5-869/8

5-869/8

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

24 MAART 2011


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN ingediend na de goedkeuring van de verslagen


Nr. 12 VAN MEVROUW TEMMERMAN

Art. 76/1 (nieuw)

In titel IV, onder een hoofdstuk 5/1, met als opschrift « Wijzigingen inzake ziekteverzekeringsovereenkomsten » een artikel 76/1 invoegen, luidende :

« Art. 76/1. Artikel 138bis-4, §§ 3 en 4, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, gewijzigd bij de wet van 17 juni 2009, wordt opgeheven. ».

Verantwoording

Artikel 138bis-4 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, ingevoegd bij wet van 20 juli 2007 en recent vervangen bij de wet van 17 juni 2009, beperkt de mogelijkheid voor de verzekeringsonderneming om na het sluiten van een individuele ziekteverzekeringsovereenkomst de technische grondslagen van de premie en de dekkingsvoorwaarden van zo'n overeenkomst te wijzigen.

In beginsel kunnen dergelijke wijzigingen alleen bij wederzijds akkoord van de partijen, op uitsluitend verzoek van de hoofdverzekerde en in het belang van de verzekerde worden doorgevoerd (artikel 138bis-4, § 1).

Buiten voornoemd geval mogen de premie, de vrijstelling en de prestatie op de jaarlijkse premievervaldag ook worden aangepast :

— op grond van het indexcijfer van de consumptieprijzen (artikel 138bis-4, § 2);

— op grond van de medische index (artikel 138bis-4, § 3);

— op grond van een door de CBFA goedgekeurd verzoek van een verzekeraar om de premie te verhogen (artikel 12 van de wet van 17 juni 2009).

De invoering van de medische index moet plotse en forse premiestijgingen zoals in het verleden tegengaan en premieverhogingen enkel mogelijk maken op basis van de daadwerkelijke kosten. De medische index moet volgens de wet worden gebaseerd op « objectieve » en « representatieve » parameters.

De berekening en toepassing van de medische index wordt echter zowel door de verzekeraars als door de vertegenwoordigers van de consumenten in vraag gesteld.

Naast het feit dat ernstige vragen kunnen worden gesteld bij de betrouwbaarheid van de gegevens die worden gebruikt om de medische index vast te leggen, is het duidelijk dat de medische index niet in zijn opzet slaagt om premiestijgingen onder controle te houden of te laten stijgen overeenkomstig de daadwerkelijke kosten.

De wettelijke bepalingen rond de premieaanpassingen hebben in de praktijk niet gezorgd voor meer duidelijkheid en een matiging van de stijging van de premies. Er was eerst de illegale premieverhoging door DKV, die zich daarvoor onder meer ten onrechte baseerde op de mogelijkheid voorzien in artikel 12 van de wet van 17 juni 2009 en dit jaar kondigden verschillende verzekeraars aan hun premies opnieuw tot 6,71 % te verhogen. Daarvoor baseren zij zich op een betwiste en tegenstrijdige interpretatie van de medische index.

Dit amendement stelt voor de medische index af te schaffen, wat enkel de duidelijkheid en de rechtszekerheid over premies kan vergroten. Hierdoor kunnen de premies naast de mogelijkheid voorzien in artikel 138bis-4, § 1 enkel worden aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. Dit is logisch aangezien deze index tevens de evolutie van de gezondheidszorgen bevat.

Voor de rechtszekerheid wordt tevens het koninklijk besluit van 1 februari 2010 tot vaststelling van de specifieke indexcijfers bedoeld in artikel 138bis-4, § 3, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst opgeheven.

Artikel 12 van de wet van 17 juni 2009 geeft aan de verzekeraars een bijkomende ontsnapping om los van enige objectieve index de premies te verhogen. Dit artikel wordt ingetrokken wat inhoudt dat de wijzigingsbepaling van artikel 21octies, § 2, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003 met terugwerkende kracht wordt afgeschaft, zodat ze geacht wordt nooit te hebben bestaan en nooit uitwerking te hebben gehad.

Nr. 13 VAN MEVROUW TEMMERMAN

Art. 76/2 (nieuw)

In voormeld hoofdstuk, een artikel 76/2 invoegen, luidende :

« Art. 76/2. Artikel 12 van de wet 17 juni 2009 tot wijziging, wat de ziekteverzekeringsovereenkomsten betreft, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst en van de wet van 20 juli 2007 tot wijziging, wat de private ziekteverzekeringsovereenkomsten betreft, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst wordt ingetrokken. ».

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 12.

Nr. 14 VAN MEVROUW TEMMERMAN

Art. 76/3 (nieuw)

In voormeld hoofdstuk, een artikel 76/3 invoegen, luidende :

« Art. 76/3. Het koninklijk besluit van 1 februari 2010 tot vaststelling van de specifieke indexcijfers bedoeld in artikel 138bis-4, § 3, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst wordt opgeheven. »

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 12.

Marleen TEMMERMAN.

