

De KFBN meent dat het deurwaardersexploot een echte meerwaarde vormt, met name wanneer de partijen in het buitenland zijn gedomicilieerd of wanneer een persoon is uitgeschreven en zijn verblijfplaats niet bekend is. De berekening van de termijnen is een zeer complexe aangelegenheid door het systeem van de dubbele datum. De federatie pleit voor het behoud van het deurwaardersexploot.

Amendement nr. 20

Na de bespreking dient mevrouw Defraigne c.s. amendement nr. 20 in, dat een subamendement op amendement nr. 10 is (stuk Senaat, nr. 5-405/5). Het amendement stelt voor om de termijn voor de opening van de werkzaamheden te beperken. Deze termijn wordt teruggebracht tot twee maanden. Bovendien wil het amendement een zeker ritme in de procedure aanbrengen aangezien de notaris in samenspraak met de partijen de datum van de volgende vacatie moet vastleggen. Indien er geen akkoord is, moet de volgende zitting plaatsvinden binnen een termijn van twee maanden.

(Voorgesteld) artikel 1216

Mevrouw Defraigne vraagt binnen welke termijn de notaris het tussentijds proces-verbaal moet opstellen na de opening van de werkzaamheden. Binnen welke termijn moet hij bovendien het afschrift van het proces-verbaal aan de partijen en hun raadslieden bezorgen ? Zodra de werkzaamheden geopend zijn en de notaris moeilijkheden vaststelt, moet hij niet dralen. Indien men de procedure efficiënt wil laten verlopen, zou men moeten voorzien in een termijn waarin de notaris in een tussentijds proces-verbaal de moeilijkheden moet opnemen.

De KFBN meent dat de moeilijkheid erin bestaat het moment te bepalen vanaf wanneer er onenigheid bestaat tussen de partijen. Bovendien kan er op elk moment in de procedure van vereffening-verdeling onenigheid optreden. Het lijkt dan ook moeilijk om in de wet een termijn vast te leggen waarin de notaris een tussentijds proces-verbaal moet opstellen.

Mevrouw Defraigne meent dat zodra het proces-verbaal van opening van de werkzaamheden is opgesteld, de notaris de situatie kan beoordelen. Ofwel heeft hij alle elementen in handen om een staat van vereffening op te stellen, ofwel zit hij vast door de een of andere moeilijkheid. In deze tweede veronderstelling kan men de notaris geen onbepaalde termijn ter beschikking laten om een tussentijds proces-verbaal op te stellen. Indien men een meerwaarde ten opzichte van de huidige procedure wil bewerkstelligen, zou men in de wet een termijn moeten vastleggen die aanvangt vanaf de datum van opening van de werkzaamheden.

De KFBN denkt dat de praktische uitvoering hiervan moeilijk ligt. Het komt vaak voor dat de partijen nog niet ver genoeg gevorderd zijn in hun besprekingen om te weten of er een echte onenigheid over het een of andere punt bestaat. Het is pas zodra men onenigheid tussen de partijen vaststelt dat men een termijn kan vastleggen.

Mevrouw Defraigne merkt op dat de formulering van paragraaf 1 « Na de opening van de werkzaamheden ... » niet erg dwingend is voor de notaris. Ze stelt voor om een termijn vast te stellen waarin de partijen melding moeten maken van hun moeilijkheden. Deze termijn zou beginnen te lopen vanaf de opening van de werkzaamheden. Volgens haar realiseren de partijen en hun raadslieden zich snel wat de knelpunten zijn. Op grond van de elementen die hij van de partijen ontvangt, zou de notaris over een nieuwe termijn beschikken om ofwel een staat van vereffening op te stellen, ofwel om een tussentijds proces-verbaal op te stellen.

Volgens de KFBN betekenen de woorden « Na de opening van de werkzaamheden » dat er zich op elk moment in de vereffeningsprocedure moeilijkheden kunnen voordoen en niet enkel na de opening van de werkzaamheden.

Mevrouw Defraigne erkent dit. Toch moet de procedure worden afgebakend en moeten de controverses worden beslecht.

De KFBN antwoordt dat dit net is waarin wordt voorzien. Indien de partijen niet tot een akkoord komen, moet de notaris een tussentijds proces-verbaal van moeilijkheden indienen waarin hij een advies uitbrengt. De partijen kunnen hierop reageren en de zaak wordt voorgelegd aan de rechtbank volgens de procedure in de paragrafen 3 tot 5.

De heer Van Rompuy vraagt wat er gebeurt indien de notaris het tussentijds proces-verbaal niet opstelt.

De KFBN antwoordt dat de verantwoordelijkheid van de notaris in een dergelijke hypothese eventueel ter sprake zou kunnen worden gebracht naar gelang van de context.

De staatssecretaris stelt voor om te voorzien in een termijn voor elk proces-verbaal waarin een essentiële moeilijkheid wordt vermeld.

De KFBN komt terug op haar vroegere verklaringen : de moeilijkheid bestaat erin het moment te bepalen waarop de onenigheid tussen de partijen wordt vastgesteld. Zodra die vaststelling is gebeurd, kan men een termijn bepalen waarin de notaris het tussentijds proces-verbaal opstelt.

Mevrouw Defraigne stelt voor om de tekst van paragraaf 1 te wijzigen als volgt : « Zodra er een onenigheid wordt vastgesteld die de voortzetting van de vereffeningswerkzaamheden belet, neemt de notaris-vereffenaar in een tussentijds proces-verbaal dat hij opstelt binnen een termijn van ... ». Het tussentijds proces-verbaal is immers essentieel opdat de partijen zich zouden kunnen uitdrukken voor de rechtbank. Spreekster stelt vast dat de paragrafen 3 en 4 voorzien in strikte termijnen waarin de partijen moeten reageren op de stukken die hun door de notaris worden bezorgd. De voorliggende tekst is daarentegen veel toegeeflijker ten aanzien van de notarissen, die zelden tot termijnen worden verplicht.

Wat bovendien paragraaf 5 betreft, vraagt spreekster zich af of de verwijzing naar artikel 735 van het Gerechtelijk Wetboek relevant is. Artikel 735 bepaalt immers dat de procedure met korte debatten moet worden aangevraagd in de akte van rechtsingang. In de hypothese bedoeld in artikel 1216 bevindt men zich echter in een later stadium van de procedure.

Mevrouw Carbone geeft toe dat de woorden« onder voorbehoud van de mogelijkheid voor de rechter om toepassing te maken van artikel 735 of artikel 747 »moeten worden vervangen door de woorden « onverminderd de toepassing van de artikelen 735 en 747 ». De oorspronkelijke tekst verwees enkel naar artikel 747. De verwijzing naar artikel 735 van het Gerechtelijk Wetboek werd toegevoegd naar aanleiding van het advies van de Raad van State.

Amendement nr. 21

Mevrouw Defraigne c.s. dient amendement nr. 21 in (stuk Senaat, nr. 5-405/5), dat een subamendement op amendement nr. 10 is (stuk Senaat, nr. 5-405/4). Het amendement, dat voortvloeit uit de voorgaande besprekingen, stelt de termijn vast waarin de notaris-vereffenaar het tussentijds proces-verbaal moet opstellen.