Nr. 15 VAN MEVROUW TURAN

Art. 84

Het eerste lid van het sub 10º voorgestelde artikel 216bis, § 6, aanvullen met het zinsdeel : « , op de misdrijven vermeld in de artikelen 347bis tot 460ter van het Strafwetboek en op fiscale misdrijven, waarbij andere bedrijven of personen dan de dader benadeeld werden of waarbij er sprake is van grootschalige fraude of georganiseerde ontduikingsmechanismen. ».

Verantwoording

De verantwoording bij het ontworpen artikel 84 stelt dat « misdrijven tegen personen en zeden zich in principe niet lenen voor een minnelijke schikking, ook al omwille van het noodzakelijke akkoord van het slachtoffer » (1) . Momenteel biedt de voorgestelde tekst evenwel geen enkele garantie dat het parket de toepassing van de in de artikelen 216bis en volgende van het Wetboek van strafvordering voorziene procedure tot minnelijke schikking niet zal uitbreiden tot misdrijven waarvoor de minnelijke schikking volgens de stellers van de tekst niet bedoeld is.

Daarom wordt voorgesteld een reeks misdrijven uitdrukkelijk uit te sluiten en met name de misdrijven vermeld in de artikelen 347bis tot 460ter van het Strafwetboek (titels VIbis tot VIII van het Strafwetboek).

Het betreft :

Titel VIbis. Misdaden met betrekking tot het nemen van gijzelaars

— gijzelneming

Titel VII. Misdaden en wanbedrijven tegen de orde der familie en tegen de openbare zedelijkheidvruchtafdrijving

— verhinderen of vernietigen van de burgerlijke staat van kinderen

— aanranding van de eerbaarheid en verkrachting

— bederf van de jeugd en prostitutie

— openbare zedenschennis

— dubbel huwelijk

— familieverlating

Titel VIII. Misdaden en wanbedrijven tegen personenmoord, opzettelijke doodslag en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel

— onopzettelijk doden en onopzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel

— schuldig verzuim tegenover personen in nood

— aantasting van minderjarigen

— belaging

— aanranding van de eer of de goede naam (laster en eerroof)

— levering van giftige voedingswaren, schending van het medisch beroepsgeheim, schending van het briefgeheim (door een postoperator), schending van het gerechtelijk onderzoeksgeheim

Anderzijds wordt voorgesteld de grote fraudezaken ook uitdrukkelijk uit te sluiten van de mogelijkheid een minnelijke schikking te verkrijgen.

Güler TURAN.

Nr. 16 VAN DE HEER VANDENBROUCKE

Art. 55

In het voorgestelde artikel 322, § 2, eerste lid, de woorden « van belastingontduiking beschikt » vervangen door de woorden « beschikt dat inkomsten door een belastingplichtige niet werden aangegeven »

Verantwoording

Het onderworpen artikel 322, § 2, verwijst naar « één of meer aanwijzingen van belastingontduiking ».

De auteur van het amendement wijst erop dat de parlementaire onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de grote fiscale fraudedossiers had vastgesteld dat een dergelijke verwijzing naar de fiscale fraude de belangrijkste oorzaak was van het feit dat de BBI en het AOIF het bankgeheim in België de jongste vijf jaar slechts 28 keer hebben opgeheven. De in het kader van de werkzaamheden van die parlementaire onderzoekscommissie gehoorde speurders hebben aangegeven dat het bankgeheim een belangrijk knelpunt vormt doordat er krachtens artikel 318 van het WIB 92 aanwijzingen van fiscale fraude moeten zijn. Uit de vergelijking van die bepaling met de wettelijke bepalingen terzake in Nederland en Duitsland blijkt dat in die beide landen niet wordt verwezen naar aanwijzingen van fiscale fraude, maar dat men zich daar baseert op het feit dat de verschuldigde belasting hoger uitvalt dan wat uit de belastingaangifte blijkt.

Volgens de auteur van onderhavig amendement ware het logisch na te gaan onder welke voorwaarden het bankgeheim in de supranationale regelgeving kan worden opgeheven, en dat men zich laat inspireren door wat Nederland, Frankrijk en Duitsland op dat vlak doen.

Het onderhavig amendement neemt de formulering van de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de grote fiscale fraudedossiers letterlijk over, waarbij wordt verwezen naar het feit dat de administratie over één of meer aanwijzingen moet beschikken dat een belastingplichtige inkomsten niet heeft aangegeven (Stuk Kamer, nr. 52 034/004, blz. 242).

De auteur herinnert eraan dat die aanbevelingen werden goedgekeurd door alle aanwezige fracties, met uitzondering van het Vlaams Belang. Hij vraagt zich af waarom die formulering niet werd gebruikt en niet is overgenomen in het wetsontwerp.

De auteur van het onderhavig amendement is de mening toegedaan dat dit een cruciaal dossier is voor de fraudebestrijding. Hoe beter de fraude kan worden aangepakt, hoe minder inkomsten de overheid elders moet zoeken. Het verdwijnen van het bankgeheim is bovendien een noodzakelijke stap op weg naar een eerlijke fiscaliteit. Het is immers de eerlijke belastingbetaler die opdraait voor de fiscale bijdragen die fraudeurs ontduiken.

Frank VANDENBROUCKE.

(1) Stuk Kamer, nr. 53-1208/007, blz. 29.