Amendement nr. 22

Mevrouw Defraigne c.s. dient amendement nr. 22 in (stuk Senaat, nr. 5-405/5), dat een subamendement op amendement nr. 10 is (stuk Senaat, nr. 5-405/4). Het amendement strekt ertoe in de voorgestelde § 4 een omschrijving te geven van de wijze waarop het akkoord van de partijen dat een einde maakt aan de geschillen of moeilijkheden moet worden meegedeeld alsook vande wijze waarop het daaropvolgend advies van de notaris-vereffenaar moet worden meegedeeld.

Amendement nr. 23

Mevrouw Defraigne c.s. dient amendement nr. 23 in (stuk Senaat, nr. 5-405/5), dat een subamendement op amendement nr. 10 is (stuk Senaat, nr. 5-405/4). Het amendement strekt ertoe het voorgestelde artikel 1216, § 5, te vervangen. De formele verwijzing naar artikel 735 van het Gerechtelijk Wetboek wordt geschrapt omdat ze technische problemen met zich meebrengt.

(Voorgestelde) artikelen 1217 en 1218

De KFBN wijst erop dat artikel 1217 is gebaseerd op de procedure van gemeenrechtelijk burgerlijk procesrecht. Men voorziet in een conventionele instaatstelling waarbij de partijen instemmen met de termijnen. Ze zouden de termijnen desnoods kunnen opheffen. Artikel 1218 stelt een verplicht wettelijk tijdschema voor wanneer de partijen niet overeenkomen over een conventionele instaatstelling. In de wettelijke instaatstelling hebben de partijen steeds de mogelijkheid om de bij wet bepaalde termijnen te wijzigen.

Mevrouw Defraigne vraagt wat de sanctie is indien de termijnen niet worden nageleefd. Verwijderen van de stukken ?

De KFBN bevestigt dit. Ze verwijst naar het voorgestelde artikel 1220.

Mevrouw Defraigne vraagt wat er gebeurt indien de notaris de staat van vereffening niet opstelt binnen de termijn van vier maanden zoals bepaald in het voorgestelde artikel 1218, § 3.

De KFBN verwijst naar het voorgestelde artikel 1220, § 2 : elke partij kan de rechtbank vragen de notaris-vereffenaar op te roepen. De rechtbank kan ofwelhet verdere tijdsverloop van de werkzaamheden aanpassen, ofwel overgaan tot de vervanging van de notaris-vereffenaar.

De heer Van Rompuy vraagt waarom men hier de rechter gaat betrekken bij het bepalen van de termijnen van instaatstelling. Is het een goed idee de rechter een rol te geven in het bepalen van de termijnen ?

De KFBN antwoordt dat de Raad van State die opmerking al had geformuleerd. De tekst werd aangepast om de rechter een actievere rol toe te vertrouwen. Als de partijen dus geen conventionele termijnen zijn overeengekomen, kan de rechter de wettelijke termijnen verkorten op basis van de elementen van het dossier.

(Voorgesteld) artikel 1219

De heer Swennen vraagt hoe vaak men zich kan beroepen op de ontdekking van een nieuw feit. En tot wanneer kunnen nieuwe feiten opduiken ? Enige verfijning van het artikel lijkt noodzakelijk.

De heer Van Rompuy sluit zich hierbij aan. Kunnen nieuwe feiten worden ingeroepen na de vaststelling van het proces-verbaal ?

De KFBN benadrukt dat de nieuwe feiten van overwegend belang moeten zijn voor de vaststelling van de staat van vereffening. De notaris zou van mening kunnen zijn dat de nieuwe feiten de staat van vereffening niet op de helling zetten. In dat geval kan hij er geen rekening mee houden. Als de notaris echter voor een probleem komt te staan waarvoor hij geen oplossing vindt, zal hij een tussentijds proces-verbaal opstellen en terug naar de rechtbank gaan om het probleem te beslechten.

(Voorgesteld) artikel 1220

Amendement nr. 13

Mevrouw Defraigne stelt zich vragen bij de straf voor de notaris-vereffenaar die de termijnen niet zou naleven. Artikel 1220, § 2, vierde lid, bepaalt, in laatste instantie, de vervanging van de notaris-vereffenaar. Is dat echt een doeltreffende straf want sommige notarissen zien geen graten in hun vervanging ?

Mevrouw Defraigne en de heer Mahoux dienen een subamendement op amendement nr. 10 in (amendement nr. 13, stuk Senaat nr. 5-405/5) om een zwaardere straf op te leggen voor de notaris die de afgesproken termijnen niet naleeft. De indieners stellen voor dat, wanneer de rechtbank beslist heeft dat de notaris moet worden vervangen, het dossier aan de kamer van notarissen wordt bezorgd met het oog op eventuele tuchtstraffen.

Mevrouw Defraigne vindt dat de straf moet worden verzwaard. De voorgestelde maatregel zou de notaris-vereffenaar moeten aanzetten zijn opdracht uit te voeren binnen de vooropgestelde termijn.

Spreekster vraagt ook of er in de voorgestelde paragraaf 2, vierde lid, niet bepaald moet worden dat de zitting plaatsvindt in de raadkamer binnen twee weken na de oproeping.

Zij verheugt zich er bovendien over dat de rechter de notaris-vereffenaar hoort wanneer hij een verzoek tot vervanging moet afhandelen. Zo krijgt de notaris de kans om zich te verdedigen. Er kan echter worden gevreesd dat de notaris sneller naar het tussentijds proces-verbaal grijpt wanneer hij problemen heeft om de termijnen na te leven. Hoe dan ook, dit is al een stap vooruit tegenover de huidige procedure omdat dankzij het tussentijds proces-verbaal de partijen over een gerechtelijk contactpersoon kunnen beschikken. In de huidige procedure, wanneer de vereffening niet vooruitgaat, sturen de partijen aanmaningen naar de notaris maar zij hebben geen echte contactpersoon.

De KFBN benadrukt dat de notaris moet rechtvaardigen waarom hij voor het tussentijds proces-verbaal kiest en verduidelijken welke problemen er zijn om de staat van vereffening op te stellen. De rechtbank zal de situatie beoordelen. Bijgevolg moet er niet gevreesd worden dat de notaris het tussentijds proces-verbaal zal misbruiken.

De KFBN Spreekster kan daarentegen akkoord gaan met het voorstel om een termijn vast te stellen voor de oproeping in de raadkamer. Het heeft geen zin de partijen en de notaris lang in het ongewisse te laten.

Amendement nr. 24

Mevrouw Defraigne c.s. dient amendement nr. 24 in (stuk Senaat, nr. 5-405/5) dat een subamendement op amendement nr. 10 is (stuk Senaat, nr. 5-405/4). Het amendement strekt ertoe de voorgestelde paragraaf 2 aan te vullen met een nieuw lid. Het lid bepaalt dat wanneer de notaris vervangen wordt door de rechtbank omdat hij zijn opdracht niet binnen de termijnen heeft uitgevoerd, de griffie die beslissing betekent aan de kamer van notarissen. Die maatregel moet de notarissen er meer toe aansporen om de termijnen voor de staat van vereffening niet te overschrijden.

(Voorgestelde) artikelen 1221 en 1222

Over deze artikelen worden geen opmerkingen gemaakt.

(Voorgesteld) artikel 1223

Mevrouw Defraigne stelt vast dat er in § 3, eerste lid, geen termijn is bepaald wanneer de notaris een proces-verbaal opstelt van de geschillen of zwarigheden ingevolge de door de partijen geformuleerde bezwaren. Zou men dat niet beter doen ? Ze formuleert dezelfde opmerking voor het vijfde lid wanneer wordt bepaald dat de griffie de partijen oproept voor de rechtbank om de geschillen of zwarigheden te beslechten.

Spreekster is verheugd over de aanpassing van de voorgestelde procedure in paragraaf 6, derde lid, die bepaalt dat de bezwaren in die fase van de procedure slechts betrekking kunnen hebben op de zwarigheden in verband met de aanpassing van de staat van vereffening. In de huidige procedure maken de partijen al te vaak misbruik van die « nieuwe » zwarigheden om de debatten te heropenen.

Amendement nr. 25

Mevrouw Defraigne c.s. dient amendement nr. 25 in (stuk Senaat, nr. 5-405/5) dat een subamendement is op amendement nr. 10 (stuk Senaat, nr. 5-405/4). Het amendement stelt de termijn vast binnen welke de notaris-vereffenaar zijn advies moet overleggen over de geschillen of zwarigheden waarop is gewezen naar aanleiding van de opstelling van de staat van vereffening.

Amendement nr. 26

Mevrouw Defraigne c.s. dient amendement nr. 26 in (stuk Senaat, nr. 5-405/5) dat een subamendement op amendement nr. 10 is (stuk Senaat, nr. 5-405/4). Het amendement strekt ertoe de voorgestelde § 3, zesde lid, te vervangen om de procedure in overeenstemming te brengen met de in artikel 1216, § 5, bepaalde procedure.

De KFBN verduidelijkt dat het amendement de partijen in staat stelt om rechtstreeks te pleiten op grond van de bezwaren die zij formuleerden en die als conclusie worden beschouwd.

(Voorgesteld) artikel 1224

De KFBN wijst erop dat in de huidige procedure de notaris wordt verzocht om niet alleen de openbare verkoop te regelen, maar ook de toewijzing. De notaris kan soms geblokkeerd zijn omdat de partijen niet reageren. De hervorming wil de zaken vereenvoudigen. Zodra de partijen geen bezwaren neerleggen, wordt ervan uitgegaan dat zij akkoord gaan over het principe van de verkoop. De notaris kan dus doorgaan zonder te worden verzocht tot de verkoop over te gaan.

Mevrouw Defraigne vraagt verduidelijking over de draagwijdte van de voorgestelde paragraaf 4, tweede lid.

De KFBN antwoordt dat het hier gaat om een situatie waarin een mede-eigenaar of een huurder bezwaar heeft tegen een bezoek aan het onroerend goed. Momenteel kan de notaris niet alleen optreden. Hij moet weer naar de rechtbank om toegang te krijgen tot het onroerend goed. Het voorgestelde lid beoogt een versoepeling van de procedure.

Mevrouw Defraigne vraagt om welk geval het gaat in de voorgestelde paragraaf 6.

De KFBN antwoordt dat dit van toepassing is als er meerdere onroerende goederen zijn. Op basis van de deskundigenonderzoeken, kan men overgaan tot een verdeling in natura van de verschillende onroerende goederen zonder een openbare verkoop te regelen. Die procedure bestaat momenteel al.

(Voorgesteld) artikel 1224/1

De heer Van Rompuy vraagt waarom er geen termijnen zijn opgelegd met betrekking tot de toewijzing van de kavels en de afsluiting van de verdeling. Verder lijken er ook geen termijnen bepaald voor het opstellen van het proces-verbaal van beweringen en zwarigheden. Wat is hiervan de reden ?

De KFBN meent dat het heel moeilijk is om termijnen te bepalen voor het opstellen van bestekken voor openbare verkopingen. De notaris moet immers het goed beschrijven, waarvoor hij een hele reeks fiscale, stedenbouwkundige, bodemkundige, enz. onderzoekingen moet verrichten. Als men strikte termijnen bepaalt voor het uitwerken van het lastenkohier voor de veiling, valt te vrezen dat de verkoop plaatsvindt zonder dat de notaris kandidaat-kopers correct kan informeren over de toestand van het onroerend goed. De notaris hangt voor deze informatie van derden af. Als men een strikte termijn oplegt, riskeert men een onvolledige openbare verkoping.

De voorgestelde tekst zal wel worden aangepast om termijnen voor het opstellen van de tussentijdse processen-verbaal te bepalen.

De heer Van Rompuy wijst op mogelijke geschillen met betrekking tot de uitvoering van de gehomologeerde staat van vereffening. Hoe wordt dit geregeld ?

De KFBN verwijst naar artikel 1223, § 6, dat bepaalt dat de partijen bezwaren kunnen kenbaar maken, die dan aan de rechter worden voorgelegd.

(Voorgesteld) artikel 1224/2

Mevrouw Defraigne stelt vast dat het artikel voorziet in een uitzondering op de devolutieve werking van het hoger beroep wanneer het vonnis slaat op een vonnis dat gewezen is vóór de opening van de werkzaamheden. Zij leidt hieruit af dat het hoger beroep wel een devolutieve werking heeft voor alle vonnissen die na de opening van de werkzaamheden zijn gewezen. Als een partij bijvoorbeeld in beroep gaat tegen een vonnis dat gewezen is ten gevolge van een tussentijds proces-verbaal, zal het hele dossier in beroep worden behandeld.

De KFBN antwoordt dat de werkgroep die de hervorming heeft voorbereid lang over deze zaak heeft nagedacht. Zij geeft het voorbeeld van een geschil over de geldigheid van een testament, dat uitmondt in het opstellen van een tussentijds proces-verbaal. Men kan zich moeilijk voorstellen dat er geen beroep wordt ingesteld tegen het vonnis van de eerste rechter in deze zaak. Een tweede aanleg is noodzakelijk voor dergelijke fundamentele zaken.

Mevrouw Defraigne merkt op dat dit tot gevolg heeft dat de hele procedure van vereffening-verdeling in dit geval in beroep wordt behandeld en dat de partijen de tweevoudige aanleg verliezen voor de grond van de zaak, met name de vereffening. Hier heeft zij bedenkingen bij.

De KFBN erkent dat het moeilijk is om een evenwicht te vinden. Wat zou er in het voorbeeld van de bestwisting van de geldigheid van een testament gebeuren als er geen beroepsmogelijkheid was voor zo'n fundamentele zaak, en men bij het opstellen van de staat van vereffening vaststelt dat de rechter het testament verkeerd heeft geïnterpreteerd ?

Mevrouw Defraigne meent dat men beter zou bepalen dat het hoger beroep tegen een vonnis geen devolutieve werking heeft in het geval van een betwisting ten gevolge van een tussentijds proces-verbaal.

De KFBN merkt op dat het gebruik van het proces-verbaal betrekking kan hebben op een essentieel punt met het oog op het opstellen van de staat van vereffening.

Mevrouw Defraigne meent dat het belangrijk is dat de partijen een tweevoudige aanleg behouden voor het opstellen van de staat van vereffening.

Artikelen 3 en 4 (artikelen 4 en 5 van de aangenomen tekst)

Over deze artikelen worden geen opmerkingen gemaakt.

Artikel 4/1 (nieuw) (artikel 6 van de aangenomen tekst)

Amendement nr. 33

Mevrouw Defraigne dient amendement nr. 33 in (stuk Senaat, nr. 5-405/5), dat een nieuw artikel in het wetsvoorstel wil invoeren. Dit amendement van technische aard wil in artikel 15 van de wet van 10 juli 2006 betreffende de elektronische procesvoering, de verwijzing naar artikel 1208 van het Gerechtelijk Wetboek schrappen. Deze verwijzing is niet meer relevant na de wijzigingen die het voorliggende wetsvoorstel in dit artikel aanbrengt.

Artikel 4/2 (nieuw) (artikel 7 van de aangenomen tekst)

Amendement nr. 34

Mevrouw Defraigne dient amendement nr. 34 in (stuk Senaat, nr. 5-405/5), dat een nieuw artikel 4/2 in het wetsvoorstel wil invoegen. Dit amendement van technische aard wil artikel 124, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek wijzigen. De verwijzing die er gemaakt wordt naar artikel 1224 van het Gerechtelijk Wetboek moet immers worden vervangen door een verwijzing naar artikel 1224/2 om rekening te houden met de wijzigingen die het voorliggende wetsvoorstel aanbrengt.

Artikel 5 (artikel 8 van de aangenomen tekst)

Mevrouw Defraigne stelt vast dat de huidige procedure van toepassing blijft voor de vereffeningen-verdelingen die aan de gang zijn vóór de inwerkingtreding van de nieuwe tekst. De hervorming van de vereffening-verdeling is een procedurewet. Kan hij niet onmiddellijk in werking treden ?

De KFBN meent dat de nieuwe regeling niet onmiddellijk kan worden toegepast op de lopende procedures van vereffening-verdeling. De nieuwe wet voert immers nieuwe instellingen in, en de nieuwe regeling kan niet worden geënt op lopende procedures. Het artikel voorziet bovendien in een termijn van zes maanden voor de inwerkingtreding zodat de betrokkenen zich kunnen aanpassen aan de nieuwe regels.

VI. STEMMINGEN

Amendement nr. 11 van de heer Mahoux wordt ingetrokken

Amendement nr. 28 van de heer Mahoux wordt ingetrokken.

Amendement nr. 29 van de heer Mahoux en mevrouw Taelman wordt ingetrokken.

Amendement nr. 31 van de heer Torfs vervalt.

Amendement nr. 32 van de heer Torfs wordt ingetrokken.

Amendement nr. 14 van mevrouw Khattabi wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 4 onthoudingen.

Amendement nr. 15 van mevrouw Defraigne c.s. wordt ingetrokken.

Amendement nr. 27 van de heer Mahoux wordt ingetrokken.

Amendement nr. 30 van de heer Delpérée wordt eenparig aangenomen door de 14 aanwezige leden.

Amendement nr. 16 van mevrouw Defraigne c.s. wordt eenparig aangenomen door de 14 aanwezige leden.

Amendement nr. 12 van de heer Mahoux en mevrouw Defraigne wordt ingetrokken.

De amendementen nrs. 18 tot 23 van mevrouw Defraigne c.s. worden eenparig aangenomen door de 14 aanwezige leden.

Amendement nr. 17 van mevrouw Defraigne c.s. vervalt.

Amendement nr. 13 van de heer Mahoux en mevrouw Defraigne wordt ingetrokken.

De amendementen nrs. 24 tot 26 van mevrouw Defraigne c.s. worden eenparig aangenomen door de 14 aanwezige leden.

De amendementen nrs. 33 en 34 van mevrouw Defraigne worden eenparig aangenomen door de 14 aanwezige leden.

Het gesubamendeerde amendement nr. 10 wordt eenparig aangenomen door de 14 aanwezige leden.

Ingevolge de aanneming van amendement nr. 10 vervallen de amendementen nrs. 1 tot 9.

VII. EINDSTEMMING

Het geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 14 aanwezige leden.

Dit verslag wordt eenparig goedgekeurd door de 10 aanwezige leden.

De rapporteurs, De voorzitter,
Hassan BOUSETTA. Huub BROERS. Christine DEFRAIGNE.

BIJLAGE


Wetsvoorstel houdende hervorming van de procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling

Stuk Senaat nr. 5-405/1

Aanvullende nota van de heer Georges de Leval in antwoord op bijkomende vragen gesteld door de commissie (1)

We danken heel oprecht de heer Christian Engels, Erenotaris en gewoon hoogleraar UGent, die ons met zijn waardevolle opmerkingen in hoge mate heeft geholpen bij het opstellen van dit document.

I. Verduidelijking over de ondeelbaarheid/splitsing van de massa wanneer een onroerend goed zich in het buitenland bevindt (antwoord P. Wautelet)

Wat is, zonder het belang van de provisionele beslissingen te onderschatten, de draagwijdte van het arrest van het Hof van Cassatie van 31 oktober 1968 (Pas., 1969, I, 227; Arr. Cass., 1969, 237) (2)  ? Wat is de impact van het Wetboek van internationaal privaatrecht (3)  ?

Omdat we zelf niet in internationaal privaatrecht gespecialiseerd zijn, hebben we de medewerking gekregen van onze collega, de heer Patrick Wautelet, gewoon hoogleraar aan de ULg.

A. Over de erfrechtelijke onverdeeldheden, schrijft P. Wautelet :

Het Wetboek van IPR bevat slechts één bijzondere bepaling over de (erfrecht)verdeling. Artikel 81 behandelt overigens slechts een speciaal geval, dat van de wijze van samenstelling en van toebedeling van de loten.

Voor het overige moet men terugvallen op de algemene bepalingen van het Wetboek. Die bepalen dat de Belgische rechtscolleges bevoegd zijn om kennis te nemen van vorderingen betreffende erfopvolging wanneer de overledene zijn gewone verblijfplaats in België had (art. 77 § 1). Die bevoegdheid beperkt zich niet tot de goederen die zich in België bevinden (zoals blijkt uit de volledige rechtsleer, bijvoorbeeld J.-L. van Boxstael in Code DIP. Premiers commentaires, Rép. not., 2010, 175, nr. 88.) Het staat vast dat een Belgisch rechtscollege op basis van deze grondslag kennis kan nemen van een vordering betreffende goederen die zich in het buitenland bevinden. Het enige voorbehoud dat men kan maken bij een verdeling van goederen die zich in het buitenland bevinden, is dat een Belgisch rechtscollege niet bevoegd is om een opdracht te geven aan een buitenlandse notaris (doch dit wordt niet afgeleid uit de internationale bevoegdheidsregels, maar uit een afbakening van de materiële bevoegdheden van de Staten).

Het klopt dat de rechtscolleges in de praktijk vaak weigerachtig staan ten aanzien van het kennisnemen van vorderingen tot verdeling van goederen die zich in het buitenland bevinden. De rechtspraak van voor het Wetboek van ipr was overigens in meerderheid terughoudend om kennis te nemen van vorderingen tot verdeling wanneer de goederen zich in het buitenland bevonden — vaak steunde ze daarbij ten onrechte op het gezag van het door u vermelde arrest van het Hof van Cassatie. In werkelijkheid sloot het arrest van het Hof van Cassatie van 1968 niet uit dat de Belgische rechtscolleges in een dergelijk geval bevoegd waren : dat arrest ging over een geval waar de buitenlandse goederen (die zich in de Verenigde Staten bevonden) reeds verdeeld waren, wat verklaart dat het Hof het aangevochten arrest niet heeft vernietigd. Uit dat arrest kon men niet afleiden dat het voor de Belgische rechtscolleges verboden was zich naar aanleiding van een verdeling in te laten met goederen die zich in het buitenland bevonden (zoals aangetoond door M. Verwilghen, « Le partage des biens situés à l'étranger », Ann Dr Louvain, 2000, (439), 445-447). Bepaalde beslissingen hebben echter recht gedaan aan vorderingen over goederen die zich in het buitenland bevonden (zie bijvoorbeeld Antwerpen 9 febr. 1998, R.W., 1998-98, 440).

Het is eveneens zo dat meestal gebruik zal moeten worden gemaakt van de uitvoerbaarverklaring om concreet gevolg te geven aan de door een Belgisch rechtscollege bevolen verdeling, wanneer ze bevolen werd over goederen die zich in het buitenland bevinden. Dat volstaat niet om de Belgische rechtscolleges hun internationale bevoegdheid te ontzeggen. Het lijkt me heel goed mogelijk een notaris aan te wijzen, hem op te dragen een staat van vereffening op te maken en een voorstel van verdeling op te stellen, dat dan aan een Belgische rechtbank kan worden voorgelegd. Na homologatie kan voor de beslissing van de Belgische rechtbank dan in het buitenland een uitvoerbaarverklaring worden opgesteld. Nu de uitvoerbaarverklaring in Europa aan het verdwijnen is, is dat zeker geen onoverkomelijk obstakel.

Uiteindelijk heeft het Wetboek de grote krijtlijnen uitgestippeld die voor alle verdelingen gelden. Niets belet de wetgever evenwel de regels te verfijnen en de rechter de mogelijkheid te geven zijn beslissing te beperken tot de goederen die zich in België bevinden. Die bevoegdheid lijkt me niet strijdig met de beginselen van het Wetboek. Er valt natuurlijk voor te vrezen dat in de praktijk heel wat rechters die mogelijkheid zullen aangrijpen om te weigeren zich uit te spreken over de goederen die zich in het buitenland bevinden. Het kan misschien nuttig zijn in de parlementaire voorbereiding te vermelden dat de mogelijkheid om de verdeling te beperken tot de goederen die zich in België bevinden geen automatisme mag worden. Men kan ook vermelden dat die mogelijkheid aanbevolen wordt wanneer blijkt dat de vreemde staat een bevoegdheidsmonopolie opeist voor de goederen die zich op zijn grondgebied bevinden of wanneer blijkt dat het heel moeilijk wordt een uitvoerbaarverklaring te verkrijgen van de Belgische beslissing die de verdeling beveelt.

B. Over de onverdeeldheden na een echtscheiding schrijft P. Wautelet :

« Het internationaal privaatrecht heeft voor dat soort verdelingen geen ander lot in petto, maar de redenering volgt andere wegen. Artikel 77 van het Wetboek is niet relevant. De Brussel IIbisverordening kan evenmin als grondslag dienen voor de bevoegdheid van de Belgische rechtscolleges, omdat ze de vermogensrechtelijke gevolgen uit haar toepassingsgebied uitsluit (overweging 8 van haar Preambule). Men moet bijgevolg een beroep doen op de subsidiaire regels en hoofdzakelijk op artikel 42 van het Wetboek (dat het probleem van de huwelijksvermogens uitdrukkelijk vermeldt). Daar wordt een aantal gronden van bevoegdheid opgesomd, zoals de gewone verblijfplaats van de echtgenoten of van de echtgenoot die de vordering instelt, of nog de Belgische nationaliteit van de echtgenoten.

Op grond van artikel 42 lijdt het geen twijfel dat de Belgische rechtscolleges bevoegd zijn om kennis te nemen van een vordering tot verdeling na echtscheiding, ook al bevinden de goederen van de gewezen echtgenoten zich in het buitenland. Het komt blijkbaar minder vaak voor dan bij erfopvolging, maar waarschijnlijk zijn de Belgische rechtscolleges even terughoudend wanneer de vordering tot verdeling goederen betreft die zich in het buitenland bevinden.

Slotsom is dat de internationale bevoegdheid van de Belgische rechtscolleges weliswaar bestaat, maar waarschijnlijk in de praktijk niet vaak wordt uitgeoefend. Indien de wetgever ze nuanceert door de matiging in te voeren waarover u het had, zal hij geen blijk geven van incoherentie.

Nog een laatste woord : in de Frans-Belgische en Nederlands-Belgische relaties zal rekening moeten worden gehouden met de twee oude verdragen welke België met die landen bindt (overeenkomst tussen Frankrijk en België van 1899 en verdrag tussen Nederland en België van 1925). Die verdragen wijzigen de oplossing niet, aangezien ze de rechtbanken van de staat waar de nalatenschap openvalt een algemene bevoegdheid geven (die rechtbanken kunnen tot de verdeling overgaan, zelfs wanneer ze goederen behelst die zich in het buitenland bevinden).

Ik wijs er ten slotte op dat wanneer de verdeling goederen behelst die zich in Frankrijk bevinden, er een eenvoudige oplossing bestaat om ervoor te zorgen dat ze efficiënt verloopt : men kan een Franse notaris opdragen om in Frankrijk de formaliteiten inzake « publicité foncière » te vervullen na een verdeling die in België plaatsvond en waarbij goederen in Frankrijk betrokken waren. Hiertoe volstaat het dat de Belgische notariële akte als minuut wordt neergelegd bij de Franse notaris (in voorkomend geval samen met een vertaling in het Frans) ».

II. Het voorgestelde artikel 1213 § 1, derde lid, bepaalt dat de notaris-vereffenaar in zijn eentje de opdracht van de deskundige kan wijzigen

A. Kan hij die opdracht wijzigen gelet op het gezag van gewijsde ?

Artikel 19 van het Gerechtelijk Wetboek maakt een onderscheid tussen het eindvonnis en de voorafgaande maatregel. Deze laatste kan betrekking hebben op een onderzoeksmaatregel. Artikel 24 van hetzelfde Wetboek bepaalt echter : « Iedere eindbeslissing heeft gezag van gewijsde vanaf de uitspraak », zodat « les décisions d'avant dire droit n'ont pas cette autorité (argument art. 24 précité) » (A. Fettweis, Manuel de procédure civile, Faculté de Droit de Liège, 1987, blz. 271, nr. 363). « Toutefois, ce qui a été décidé est jugé et une disposition d'avant dire droit lie le magistrat en ce qu'il a reconnu l'admissibilité d'un mode de preuve. C'est pour le même motif que le juge qui a ordonné une mesure d'instruction est, en règle (c'est-à-dire qu'il y a lieu de réserver « la survenance d'un fait nouveau ayant pour conséquence de priver une mesure d'instruction de son objet ou de la rendre impossible soit en fait soit en droit »), tenu d'attendre qu'elle soit exécutée avant de statuer sur le fond » (ib.; zie ook O. Mignolet, L'expertise judiciaire, Larcier, 2009, blz. 76, nr. 44 en gecit. ref.).

B. Wat indien partijen het niet eens zijn met een beslissing van de notaris om de opdracht van de deskundige uit te breiden, met als gevolg dat hun kosten toenemen ? Aansprakelijkheid van de notaris ?

In het gemeen recht van het deskundigenonderzoek bepaalt artikel 973 § 2 van het Gerechtelijk Wetboek : « Alle betwistingen die in de loop van het deskundigenonderzoek met betrekking tot dit onderzoek ontstaan tussen de partijen of tussen de partijen en de deskundigen, met inbegrip van het verzoek tot vervanging van de deskundigen en van elke betwisting aangaande de uitbreiding of de verlenging van de opdracht, worden door de rechter beslecht. ».

In de voorgestelde tekst bepaalt artikel 1213 § 1, tweede lid : « Verder voert de deskundige de opdracht uit die hem door de notaris-vereffenaar of door de partijen gezamenlijk wordt toevertrouwd, in overleg met de notaris-vereffenaar » terwijl het derde lid eraan toevoegt : « Op dezelfde wijze kunnen de notaris-vereffenaar of de partijen gezamenlijk in overleg met deze laatste de opdracht van de deskundige wijzigen, dan wel de deskundige vragen een eerdere schatting te actualiseren ». Men kan zich vooraf afvragen of dat derde lid niet redundant is met het tweede lid, dat er « verder » globaal in voorziet dat de opdracht aan de gerechtelijk deskundige wordt gegeven door de notaris of de partijen, wat hetzij de wijziging van de opdracht, hetzij de actualisering van een vroegere schatting kan inhouden.

Onder dat voorbehoud mag men zich wat de principes betreft, afvragen of die twee leden gehandhaafd moeten worden, want hoewel het denkbaar is dat de partijen overeenkomen de opdracht van de deskundige uit te breiden (art. 962, derde lid, 972, § 2, zevende lid, 1º en 973 § 2 a contrario Ger.W.), kan men zich moeilijk voorstellen dat een wetsbepaling de notaris dergelijk prerogatief geeft, dat hij ambtshalve kan uitoefenen. Aangezien het om een gerechtelijk deskundigenonderzoek gaat, ziet men de verantwoording niet van een dergelijke afwijking van de prerogatieven van de rechters, want zij « kunnen hun rechtsmacht niet overdragen » (art. 11 Ger.W.; zie ook art. 144 Grondw.).

We achten het gemeen recht van het deskundigenonderzoek volstrekt adequaat en toereikend, te meer daar heel wat problemen kunnen worden voorkomen door de nauwkeurige formulering van een deskundigenonderzoek, waarvan de grondslagen uitdrukkelijk worden vermeld in artikel 1213 § 1, eerste lid, waarbij ook de mogelijke actualisering door de expert van diens vroegere schatting, op initiatief van de bevoegde notaris, kan worden vermeld.

III. Zou men zich kunnen voorstellen dat artikel 735 van het Gerechtelijk Wetboek wordt toegepast van bij het begin van de vereffening ? Wat met discriminatie indien niet alle dossiers via een notaris worden afgehandeld ?

In zijn advies merkt de Raad van State onder meer het volgende op : « In het gemeen recht met betrekking tot de rechtspleging onderscheidt het Gerechtelijk Wetboek de conventionele instaatstelling (artikel 747, § 1,) en de gerechtelijke instaatstelling (artikel 747, § 2,). De gerechtelijke instaatstelling maakt het de rechter mogelijk om, rekening houdend met de ingewikkeldheid van de zaak, het tijdschema voor het neerleggen van schriftelijke stukken vast te stellen ».

« De voorgestelde bepalingen voorzien in geen gerechtelijke instaatstelling. Bij gebrek aan een akkoord tussen de partijen over een conventionele instaatstelling, wordt alleen in het « lange traject » van de wettelijke instaatstelling voorzien, waarbij aan de partijen dwingende termijnen worden opgelegd. Er rijzen vragen omtrent de redenen die de indieners van het voorstel ertoe gebracht hebben om, in de aangelegenheid van de vereffening-verdeling, de rechter niet bevoegd te maken om een gerechtelijke instaatstelling vast te stellen. Zoals is opgemerkt tijdens de hoorzittingen met deskundigen in de commissie voor de Justitie van de Senaat, kan de actieve rol van de rechter inzake vereffening-verdeling inzonderheid gerechtvaardigd zijn in situaties waarin de partijen tegengestelde belangen hebben en het vermogen uit economisch oogpunt niet erg groot is en de toepassing van het « lange traject » van de wettelijke instaatstelling niet gewettigd is. » (advies van de Raad van State, nr. 48/962/2 van 11 januari 2011, stuk Senaat, 5-405/2, blz. 9, nr. 2).

Wat de actieve rol van de rechter inzake vereffening-verdeling betreft, hebben wij tijdens onze hoorzitting in de Senaat een onderscheid gemaakt tussen twee aspecten :

— de instaatstelling van de procedure van vereffening-verdeling tijdens het verloop van de verrichtingen die aan de aangewezen notaris zijn toevertrouwd, waarbij wij erop hebben gewezen dat het voorstel weliswaar heel terecht meermaals de actieve rol van de notaris benadrukt, maar dat het ons inziens de actieve rol van de rechter onderschat. Terwijl de instaatstelling van zaken ofwel conventioneel (of conventioneel in de gerechtelijke sfeer gebracht), ofwel gerechtelijk is (art. 747 van het Gerechtelijk Wetboek), voorziet het voorstel niet in een gerechtelijke instaatstelling, wat betreurenswaardig is;

— de procedure voor de rechter waarbij wij ervan uitgaan dat een « kort traject » gerechtvaardigd kan zijn bij niet-problematische onverdeeldheden, waarbij het niet altijd nodig is om een procedure met een notaris op te starten (zie artikel 1359 tot 1364 van de Franse CPC) (4) , en dat er daarnaast een aanpasbaar « lang traject » is voor problematische onverdeeldheden. « Kort traject » heeft voor ons in dit geval een welbepaalde betekenis, met name een procedure van vereffening-verdeling die niet wordt « uitbesteed » aan een notaris, belast met het hele verloop van de verrichtingen (de oplossing van de Franse Code de procédure civile) (5)

.

De uitdrukking « lang traject » betekent dat in het geval van een problematische onverdeeldheid, de rechtbank de notaris aanwijst die wordt belast met alle verrichtingen inzake verreffening-verdeling. Zelfs in deze lange reeks verrichtingen kan de instaatstelling van de procedure voor de notaris ofwel conventioneel, ofwel wettelijk (in het gemene recht wordt een dergelijk systeem echter niet toegepast omdat het veel te star is), ofwel gerechtelijk zijn in de zin van artikel 747 van het Gerechtelijk Wetboek.

In het eerste geval (geen systematische uitbesteding) zou het, om de rechter in staat te stellen de complexiteit van het geschil te beoordelen, volgens ons wenselijk zijn om een bepaling in te voegen die overeenkomt met artikel 1360 van de Franse CPC, dat als volgt luidt : « à peine d'irrecevabilité, l'assignation en partage contient un descriptif sommaire du patrimoine à partager et précise les intentions du demandeur quant à la répartition des biens ainsi que les diligences entreprises en vue de parvenir à un partage amiable ».

Zo zou de rechter reeds bij de aanvang van de procedure kunnen beslissen of hij een « kort traject » (hij handelt de procedure verder af) dan wel een « lang traject » (door een notaris) zal volgen. In het geval van een « kort traject » is de instaatstelling uit het gemene recht van toepassing (conventionele of gerechtelijke instaatstelling), onder voorbehoud van de, zeer uitzonderlijke, mogelijkheid om de zaak in korte debatten te behandelen (art. 735).

Indien een minnelijke verdeling niet mogelijk is, is het met andere woorden misschien niet aangewezen om systematisch een beroep te doen op de lange procedure door de notaris, die veel te traag en te duur kan uitvallen in verhouding tot het voorwerp van het geschil. Een onverdeeldheid — erfrechtelijk of na een echtscheiding — is niet noodzakelijk heel omvangrijk of ingewikkeld, vooral in het geval van een echtscheiding.

Ter illustratie van dit standpunt citeren wij uit twee recente arresten van het hof van beroep van Luik :

— Luik, eerste kamer, 8 november 2010, 2009/RG/626 : het geschil is heel eenvoudig : « les parties sont divorcées par jugement du 16 mars 1999 qui a, en outre, ordonné la liquidation de leur régime matrimonial de séparation de biens ».

« L'arrêt rendu par la cour de céans le 16 janvier 2008 précise, d'une part que la valeur du véhicule TOYOTO CELICA à prendre en considération est celle qu'il avait au jour de l'introduction de la demande en divorce et, d'autre part, que l'intimée a une créance équivalente à la moitié des versements qu'elle a effectués pour rembourser le prêt ».

« Les notaires commis ont dressé un procès-verbal de dires et difficultés concernant deux contredits : les intérêts légaux doivent-ils s'ajouter aux sommes dues par A S à A K ? Quelle est la valeur de la voiture ? ».

Uiteindelijk zal het hof alle bepalingen van het vonnis bevestigen en de zaak doorverwijzen naar de aangewezen notaris zodat de staat van vereffening en de vast te stellen rekeningen tussen de partijen worden herzien in overeenstemming met de beginselen van het arrest.

— Luik, tiende kamer, 16 november 2010, 2010/RG/946 : de feiten zijn de volgende :

« les parties se marient le 21 juin 1975 sous le régime de la communauté légale ... ».

« ... un jugement du 26 février 2009 prononce le divorce sur la base de la désunion irrémédiable ... ce jugement ordonne la liquidation du régime matrimonial des parties et désigne des notaires pour ce faire »

« Les notaires commis déposent un pv de dires et difficultés le 23 février 2010, les parties ne s'entendant pas quant au caractère communément partageable de l'immeuble indivis ».

« Le jugement dont appel renvoie la cause aux notaires commis pour qu'ils établissent les comptes entre les parties avant de procéder à la vente publique de l'immeuble indivis ».

« L'appelant forme appel car il estime que la reprise de l'immeuble par l'intimée n'est pas réalisable au vu des éléments qu'il produit, que nul n'est tenu de rester en indivision et qu'il ne peut continuer à assumer seul le prêt pour l'immeuble ainsi que toute une série de charges relatives à celui-ci ».

Na de vaststelling dat « d'emblée, comme l'ont relevé les notaires, les quelques comptes à faire entre les parties n'ôteront pas à l'immeuble son caractère incommodément partageable, ce qui implique la vente publique de celui-ci si les parties ne se mettent pas d'accord sur une vente de gré », doet het arrest het aangevochten vonnis teniet en « ordonne la vente publique de l'immeuble sis ... et renvoie la cause aux notaires commis pour qu'ils poursuivent leur mission ».

In dergelijke gevallen is de « uitgebreide procedure » (het voornoemde « lang traject ») niet geschikt. Dit wordt vaak vastgesteld, ook door notarissen die betrokken zijn bij dit soort dossiers.

De vraag of er sprake kan zijn van discriminatie omdat niet alle dossiers via een notaris worden afgehandeld, moet ons inziens ontkennend worden beantwoord. De vormvoorschriften van de procedure kunnen variëren naar gelang van de aard of de complexiteit ervan, wat verklaart waarom er verschillende soorten instaatstelling bestaan, en waarom de wetgever naast het gemeenrechtelijke deskundigenonderzoek gevallen bepaalt waarin het optreden van de deskundige beperkt is (artikelen 984 tot 986 van het Gerechtelijk Wetboek).

IV. Opportuniteit en mogelijkheid om een sanctie in te voeren tegen de notarissen in geval van overschrijding van de termijnen, bijvoorbeeld een dwangsom indien hij de nieuwe termijnen niet naleeft of automatische verwijzing naar de tuchtrechtelijke instanties

Het voorgestelde artikel 1220, § 2, voorziet in een procedure voor de vervanging van de notaris-vereffenaar die niet binnen de met toepassing van artikel 1217 overeengekomen of wettelijk bepaalde termijnen handelt.

Het is misschien nuttig een parallel te trekken met het recht van het deskundigenonderzoek, bijvoorbeeld met artikel 979 van het Gerechtelijk Wetboek, dat vorziet in de vervanging van de deskundige die zijn opdracht niet correct vervult. Interessant is ook dat artikel 974, § 2, bepaalt dat alleen de rechter de termijn voor het indienen van het eindverslag mag verlengen. De procedure wordt telkens sterk vereenvoudigd in vergelijking met artikel 973, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek.

Wat de « overeengekomen of bepaalde termijnen » betreft, wijzen we erop dat er voor twee fasen na het opstellen van de staat van vereffening en van het voorstel van verdeling, wat de notaris betreft, geen termijnen bestaan wanneer het gaat om het opstellen van het proces-verbaal van zwarigheden houdende beschrijving van alle zwarigheden, van de aanvullende staat van vereffening of om het opstellen van het bestek met het oog op de verkoop van een onroerend goed waarvan verdeling in natura niet mogelijk is (cf. art. 1123 en 1224).

Wettelijk gezien is het weliswaar niet ondenkbaar de uitvoerder van de rechtsbedeling (notaris of deskundige) te dwingen spoed te zetten achter de procedure, met inachtneming van de termijnen die hem zijn opgelegd, en in het algemeen zijn opdracht correct te vervullen, maar men kan zich afvragen of dergelijke sanctie opportuun is. De tenuitvoerlegging ervan kan immers de serene vertrouwensrelatie die tussen de actor en de partijen tot stand moet komen aantasten, temeer omdat los van eventuele tuchtstraffen, de burgerrechtelijke beroepsaansprakelijkheid van gemeen recht van de notaris in het geding kan komen en het bedrag van zijn kosten- en honorariastaat door dergelijke toestand kan worden beïnvloed.

Er kan ten slotte een procedureprobleem rijzen, omdat de notaris blijkbaar geen partij is in de vervangingsprocedure; de rechtspraak stelt bijvoorbeeld dat de notaris niet in beroep kan gaan tegen zo'n beslissing, omdat hij niet het recht heeft zich in zijn ambt van uitvoerder van de rechtsbedeling te handhaven en zich niet kan verzetten tegen de beslissing van de rechter om hem te vervangen (Cass., 20 juni 2008, Rev. Not., 2008, blz. 513).

V. Is het in het kader van een afgesproken tijdschema opportuun om de wettelijke termijnen — met name de termijn om de staat van vereffening op te stellen — te kunnen verlengen wanneer de partijen niet worden bijgestaan door een advocaat ?

Er bestaat in beginsel bij dergelijke geschillen geen verplichting voor de partij om zich door een advocaat te laten bijstaan of vertegenwoordigen, tenzij in het geval waarin artikel 758 van het Gerechtelijk Wetboek voorziet, in verband met een eventueel verbod om te pleiten, waarbij dat verbod niet geldt voor de geschriften van het proces.

Een bevestigend antwoord op die vraag lijkt ons in het huidige system niet aangewezen, vooral omdat het kan leiden tot ongerechtvaardigde discriminerende situaties in de rechtsbedeling van gemeen recht.

Volgens ons doet die vraag een probleem rijzen dat kan worden voorkomen door het bestaan van een gerechtelijke instaatstelling voor de procedure van vereffening-verdeling die aan de notaris wordt opgedragen, waarbij het tijdschema dan wordt aangepast aan de specifieke kenmerken van het geschil. Wat dat betreft kan een voldoende gemotiveerde dagvaarding in de onder nr. III gesuggereerde zin (zie artikel 1360 van het Franse CPC) de afstemming ervan op de feitelijke en juridische context van de zaak nog versterken.

Georges de LEVAL

Gewoon hoogleraar aan de universiteit van Luik

16 maart 2011.


(1) We danken heel oprecht de heer Christian Engels, Erenotaris en gewoon hoogleraar UGent, die ons met zijn waardevolle opmerkingen in hoge mate heeft geholpen bij het opstellen van dit document.

(2) In dat arrest staat onder andere : « Overwegende dat in beginsel de rechtsvordering tot verdeling onsplitsbaar is en dat zij op de gezamenlijke onverdeelde goederen moet slaan; Overwegende evenwel dat op die regel uitzonderingen bestaan; Dat, namelijk wanneer een onverdeeldheid onroerende goederen in België en in het buitenland omvat, en de goederen in België en die in het buitenland afzonderlijke entiteiten vormen, de rechter in dat geval een gedeeltelijke verdeling kan bevelen; Dat deze afwijking berust op de regel vastgesteld in artikel 3, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek, volgens hetwelk onroerende goederen beheerst worden door de Belgische wet (NVDR : deze bepaling werd opgeheven bij artikel 139, 1o, van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht; ze bevindt zich voortaan in artikel 85, in combinatie met artikel 87, § 1, van dat Wetboek van internationaal privaatrecht) en voortvloeit uit het beginsel dat overdrachten van onroerende goederen door successie of bij testament tot het zakelijk statuut behoren (NVDR : zie voortaan de in de tekst vermelde specifieke teksten) ». Het klopt dat in het stelsel van scheiding van goederen « ;rien ne s'oppose, puisque le texte légal l'y autorise (art. 1469 C. civ.), à ce que le juge ordonne un partage partiel, même après la dissolution du lien conjugal » of tegen het feit dat erfgenamen « de commun accord fassent un partage partiel, c'est-à-dire qu'ils peuvent partager une partie des biens en laissant les autres indivis » (zie J.-F. van Drooghenbroeck en J.-C. Brouwers, « De la demande en liquidation-partage au jugement qui ordonne les opérations » in Questions pratiques liées à la procédure de liquidation-partage judiciaire, actes du colloque organisé à Genval le 1er février 2007 par la Fédération Royale du Notariat Belge, l'Ordre des Barreaux francophones et germanophone et la Commission des Conférences des jeunes Barreaux, Bruylant, 2008, blz. 8 en 9, nr. 7 en vooral noot 37). Dat kan verklaren waarom het Hof van cassatie in bovenstaand citaat de woorden « uitzonderingen » en « namelijk » heeft gebruikt.

(3) De impact van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring, is in dit stadium moeilijk te bepalen omdat de totstandkoming van de verordening niet af is, omdat dat proces alleen erfrechtelijke onverdeeldheden kan behelzen en omdat het, ondanks zijn universele toepassing (art. 25), in bepaalde situaties de toepassing van de wet van de plaats waar een goed zich bevindt, niet uitsluit (zie art. 9).

(4) Zie ook W. Pintens, « Naar een versnelde vereffening — verdeling ? » in W. Pintens en Ch. Declerck (red.), Patrimonium, 2010, Intersentia, pp. 325 e.v.

(5) Zo bepaalt art. 1361 CPC Fr. dat « le tribunal ordonne le partage, s'il peut avoir lieu, ou la vente par liquidation si les conditions prévues à l'article 1378 sont réunies (ce texte prévoit que « si tous les indivisaires sont capables et présents ou représentés, ils peuvent décider à l'unanimité que l'adjudication se déroulera entre eux. À défaut, les tiers à l'indivision y sont toujours admis ») » (eerste lid). « Lorsque le partage est ordonné, le tribunal peut désigner un notaire chargé de dresser l'acte constatant le partage ». Alleen « si la complexité des opérations le justifie, le tribunal désigne un notaire pour procéder aux opérations de partage et commet un juge pour surveiller ces opérations » (art. 1364, eerste lid). In dit geval, « dans le délai d'un an suivant sa désignation, le notaire dresse un état liquidatif qui établit les comptes entre copartageants, la masse partageable, les droits des parties et la composition des lots à répartir » (art. 1368); artikel 1370 bepaalt evenwel : « en raison de la complexité des opérations, une prorogation du délai, ne pouvant excéder un an, peut être accordée par le juge saisi sur demande du notaire ou sur requête d'un copartageant » (vergelijk art. 979 van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek).